In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een onderneming die elektrotechnische werkzaamheden voor de scheepvaart uitvoert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanvragen van de belanghebbende voor tegemoetkomingen op basis van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) voor de jaren 2018 en 2019. De inspecteur had eerder vastgesteld dat de belanghebbende geen recht had op deze tegemoetkomingen, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende. Tijdens de zitting op 1 april 2022 heeft de rechtbank de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nader bewijs te leveren, waarna de inspecteur heeft aangegeven dat de belanghebbende alsnog recht heeft op de tegemoetkomingen. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen de beschikkingen Wtl 2018 en 2019 te wijzigen, zodat de belanghebbende een loonkostenvoordeel van € 6.000 per kalenderjaar kan ontvangen. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.518, en moet de inspecteur het griffierecht van € 714 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 juli 2022.