ECLI:NL:RBZWB:2020:1678

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
AWB- 20_915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar inzake Wmo-voorzieningen

Op 30 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door mr. C. van der Ent, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op zijn bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor diverse woonvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser heeft op 28 januari 2020 beroep ingesteld, nadat hij op 27 oktober 2019 het college in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder was overschreden, aangezien er uiterlijk op 24 september 2019 een beslissing had moeten zijn genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een bijzondere situatie door de coronamaatregelen en heeft verweerder opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing te nemen. Tevens heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 48,- en de proceskosten van eiser vastgesteld op € 262,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/915 WMO

uitspraak van 30 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,gemachtigde: mr. C. van der Ent,

beschermingsbewindvoerders: [naam beschermingsbewindvoerder1] en [naam beschermingsbewindvoerder2] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 28 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser tegen het afwijzen van een aanvraag voor diverse woonvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De Stichting Eigen Wijze is een ouderinitiatief dat een woonproject bouwt waar eiser zal gaan wonen. Eiser is rolstoelafhankelijk.
Bij besluit van 21 januari 2019 heeft verweerder een aanvraag van Stichting Eigen Wijze afgewezen voor diverse woonvoorzieningen voor eiser op grond van de Wmo.
Op 11 maart 2019 heeft eiser zelf een aanvraag ingediend voor diverse woonvoorzieningen op grond van de Wmo.
Bij besluit van 21 mei 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb en onder verwijzing naar de afwijzende beschikking van 21 januari 2019.
Eiser heeft daar bij brief van 18 juni 2019, door verweerder ontvangen op 19 juni 2019, bezwaar tegen gemaakt.
Bij brief van 3 september 2019 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift aan eiser bevestigd.
Op 27 oktober 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Op 4 december 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Verweerder heeft op 18 december 2019 een nieuw primair besluit genomen. In dat besluit geeft verweerder aan dat de aanvraag van eiser in het besluit van 21 mei 2019 ten onrechte is afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Verweerder heeft aanvraag van eiser alsnog inhoudelijk beoordeeld en heeft deze afgewezen.
Op 28 januari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft verweerder aan eiser de maximale dwangsom van
€ 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld [1] . Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen [2] . Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken. In dit geval heeft verweerder een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is [3] .
3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder uiterlijk op 24 september 2019 had moeten beslissen op het bezwaarschrift. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder inmiddels op dat bezwaar heeft beslist. Dat betekent dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 27 oktober 2019 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Verweerder heeft op 18 december 2019 een nieuw primair besluit heeft genomen ter vervanging van het besluit van het besluit van 21 mei 2019. Gelet op artikel 6:19 van de Awb heeft het bezwaar van eiser van rechtswege betrekking op dat besluit. Eiser heeft ook nog steeds belang bij de behandeling van zijn bezwaar omdat zijn aanvraag wederom is afgewezen.
Het beroep is daarmee kennelijk gegrond.
4. De rechtbank zal een termijn bepalen waarbinnen een beslissing op bezwaar dient te worden genomen. Gezien de maatregelen die op dit moment in Nederland gelden om verspreiding van het corona-virus COVID-19 te voorkomen, is er nu naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit moet nemen en verzenden. De rechtbank zal daarbij het opleggen van een dwangsom achterwege laten.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 262,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, zodat een wegingsfactor van 0,5 geldt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar;
- draagt verweerder op
binnen zes wekenna de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 30 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 7:10 van de Awb.