ECLI:NL:RBZWB:2022:3720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
BRE 22_2744 GEMWT VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de begunstigingstermijn van een opgelegde dwangsom in bestuursrechtelijke context

Op 6 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. L.R.H. Koolhof, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit, genomen op 21 april 2022, betrof de opschorting van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom die aan de stichting Bots was opgelegd. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een handhavingsverzoek van verzoeker, die zich benadeeld voelde door de aanwezigheid van een obstaclerun op een perceel dat in eigendom is van de gemeente Breda en dat door de stichting Bots wordt geëxploiteerd.

De voorzieningenrechter heeft op 29 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en de betrokken stichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien de directe nabijheid van zijn perceel aan het perceel waar de obstaclerun is gevestigd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft dat de verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de uitspraak in het beroep van de stichting beheer gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst, met inachtneming van de belangen van alle betrokken partijen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door het college bij het nemen van besluiten die invloed hebben op omwonenden. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen het griffierecht aan verzoeker te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2744 GEMWT VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde, mr. drs. L.R.H. Koolhof,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college).
Als derde-partij hebben aan de zaak deelgenomen:
Stichting Beheer [adres 3]uit Prinsenbeek (de stichting beheer) en
Stichting Bots bootcamp(de stichting Bots).

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 21 april 2022 over het opschorten van de begunstigingstermijn van een last onder dwangsom die aan de stichting Bots is opgelegd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om dat besluit te schorsen tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank in het beroep van de stichting beheer tegen de last onder dwangsom (BRE 22/1957 GEMWT).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde en namens het college: [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] . Daarnaast was [naam vertegenwoordiger] aanwezig namens de stichting beheer en [naam vertegenwoordiger] namens de stichting Bots.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. FeitenVerzoeker woont aan [adres 1] . Het perceel aan [adres 2] is in eigendom van derden. De gemeente Breda is eigenaar van het perceel aan [adres 3] . De gemeente Breda verhuurt het perceel aan de [adres 3] aan de stichting beheer en op dat perceel exploiteert stichting Bots een obstaclerun.
Op 6 februari 2021 heeft verzoeker het college verzocht om handhavend op te treden tegen het realiseren van een obstaclerun op voornoemde percelen, vanwege strijd met het bestemmingsplan.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek hebben op 25 maart 2021 en op 4 mei 2021 controles plaatsgevonden op de percelen. Geconstateerd is dat over de gehele rechterzijde van het perceel aan [adres 3] klimtoestellen aanwezig waren. Achter op het perceel liep het door richting het perceel [adres 2] . Daar waren ook klimtoestellen aanwezig aan de achterzijde van dat perceel. Aan de voorzijde van het perceel aan de [adres 3] stonden drie zeecontainers en één zeecontainer stond aan de achterzijde van het perceel naast de loods. Achter op het perceel stond een grote aanhangwagen.
Het college heeft het handhavingsverzoek bij besluit van 7 juni 2021 afgewezen.
Verzoeker heeft daar op 16 juli 2021 bezwaar tegen gemaakt.
In een beslissing op dat bezwaar van 23 februari 2022 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en is het handhavingsverzoek alsnog toegewezen. Het college heeft op diezelfde dag een last onder dwangsom opgelegd aan stichting Bots met betrekking tot het perceel [adres 3] , vanwege strijd met de volgende bepalingen:
  • artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wabo;
  • artikel 2.3a van de Wabo;
  • artikel 21.3 van het bestemmingsplan buitengebied Noord.
Het college heeft de stichting gelast om binnen drie maanden na verzending van het besluit de obstaclerun op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden en heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 1.500,- ineens.
De stichting beheer heeft daar op 6 april 2022 beroep tegen ingesteld bij de rechtbank en heeft de voorzieningenrechter op diezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening.
Naar aanleiding van dat verzoek heeft het college de begunstigingstermijn bij bestreden besluit opgeschort tot zes weken na de uitspraak van de rechter in beroep, onder vermelding dat een traject wordt ingezet om te onderzoeken of een alternatieve oplossing kan worden gevonden die op tevredenheid van alle betrokkenen kan rekenen. Een afschrift van dit besluit is op 9 mei 2022 naar verzoeker verzonden.
De stichting beheer heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 mei 2022 ingetrokken.
Bij brief van 18 mei 2022 heeft het college stichting Bots het voornemen gestuurd om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen, vanwege overtreding van artikel 2.1, eerste lid, (onder a) en c, van de Wabo. De overtreding bestaat uit het gebruiken van de obstaclerun zonder omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op het perceel aan [adres 3] . In het voornemen stond dat het college voornemens is om de stichting Bots te gelasten om het gebruik van het perceel ten behoeve van (sport)activiteiten te staken en gestaakt te houden. Dit betreft niet alleen het gebruik van de obstaclerun, maar ook andere sport gerelateerde activiteiten.
Verzoeker heeft op 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen het besluit tot opschorting van de begunstigingstermijn en heeft op diezelfde dag verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 22 juni 2022 is de tweede last onder dwangsom opgelegd aan stichting Bots.

2. Gronden

Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat het college de bevoegdheid tot het opschorten van de begunstigingstermijn uitsluitend heeft gebruikt om tijdelijk alsnog niet tot handhaving over te hoeven gaan. Voor een dergelijk doel is deze bevoegdheid niet gegeven. In het bijzonder is die bevoegdheid niet aan het college toegekend, om te onderzoeken of een alternatieve oplossing gevonden kan worden. De opschorting kan om die reden ook niet zijn gebaseerd op de artikelen 5:34 en 5:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verzoeker moet daar ook bij in aanmerking worden genomen dat de gemeente Breda zelf eigenaar is van het perceel en daarom belanghebbend en vooringenomen is. De op het terrein aanwezige commerciële sportactiviteiten genereren inkomsten voor de met de gemeente Breda direct of indirect gelieerde stichting. Bovendien treedt de gemeente Breda door dit besluit nog langer in concurrentie met andere commerciële sportactiviteiten in Breda die geen gebruik mogen maken van locaties met de bestemming ‘maatschappelijk’ en daarmee worden gedwongen om gebruik te maken van duurdere locaties. Het college werkt toe naar een onbepaalde periode van buitenwettelijk gedogen, gedurende welke periode verzoeker hinder zal blijven ondervinden van de reeds als illegaal vastgestelde activiteiten. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter daarom om het besluit te schorsen tot zes weken na de uitspraak van de rechter in beroep.

3. Gemachtigde verzoeker

Aansluitend op de zitting heeft verzoeker een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat mr. drs. L.R.H. Koolhof beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend aan verzoeker. Samen met verzending van deze uitspraak wordt een kopie van de machtiging toegestuurd aan het college, stichting beheer en stichting bots.

4. Artikel 6:19 van de Awb

Het bestreden besluit is een besluit tot opschorting van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom die op 23 februari 2022 aan stichting Bots is opgelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit daarom ziet op wijziging van die last onder dwangsom. Tegen de last onder dwangsom is beroep ingesteld door stichting beheer en verzoeker is op grond van artikel 8:26 van de Awb aangemerkt als belanghebbende bij dat beroep. Gelet op artikel 6:19 van de Awb heeft die beroepsprocedure van rechtswege ook betrekking op het besluit tot opschorting van de begunstigingstermijn en heeft verzoeker terecht beroep – en niet eerst bezwaar – ingesteld tegen het bestreden besluit.

5. Belanghebbendheid verzoeker

5.1
Stichting beheer betwist dat verzoeker aangemerkt kan worden als belanghebbende als bedoeld in de Awb.
5.2
Onder belanghebbende wordt op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) [1] wordt als uitgangspunt gehanteerd: degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een omgevingsrechtelijke activiteit die een besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan verzoeker worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het perceel dat in eigendom is van verzoeker grenst namelijk aan de achterzijde aan het perceel aan [adres 3] . Gelet op die directe nabijheid acht de rechtbank aannemelijk dat verzoeker gevolgen van enige betekenis ondervindt van (het gebruik van) de obstaclerun. Dat de derde partij daar geen zicht op zou hebben, maakt die conclusie niet anders.
6. Spoedeisend belang
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom is opgeschort tot zes weken na de uitspraak in het beroep tegen de last onder dwangsom en nog geen zittingsdatum bekend is voor dat beroep. Onder 5.3 heeft de voorzieningenrechter al overwogen dat verzoeker gevolgen van enige betekenis kan ondervinden van (het gebruik van) de obstaclerun.
Dat inmiddels een tweede last onder dwangsom is opgelegd voor het gebruiken van de obstaclerun in strijd met het bestemmingsplan, maakt die conclusie niet anders. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat het nog de vraag is of het college gelet op artikel 5:6 van de Awb bevoegd was om die tweede last onder dwangsom op te leggen, omdat in de last onder dwangsom van 23 februari 2022 expliciet staat genoemd dat de last ook wordt opgelegd vanwege overtreding van de gebruiksregels van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en artikel 21.3 van de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied Noord), Verzoeker vreest dat het gebruik ieder moment weer zal aanvangen, zolang de klimtoestellen er nog staan. Gelet daarop is sprake van een situatie waarin de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden.
7. Beoordeling verzoek
7.1
Zoals de voorzieningenrechter op zitting heeft toegelicht kan het in deze procedure slechts gaan om de vraag of het college op goede gronden de in het besluit van 23 februari 2022 aan de stichting Bots gestelde begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na de uitspraak op het door de stichting beheer tegen dat besluit ingestelde beroep. Op dit onderdeel spitst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zich toe.
7.2
Het al dan niet verlengen van een begunstigingstermijn is een discretionaire bevoegdheid van het college, die door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst.
7.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat zij hebben kunnen besluiten tot verlenging van de begunstigingstermijn tot zes weken na de uitspraak in het tegen de last onder dwangsom ingestelde beroep. De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste rechtspraak van de ABRvS [2] volgt dat een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen en dat deze niet behoeft te worden gekoppeld aan de termijn die benodigd is om de overtreding te legaliseren. De reden voor opschorting van de begunstigingstermijn kan dus niet worden gevonden in de intentie om te onderzoeken of er een alternatieve oplossing – in de vorm van een alternatieve locatie – mogelijk is. Binnen de gegeven begunstigingstermijnen heeft de stichting Bots ruimschoots voldoende gelegenheid gekregen de overtreding te beëindigen, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat het strijdige gebruik van het perceel niet binnen korte termijn kan worden beëindigd. Ter zitting is zelfs gesteld door stichting beheer en stichting Bots dat de obstaclerun binnen één week afgebroken kan worden.
Daarnaast blijkt op geen enkele wijze uit het bestreden besluit dat rekening is gehouden met de belangen van verzoeker en andere omwonenden en op welke wijze rekening is gehouden met die belangen. Ook is niet gemotiveerd, waarom de belangen van stichting beheer en stichting bots en het algemeen belang bij opschorting van de begunstigingstermijn zwaarder weegt dan het belang van de omwonenden en het algemeen belang bij handhaving.
Ter zitting heeft het college ook erkend dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat rekening is gehouden met die belangen en dat er bij het nemen van het bestreden besluit geen afweging van die belangen heeft plaatsgevonden. Er is getracht om daar alsnog rekening mee te houden door de tweede last onder dwangsom van 22 juni 2022 op te leggen aan stichting Bots. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 van de Awb) en niet voorziet in een deugdelijke belangenafweging (artikel 3:2 van de Awb).
8. Vervolg
8.1
De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening toewijzen en ziet aanleiding om het besluit tot opschorting van de begunstigingstermijn te schorsen.
8.2
Gelet op de belangen van stichting Bots en stichting beheer ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding om een ordemaatregel te treffen, inhoudende dat de begunstigingstermijn opgeschort blijft tot twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, om de stichtingen in staat te stellen om ofwel aan de in de beslissing op bezwaar van 23 februari 2022 opgenomen last te voldoen ofwel om een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen bij de rechtbank tot schorsing van de last onder dwangsom.
Voor het geval de rechtbank binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening ontvangt, bepaalt de voorzieningenrechter dat de begunstigingstermijn opgeschort blijft tot twee weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op dat verzoek en – indien mogelijk – middels kortsluiting in het beroep.
De voorzieningenrechter heeft bij het treffen van deze voorlopige voorziening in aanmerking genomen dat ter zitting door stichting Bots is toegelicht dat het gebruik van het perceel als obstaclerun is gestaakt en dat verzoeker op zitting heeft aangegeven niet langer overlast te ondervinden van het gebruik van het perceel aan [adres 3] Nu de klimtoestellen er nog staan, is er toch reden voor het treffen van een voorziening, omdat het opnieuw in gebruik nemen van de obstaclerun nog steeds mogelijk is.
9. Proceskosten en griffierecht
9.1
Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het college op te dragen het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.
9.2
De voorzieningenrechter zal het college daarnaast veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 759,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en wegingsfactor 1. Uit het verzoekschrift blijkt niet dat dit is ingediend door de gemachtigde van verzoeker).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na het daartegen gerichte beroep;
  • bepaalt dat de begunstigingstermijn opgeschort blijft tot twee weken na verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de begunstigingstermijn opgeschort blijft tot twee weken na een uitspraak van de voorzieningenrechter, wanneer stichting bots of stichting beheer binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een verzoek om voorlopige voorziening indient bij de rechtbank tot schorsing van de last onder dwangsom van 23 februari 2022;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1434, r.o. 11.
2.Onder meer de uitspraak van 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0748.