ECLI:NL:RBZWB:2022:3702

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/02/377310 / HA ZA 20-578
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een Lease Agreement en rechtsverwerking in het kader van de verhuur van explosiebestendige gebouwen

In deze zaak vordert eiser, Hunter Buildings International LLC, betaling van een bedrag dat overeenkomt met de niet behaalde minimum bezettingsgraad van de door haar verhuurde Blast Resistant Modular Buildings (BRMs) aan gedaagde, Jan Snel Zuid B.V. De partijen hebben op 21 juli 2014 een Lease Agreement gesloten, waarin onder andere een minimale jaarlijkse leasevergoeding is overeengekomen. Eiser stelt dat gedaagde deze minimale bezettingsgraad niet heeft gehaald en is daarom verplicht tot betaling. Gedaagde voert aan dat er sprake is van rechtsverwerking, omdat eiser gedurende een lange periode geen aanspraak heeft gemaakt op deze vergoeding en er een gentlemens agreement zou zijn gesloten die de aanspraak van eiser zou uitsluiten. De rechtbank oordeelt dat het beroep op rechtsverwerking slaagt, omdat eiser door haar handelen de indruk heeft gewekt dat zij haar aanspraak niet meer zou geldend maken. Hierdoor wordt de primaire vordering van eiser afgewezen. Daarnaast is er een eerdere uitspraak van 22 februari 2019, waarin gedaagde is veroordeeld tot teruggave van 60 BRMs, maar slechts 59 heeft teruggegeven. De rechtbank verklaart dat gedaagde niet heeft voldaan aan deze uitspraak, maar wijst de vordering tot betaling van dwangsommen af, omdat deze niet redelijk is gezien de omstandigheden. De rechtbank heft ook de conservatoire beslagen op die ten laste van gedaagde zijn gelegd, omdat daartegen geen verweer is gevoerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/377310 / HA ZA 20-578
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
1. rechtspersoon naar buitenlands recht
HUNTER BUILDINGS INTERNATIONAL LLC,
gevestigd te Houston, Verenigde Staten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUNTER BUILDINGS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.Y. van Gameren te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAN SNEL ZUID B.V.,
gevestigd te Hulst,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.J.M. van Meer te Arnhem.
Partijen zullen hierna Hunter Buildings en Jan Snel genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte overleggen producties van de zijde van Hunter Buildings
  • de akte overlegging producties van de zijde van Jan Snel
  • de mondelinge behandeling op 4 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hunter Buildings houdt zich onder meer bezig met de fabricage, verhuur en plaatsing van verplaatsbare explosiebestendige gebouwen, zogenaamde Blast Resistant Modular Buildings (hierna BRM’s). Deze BRM’s worden onder meer gebruikt als accommodatie en kantoorruimtes op bouwplaatsen.
2.2.
Jan Snel is een bedrijf dat zich (onder andere) bezighoudt met de verhuur van flexibele bouwwerken voor tijdelijke huisvesting. Een deel van de dienstverlening van Jan Snel bestaat uit het faciliteren van (tijdelijke) werk- en kantoorruimte op de locaties van bedrijven in de (petro)chemische sector.
2.3.
Tot de klanten van Jan Snel behoren enkele van de grootste olie- en chemiebedrijven ter wereld, waaronder Dow Benelux B.V. (hierna: Dow). Deze bedrijven huren van Jan Snel met enige regelmaat een park aan volledig geïnstalleerde, uitgeruste en ingerichte modulaire gebouwen. In verband met strikte veiligheidseisen op die locaties huurde Jan Snel BRM’s van Hunter Buildings, die vervolgens werden onderverhuurd aan de betreffende chemiebedrijven. Jan Snel ontving voor deze onderverhuur een percentage van de huurpenningen.
2.4.
Op 21 juli 2014 is tussen partijen een Lease Agreement tot stand gekomen voor 44 BRM’s die Jan Snel zou verhuren aan derden. In de Lease Agreement zijn partijen voor zover hier relevant het volgende overeen gekomen:

4.Rent or Price. Jan Snel agrees to pay Hunter a base rental for every week that the modules are rented to your customers. The base rental shall be calculated by subtracting the Jan Snel fee from the gross rental fees paid by your customer to you.
(…)
For all Jan Snel customers or other parties (other than Dow), Hunter and Jan Snel shall agree whether to vary from the minimum weekly gross rental rates or from the Jan Snel minimum fees as defined within this agreement. Absent written agreement to the contrary, the rates set forth in this agreement shall apply.
For all customers other than Dow the minimum weekly base rents are as follows:
Type A weekly rate: $950 USD
Type B weekly rate: $1900 USD
Type C weekly rate $1400 USD
5.Jan Snel fee. (…)
In exchange for the activities and undertakings referenced herein, Jan Snel shall be compensated at a rate of 6% of the gross rentals earned by the BRMs subject to this agreement when those BRM’s are rented to any customer other than Dow or the Dow affiliates wich are party, directly or indirectly to the agreement between Dow and Jan Snel The Jan Snel fee for all Dow or Dow affiliate rentals shall be 3% of gross rentals.
(…)
7.Utilization. While generally lease payments are due to Hunter when and only when the BRM’s are on lease to Dow and/or to other parties (Jan Snel customers) the parties agree that Jan Snel shall be obligated to make minimum annual lease payments based on certain guaranteed minimum guaranteed utilization periods. These payments shall be due only in the event that Jan Snel does not otherwise secure leases necessary to meet these minimum utilization guarantees. The minimum utilization guarantees are as follows:
2015 - 7 months2016 - 7 months2017 - 6 months
These guarantees are based upon minimum base rentals to Hunter equivalent to or greater than those applicable to the Dow leases.
2.5.
Partijen gaven in die zin uitvoering aan de overeenkomst dat derden die de BRM’s wilden huren ‘purchase orders’ plaatsten bij Jan Snel. Jan Snel plaatste op haar beurt daarvoor purchase orders bij Hunter Buildings. Aan de hand van die purchase orders stelde Hunter Buildings facturen op en stuurde deze aan Jan Snel.
2.6.
Gaandeweg de samenwerking heeft Hunter Buildings meer dan de voorziene 44 BRM’s ter beschikking gesteld aan Jan Snel. In 2016 hield Jan Snel 58 BRM’s, in 2017 73 BRM’s en in 2018 79 BRM’s van Hunter Buildings onder zich.
2.7.
Vanaf 2015 is er tussen partijen gesproken over uitbreiding van het aantal door Jan Snel onder te verhuren BRM’s. Daarvoor dienden nieuwe BRM’s te worden gefabriceerd. Partijen hebben overleg gevoerd over de financiering van de investering die nodig was voor het vervaardigen van deze nieuwe BRM’s, onder andere tijdens een bijeenkomst in mei 2015 in Houston.
2.8.
Op 25 november 2015 heeft een conference call plaatsgevonden tussen partijen. Bij e-mail van 26 november 2015 heeft [medewerker Jan Snel] namens Jan Snel aan Hunter Buildings bericht:

Good morning [X],
Referring to the conference call of yesterday, below please find the MOM:
Following items discussed:1. Financing options ABN and Dutch entity for Hunter Buildings.Dd. 25/11/2015, [naam CEO] contacted the ABN in Utrecht/The Netherlands to check what is needed to receive a Dutch entity for Hunter Buildings. With this entity the bank already stated that they do see quite some possibilities for financing.Jan Snel BV will help and support Hunter Buildings on this item if needed.Information will be send by [naam CEO] a.s.a.p.
2. Investor Group:
This item was mentioned briefly but as [naam CEO] stated, investors are only interested when they can participate in the company for min. 50%. [naam CEO] advised during the call that he would not advise this alternative.[X], if you still would like to investigate this item, please contact [naam CEO].
3. Item 7 : utilization (part of the Lease Agreement):
Confirmed by [X] that letter regarding item 7 of the agreement will be send to Jan Snel BV. This letter will confirm that Item 7 will be cancelled from the agreement. This itemwas already discussed and agreed upon at the meeting held at the Hunter location in Houston, May 2015 (…).
2.9.
Daarop heeft [X] [achternaam] namens Hunter Buildings bij e-mail van 26 november 2015 aan Jan Snel medegedeeld:

[medewerker Jan Snel]
Thank you for taking the time to try and capture our meeting. Ultimately this should reduce any misunderstandings.
1. We have already begun the process of establishing a Dutch entity and hope to complete that process soon. We’d begun working with ABN and understood that they were evaluating a financing option that did not require a Dutch entity however they’ve recently stopped responding. We appreciate [naam CEO]’s efforts with ABN but rather than asking about the Dutch entity we are trying to find out why they stopped communicating
3. On this point I acknowledged we had discussed this issue with [naam CEO] and that we’d committed to work with him. I said that I thought we had sent something to [naam CEO] addressing this sometime back and that I would speak with [Y] and get back to everyone. I assured [naam CEO] that we would work together to address this section once I spoke with [Y]. I had not known nor anticipated a discussion of these other issues and was not prepared for the discussion of topics other than the Exxon modules.
I spoke with [Y] later yesterday and we reviewed our notes following the Houston meeting. This refreshed my recollection that waiver of contract provisions required the consent of our existing bank with whom we had already broached this topic. One of the benefits we are hoping to achieve by establishing the relationship at ABN is to remove our existing bank from the equation so we may have the latitude to address this topic without the bank’s involvement. So you can understand our concern about why we’ve not heard from ABN; we depended on this to grow our fleet for Exxon and for others and; this would give us the freedom to modify our contract, including section 7.
It doesn’t appear likely that we will get a response from AMBRO in time to allow us to commit to the Exxon project. We’ve worked with our vendors who are willing to give us slightly better payment terms but even those do not give us enough time to get a new lender in place or to find alternative financing.
Is Jan Snel interested in working with us to build these modules?
2.10.
Op 5 januari 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [Y] [achternaam Y] van Hunter Buildings en Jan Snel.
2.11.
In een interne e-mail van 5 januari 2016 van [medewerker Jan Snel] aan de CEO van Jan Snel, [naam CEO], schrijft zij het volgende:

,
Bedankt voor het telefoongesprek, [Y] heeft het begrepen.
[Y] heeft beloofd dit nog vanavond op email toe te sturen.
Afspraak is nu:
Indien investering : fee verhoogd van 3% Dow/6% anders naar 6% Dow en 10% anders voor totaal 46 modules(start vanaf 01/01/2016)
Indien investering : euro 410.332,00 voor 12 modules :huur wordt 50/50 verdeeld totdat investering is terugbetaald in huur (geschat ca. 104 weken)(start vanaf 01/01/2016)
Geen factuur voor utilization (item 7 in lopende agreement) wordt verstuurd over het jaar: 2015/2016 en 2017(gentlemens agreement i.v.m. lopende vraagstelling Bank)
Afgesproken met [Y] om de orders die nu al zijn ingeboekt om te zetten naar de nieuwe afspraak indien het door jou is goedgekeurd.
2.12.
Bij brief van 5 januari 2016 schrijft Michael [achternaam Y] namens Hunter Buildings aan Jan Snel, voor zover hier van belang:

Dear [naam CEO],
(…)Based on our call today and previous correspondence the details of our agreement are as follows;(1) Jan Snel will contribute $440,000 for its share of the manufacturing(2) Jan Snel/Hunter share profits and losses on these 12 modules in proportion to ownersship (initially 50-50)(3) Hunter is given the right to purchase your interest at any time by repaying you for your investment, subject to a credit for revenues received from the units as a result of No. 2 above, in those modules plus interest calculated at 20% APR.(“redemption price”)
Jansnel Investment: $ 440,000 USDCapital Return to Jansnel: $ 440,000 USDProfit (20%) Return to Jansnel $ 88,000 USD
(4) When Hunter exercises the right to purchase your interest in the 12 modules, in addition to payment of the redemption price we shall agree to increase the JanSnel fee (as that term is used in our existing agreement) on the same 12 modules to 10% on Dow rentals and to 15% on rentals to all other customers on all HI modules subject to any agreement with Jan Snel.(5) We shall also agree to increase the JanSnel fee on the other modules currently in the fleet as well as new units built going forward (as that term is used in our existing agreement) to 6% on Dow rentals and to 10% on rentals to all other customers on all HI modules subject to any agreement with Jan Snel.
This structure heavily incentives us to return your investment to you as quickly as possible while rewarding you not only with a fair return on your investment but also with a higher long term participation in the revenues derived from our joint effort. We appreciate the time today and look forward to a prosperous 2016 together.
2.13.
De Lease Agreement tussen partijen is met ingang van 2019 geëindigd.
2.14.
Tussen partijen zijn daarna verschillende juridische procedures gevoerd waaronder een kort gedingprocedure welke heeft geresulteerd in het vonnis van 22 februari 2019. In dit vonnis is Jan Snel onder meer veroordeeld tot teruggave van 60 BRM’s binnen 2 dagen na betekening van dat vonnis op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 200.000,- is bereikt.
2.15.
Op 31 maart 2019 stuurt Hunter Buildings een factuur aan Jan Snel voor de verhuur van één BRM voor 18 weken, vanaf 1 januari 2019 tot 5 mei 2019. Jan Snel heeft deze factuur betaald.
2.16.
Bij brief van 9 april 2019 heeft Hunter Buildings Jan Snel medegedeeld dat één BRM, in afwijking van het vonnis van 22 februari 2019, niet aan Hunter Buildings ter beschikking is gesteld en dat daardoor de volledige dwangsom van € 200.000,- is verbeurd.
2.17.
Bij brief van 17 april 2020 heeft Hunter Buildings jegens Jan Snel aanspraak gemaakt op een bedrag van USD 2.639.551,00 op grond van artikel 7 van de Lease Agreement. Jan Snel heeft deze vordering betwist.
2.18.
Op 29 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verleend aan Hunter Buildings tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Jan Snel onder de ING Bank N.V., ABN AMRO Bank N.V., Coöperatieve Rabobank U.A., Dow Benelux B.V., Hunter Buildings International B.V. en Jan Snel Holding B.V. voor een vordering van € 2.330.047,00.
2.19.
Op 21 augustus 2020 heeft Hunter Buildings ten laste van Jan Snel conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ING Bank N.V., ABN AMRO Bank N.V., Coöperatieve Rabobank U.A. en Hunter Buildings International B.V. voor een bedrag van € 2.330.047,00.
Op 27 augustus 2020 heeft Hunter Buildings ten laste van Jan Snel voor een bedrag van
€ 2.330.047,00 repeterend conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO N.V.
Op 28 augustus 2020 heeft Hunter Buildings ten laste van Jan Snel voor een bedrag van
€ 2.330.047,00 conservatoir derdenbeslag gelegd onder Jan Snel Holding B.V.
2.20.
Op 5 oktober 2020 heeft Jan Snel Hunter Buildings in kort geding gedagvaard en – kort gezegd – opheffing van de beslagen gevorderd. Dit is bij kort gedingvonnis van 17 november 2020 afgewezen. Daarna heeft Hunter Buildings beslag gelegd onder Dow.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Hunter Buildings vorderen samengevat:
Primair
- veroordeling van Jan Snel tot nakoming van de overeenkomst en betaling van een bedrag gelijk aan de niet-behaalde minimumbezettingsgraad conform de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten.
Subsidiair
- veroordeling van Jan Snel om aan Hunter Buildings te vergoeden alle geleden en te lijden schade als gevolg van de tekortkoming in de nakoming door Jan Snel, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
Primair en subsidiar:
  • te verklaren voor recht dat Jan Snel niet heeft voldaan aan het vonnis van 22 februari 2019
  • veroordeling van Jan Snel tot betaling van € 200.000,- aan verbeurde dwangsommen,
  • Jan Snel, onder de voorwaarde dat Jan Snel wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom, te verplichten om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis inlichtingen aan Hunter Buildings te verschaffen over haar binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten, vermogensposities en voor verhaal vatbare goederen zoals omschreven in randnummer 3.18 van de dagvaarding op straffe van een dwangsom en
  • veroordeling van Jan Snel in de kosten van dit geding waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd me de wettelijke rente daarover.
3.2.
Hunter Buildings legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Hunter Buildings International LLC en Jan Snel Zuid op 21 juli 2014 een Lease Agreement hebben gesloten. In artikel 7 van de Lease Agreement is een minimale jaarlijkse leasebetalingen op basis van bepaalde gegarandeerde minimale gebruiksperioden overeengekomen. Onder de paraplu van deze Lease Agreement hebben partijen de vloot BRM’s uitgebreid. Ook voor deze BRM’s goldt de ‘minimum utilisation’ eis van artikel 7. Jan Snel heeft de minimum utilisation eis niet gehaald en is derhalve de in artikel 7 van de Lease Agreement overeengekomen vergoeding verschuldigd.
Bij kort gedingvonnis van 22 februari 2019 is Jan Snel veroordeelt tot teruggave van 60 BRM’s binnen 2 dagen na betekening van dat vonnis op straffe van een dwangsom van
€ 10.000,- per dag met een max van € 200.000,-. Het vonnis is betekend op 25 februari 2019. Jan Snel heeft 59 BRM’s teruggegeven, de 60e BRM heeft in ieder geval tot 2 mei 2019 bij een derde gestaan, daarmee is de maximale dwangsom verbeurd.
Uit de algemene beginselen van redelijkheid en billijkheid, de algemene beginselen van ongeschreven procesrecht waaruit een verplichting volgt om mee te werken aan een tenuitvoerlegging, artikel 475g lid 1 Rv en vaste rechtspraak volgt dat Jan Snel verplicht is inlichtingen te verschaffen omtrent haar bronnen van inkomsten, vermogensposities en voor verhaal vatbare goederen.
3.3.
Jan Snel voert verweer. Zij voert aan dat partijen ten aanzien van artikel 7 van de Lease Agreement door middel van een gentlemens agreement zijn overeengekomen dat Hunter Building daarop geen aanspraak zal maken. De omstandigheden dat door Hunter Buildings gedurende vijf jaar geen aanspraak is gemaakt op deze vergoeding, de gentlemens agreement, de toezegging dat artikel 7 van de Lease Agreement geschrapt kan worden zodra Hunter Buildings niet meer is aangewezen op haar toenmalige bank voor financiering, de hulp die Jan Snel daarbij geboden heeft zodat Hunter Buildings een bankrelatie met een andere bank aan kon gaan en de uitbreiding van de vloot BRM’s leiden ertoe dat Hunter Buildings haar recht om aanspraak te maken op artikel 7 van de Lease Agreement heeft verwerkt. Jan Snel wordt benadeeld doordat Hunter Buildings nu alsnog aanspraak maakt op de minimale bezettingseis.
Bij de berekening van haar vordering gaat Hunter Buildings uit van een onjuist aantal BRM’s en een onjuiste bezettingsgraad. Ook bevat het overzicht van Hunterbuildings rekenkundige fouten. Hunter Buildings heeft geen recht op vergoeding van rente. Hunter buildings heeft nooit een factuur gestuurd, Jan Snel is niet in verzuim.
De laatste BRM is met instemming van Hunter Buildings langer bij de huurder gebleven. Hunter kan in redelijkheid geen betaling van de dwangsom vorderen voor een afwijking van de veroordeling waarmee zij zelf heeft ingestemd. Dat is misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW.
Jan Snel voert tot slot verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Jan Snel vordert – samengevat – de door Hunter Buildings krachtens het op 29 juli 2020 verleende verlof ten laste van Jan Snel gelegde conservatoire beslagen op te heffen, Hunter te gebieden om bij een nieuw verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Jan Snel een afschrift van dit vonnis te overleggen op straffe van een dwangsom met veroordeling van Hunter Buildings tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.6.
Hunter Buildings voert hiertegen geen verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter. Partijen zijn in artikel 15 van de Lease Agreement een forumkeuze voor de Nederlandse rechter overeengekomen. De Nederlandse rechter is daarom op grond van artikel 25, eerste lid, Brussel 1 bis-Verordening (Nr. 1215/2012) bevoegd om van de zaak kennis te nemen. In artikel 15 van de Lease Agreement zijn partijen voorts overeengekomen dat op eventuele geschillen Nederlands recht zal worden toegepast. Op grond van artikel 3, eerste lid, Rome I-Verordening (Nr. 593/2008) zal de rechtbank daarom Nederlands recht toepassen.
in conventie
minimum bezettingsgraad
4.2.
Dat partijen in artikel 7 van de Lease Agreement zijn overeengekomen dat Jan Snel aan Hunter Buildings een vergoeding overeenkomstig een minimum bezettingsgraad is verschuldigd wordt door Jan Snel niet betwist. Jan Snel is derhalve in beginsel deze vergoeding verschuldigd. Jan Snel voert hiertegen als verweer aan dat partijen hebben afgezien van de vergoeding uit artikel 7 door middel van een gentlemens agreement. Ook beroept Jan Snel zich op rechtsverwerking. Omdat dit laatste verweer het meest verstrekkende verweer is zal de rechtbank dat verweer als eerst beoordelen.
4.3.
Bij de beoordeling van het beroep op rechtsverwerking stelt de rechtbank het volgende voorop. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. ‘Stilzitten’ kan slechts tot rechtsverwerking leiden, indien op grond van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs een bepaald handelen van de rechthebbende had mogen worden verwacht.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van Jan Snel - in het licht van voornoemde maatstaf - slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.5.
Uit de e-mail van 26 november 2015 van [medewerker Jan Snel] namens Jan Snel aan Hunter Buildings (zoals geciteerd in 2.8.) volgt dat het schrappen van artikel 7 van de Lease Agreement tijdens de bijeenkomst in Houston in mei 2015 en tijdens het telefoongesprek op 25 november 2015 is besproken. In haar e-mail van 26 november 2015 schrijft Los wat volgens haar is besproken in het telefoongesprek van 25 november 2015. Zij schrijft dat is afgesproken dat Hunter Buildings een brief zal sturen waarin wordt bevestigd dat artikel 7 van de Lease Agreement wordt geschrapt. Hunter Buildings reageert daarop dat zij zonder toestemming van haar huidige bank artikel 7 niet kan schrappen en dat zij hopen een bancaire relatie met ABN AMRO aan te kunnen gaan zodat zij de ruimte heeft de Lease Agreement aan te passen, waaronder artikel 7. Hieruit mocht Jan Snel naar het oordeel van de rechtbank opmaken dat Hunter Buildings bereid was artikel 7 van de Lease Agreement aan te passen of te schrappen maar dat haar dat op dat moment niet vrij stond. Anderzijds diende Hunter Buildings te beseffen dat het voor Jan Snel belangrijk was dat bij de verdere uitbreiding van de samenwerking geen aanspraak meer zou worden gemaakt op eventuele uit artikel 7 voortvloeiende betalingsverplichtingen. Door in te stemmen met de uitbreiding, waarbij Jan Snel ook een deel van de financiering voor haar rekening nam, zonder (in de brief van 5 januari 2016 of anderszins) expliciet te benoemen dat artikel 7 van de Lease Agreement onverkort zou blijven gelden, heeft Hunter Buildings, gezien de eerdere discussie hierover, op zijn minst onduidelijkheid laten bestaan over haar intentie om Jan Snel te houden aan de overeengekomen minimum bezettingsgraad. Vervolgens heeft zij evenmin aangegeven dat over het jaar 2015 nog afgerekend moest worden op basis van artikel 7, terwijl zij daar vanaf 1 januari 2016 aanspraak op had kunnen maken, en zijn partijen in de loop van 2016 nog een verdere uitbreiding van de vloot BRM’s overeengekomen. Ook in de jaren daarna heeft Hunter Buildings nimmer aanspraak gemaakt op de vergoeding in verband met de minimum bezettingsgraad, terwijl die minimum bezettingsgraad over de jaren 2015, 2016 en 2017 volgens haar eigen stellingen niet is gehaald. Ter zitting is namens Hunter Buildings verklaard dat zij nooit de intentie heeft gehad om jaarlijks ter zake van de (niet behaalde) minimum bezettingsgraad te factureren maar zij de prestaties van Jan Snel over een langere periode wilde bezien. Dat deze intentie ook met Jan Snel is besproken, is echter gesteld noch gebleken. Uit het enkele feit dat - zoals Hunter Buildings heeft gesteld - wel meermaals over de (in de ogen van Hunter Buildings) ondermaatse prestaties van Jan Snel was gesproken, hoefde Jan Snel naar het oordeel van de rechtbank nog niet af te leiden dat Hunter Buildings haar, na verloop van tijd, alsnog aan de verplichtingen uit artikel 7 van de Lease Agreement zou houden. Het had, gezien de eerdere discussie over artikel 7 en verdergaande samenwerking tussen partijen, juist de voor de hand gelegen dat Hunter Buildings in dit verband expliciet naar artikel 7 zou hebben verwezen. Door dat in deze omstandigheden na te laten, heeft zij bij Jan Snel het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen wekken dat zij haar aanspraak niet meer geldend zou maken. Daarbij komt nog dat Jan Snel onweersproken heeft gesteld dat zij in 2016 Hunter Buildings heeft geholpen met het opzetten van een Nederlandse entiteit, hetgeen een voorwaarde was voor de Nederlandse bank (ABN AMRO) waarmee Hunter Buildings in 2015 in gesprek was, dat die entiteit ook daadwerkelijk is opgericht en dat Hunter Buildings een bankrelatie is aangegaan met een Nederlandse bank (Rabobank). Jan Snel kon ook hieruit afleiden dat het bezwaar van Hunter Buildings tegen het loslaten van artikel 7 - mogelijke problemen met haar toenmalige bank - hiermee was opgelost.
Hunter Buildings heeft pas op 17 april 2020 voor het eerst aanspraak gemaakt op de vergoeding op grond van artikel 7 van de Lease Agreement. Dit is niet alleen ruim vier jaar nadat de eerste vergoeding voor de minimum bezettingsgraad opeisbaar was, maar ook ruim een jaar nadat de overeenkomst tussen partijen was geëindigd en nadat partijen gebrouilleerd waren geraakt. Voorgaande omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat Jan Snel gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat Hunter Buildings die aanspraak niet meer geldend zal maken.
4.6.
Nu het beroep van Jan Snel op rechtsverwerking slaagt, zullen de primaire vordering betreffende de nakoming van artikel 7 van de Lease Agreement en de subsidiaire vordering betreffende schadevergoeding als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van artikel 7 van de Lease Agreement worden afgewezen. De overige weren die zien op deze vordering kunnen onbesproken blijven.
het vonnis van 22 februari 2019
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat Jan Snel in het vonnis van 22 februari 2019 is veroordeeld tot teruggave van 60 BRM’s binnen 2 dagen na betekening van dat vonnis en dat zij geen 60 maar 59 BRM’s ter beschikking heeft gesteld aan Hunter Buildings. De door Hunter Buildings gevorderde verklaring voor recht dat Jan Snel niet heeft voldaan aan het vonnis van 22 februari 2019 is dan ook toewijsbaar.
4.8.
Ten aanzien van de gevorderde dwangsommen is de rechtbank van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is deze dwangsommen als verbeurd te beschouwen. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de factuur van 31 maart 2019 blijkt dat Hunter Buildings wist dat de BRM tot 5 mei 2019 werd verhuurd aan een derde en dat zij daar ook mee instemde. De afwijking van de veroordeling in het vonnis van 22 februari 2019 was dus met medeweten en instemming van Hunter Buildings. Hunter Buildings kan daarom in redelijkheid geen betaling van de dwangsom verlangen.
het verschaffen van inlichtingen omtrent inkomsten en vermogen
4.9.
Nu Jan Snel gelet op het voorgaande niet wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde vordering tot veroordeling van Jan Snel tot het verschaffen van inlichtingen aan Hunter Buildings over haar binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten, vermogensposities en voor verhaal vatbare goederen.
uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
Jan Snel heeft verweer gevoerd tegen de door Hunter Buildings gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. De rechtbank overweegt dat alleen de door Hunter Buildings gevorderde verklaring voor recht dat Jan Snel niet heeft voldaan aan het vonnis van 22 februari 2019 wordt toegewezen. Dit is een declaratoire beslissing die niet voor executie vatbaar is zodat deze ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard kan worden. De rechtbank zal dit verweer daarom verder onbesproken laten.
proceskosten
4.11.
Hunter Buildings zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Hunter Buildings heeft ter zitting toegelicht dat de rechtbank haar vordering zo moet begrijpen dat zij vordert Jan Snel te veroordelen tot betaling van USD 1.956.563,00. De rechtbank zal dan ook het griffierecht naheffen overeenkomstig het tarief van 2020 voor vorderingen met een beloop van meer dan
€ 100.000,00 en bij de proceskostenveroordeling uitgaan van dit tarief.
De kosten aan de zijde van Jan Snel worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 12.129,00.
in reconventie
4.12.
De vordering tot het opheffen van de ten laste van Jan Snel gelegde beslagen is toewijsbaar nu daartegen geen verweer wordt gevoerd. Ook de vordering om Hunter Buildings te gebieden bij een nieuw verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Jan Snel een afschrift van dit vonnis te overleggen is toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen met dien verstande dat de dwangsom wordt toegewezen voor iedere overtreding en niet voor ieder dag dat de overtreding voortduurt. Als Hunter Buildings eenmaal een verzoekschrift zonder afschrift van dit vonnis heeft ingediend kan zij dat immers niet meer ongedaan maken zodat een dwangsom verbinden aan iedere dag dat de overtreding voortduurt naar het oordeel van de rechtbank onredelijk is. De hoogte van de dwangsom per overtreding zal worden aangepast en het maximum zal ambtshalve worden gematigd.
4.13.
Hunter Buildings zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Jan Snel worden begroot op € 478,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 478,00) aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Jan Snel niet heeft voldaan aan het vonnis van 22 februari 2019,
5.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
5.3.
veroordeelt Hunter Buildings in de proceskosten, aan de zijde van Jan Snel tot op heden begroot op € 12.129,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
heft de krachtens het op 29 juli 2020 door de voorzieningenrechter van Rechtbank Zeeland-West-Brabant gegeven verlof ten laste van Jan Snel gelegde conservatoire beslagen op,
5.6.
gebiedt Hunter Buildings om, indien zij een hernieuwd verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Jan Snel indient, een afschrift van dit vonnis aan de voorzieningenrechter te overleggen,
5.7.
veroordeelt Hunter Buildings om aan Jan Snel een dwangsom te betalen van € 250.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000.000,00 is bereikt,
5.8.
veroordeelt Hunter Buildings in de proceskosten, aan de zijde van Jan Snel tot op heden begroot op € 478,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 5.5. tot en met 5.8. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022
(JS)