In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022, wordt de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2015 en 2016 beoordeeld. De inspecteur van de belastingdienst had aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd op 9 januari 2019, waartegen belanghebbende op 1 juli 2019 bezwaar maakte. De inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Voor het jaar 2016 werd een vergelijkbare aanslag opgelegd, waarbij ook een verzuimboete werd opgelegd. Belanghebbende stelde dat hij door medische omstandigheden, waaronder herseninfarcten, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is overschreden en dat de medische omstandigheden van belanghebbende niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende op afwezigheid van alle schuld (avas) af, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om te voldoen aan zijn aangifteverplichtingen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en het griffierecht niet terugkrijgt.