ECLI:NL:RBZWB:2022:3644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2779
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering kindgebonden budget door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres ontving kindgebonden budget voor haar kinderen, maar de Belastingdienst herzag dit budget en vorderde een bedrag terug omdat eiseres volgens hen een toeslagpartner had. Eiseres had op 22 november 2018 met de heer [naam man] gehuwd, maar stelde dat zij slechts kort met hem had samengewoond en dat hij geen financiële bijdrage aan het huishouden had geleverd. Eiseres had op 12 april 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor het berekeningsjaar 2020. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had vastgesteld dat eiseres in 2020 een toeslagpartner had en dat zij geen recht had op de alleenstaande ouderkorting. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst vanwege gebrekkige motivering, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat de terugvordering niet onevenredig was. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de Belastingdienst werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2779 WETKB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2021 (het primaire besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen onder andere het kindgebonden budget over 2020 herzien en vastgesteld op € 2.231,- en een bedrag van € 3.030,- aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 4 juni 2021 (bestreden besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontvangt als alleenstaande ouder kindgebonden budget voor haar kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] .
Op 22 november 2018 is eiseres in Egypte gehuwd met de heer [naam man] De heer [naam man] is in december 2020 naar Nederland gekomen en heeft zich op 18 januari 2021 op het adres van eiseres ingeschreven. Op 12 april 2021 heeft eiseres een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. Het verzoek is op 22 april 2021 in het huwelijksgoederenregister ingeschreven.
Voor het jaar 2020 is de hoogte van het kindgebonden budget bij besluit van 27 december 2019 vastgesteld op € 5.420,-. Hierbij is uitgegaan van het feit dat eiseres alleenstaande ouder is. Het voorschotbedrag is diverse keren gewijzigd, laatstelijk in € 5.261,-.
Op 4 februari 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie personen (Brp) ontvangen dat er met ingang van 22 november 2018 sprake is van partnerschap tussen eiseres en [naam man]
Op 24 februari 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat is gebleken dat eiseres sinds 1 januari 2020 een toeslagpartner heeft ( [naam man] ). Vanaf dat moment telt zijn inkomen mee en dat heeft mogelijk gevolgen voor de hoogte van de toeslagen. Eiseres wordt verzocht het inkomen van haar toeslagpartner vóór 10 maart 2021 door te geven.
Bij het primaire besluit van 13 maart 2021 heeft Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget voor 2020 vastgesteld op € 2.231,-. Hierbij is uitgegaan van het feit dat eiseres een toeslagpartner heeft, met een onbekend inkomen. Eiseres heeft in 2020 € 3.030,- te veel kindgebonden budget ontvangen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft aangegeven dat zij slechts gedurende de periode van 18 januari 2021 tot en met 1 maart 2021 met de heer [naam man] heeft samengewoond. Bovendien heeft zij op 12 april 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend en had de heer [naam man] ook geen inkomsten gehad. Zij is nooit financieel onderhouden door haar voormalig partner. Eiseres heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht de hardheidsclausule toe te passen.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat de terugvordering is ontstaan omdat sprake is van een toeslagpartner (de heer [naam man] ), waardoor de alleenstaande ouderkorting die eiseres ontving, is komen te vervallen. De heer [naam man] is de toeslagpartner van eiseres omdat hij op 22 november 2018 met eiseres is gehuwd. Het maakt volgens Belastingdienst/Toeslagen niet uit of eiseres en de heer [naam man] op hetzelfde adres staan ingeschreven of dat hij financieel heeft bijgedragen aan het huishouden. Omdat het verzoek om echtscheiding dateert van 13 april 2021, blijft de heer [naam man] in het jaar 2020 toeslagpartner van eiseres. Er is volgens Belastingdienst/Toeslagen geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden die tot een andersluidend oordeel zouden moeten komen.
Standpunt eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte heeft beslist dat de alleenstaande ouderkorting is komen te vervallen. Er is geen sprake van een toeslagpartner. Zij heeft slechts korte periode met de heer [naam man] samengewoond, en op 12 april 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
Verder stelt eiseres dat Belastingdienst/Toeslagen de bestreden beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd en het besluit niet zorgvuldig is. Zij wordt onevenredig hard getroffen en niet is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen maatwerk heeft verricht. Eiseres wijst op de nieuw benadering bij het terugvorderen van belastinggeld. [1]
Belastingdienst/Toeslagen had niet alleen naar artikel 13b, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) moeten kijken, maar ook naar artikel 26 van de Awir.
Er is sprake van bijzondere omstandigheden, want eiseres is toeslagpartner tegen wil en dank. Tijdens haar huwelijk was nauwelijks sprake van een gezamenlijke huishouding, de partners ondersteunden elkaar niet financieel. Omdat eiseres niemand had om de kosten mee te delen, was zij aangewezen op een individuele toeslag.
Het geschil
4. Aan de orde is de herziening en terugvordering van een deel van het voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2020, omdat eiseres niet langer als alleenstaande ouder wordt gezien, omdat zij een toeslagpartner heeft.
Motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in bestreden besluit
5.1
Belastingdienst/Toeslagen stelt in het verweerschrift dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de stelling dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Verder heeft in het bestreden besluit volgens Belastingdienst/Toeslagen geen goede belangenafweging plaatsgevonden. Tot slot heeft Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat het beroep op de hardheidsclausule ten onrechte niet is opgevat als een beroep op artikel 47 van de Awir en ten onrechte niet is doorgestuurd naar de minister van Financiën. Belastingdienst/Toeslagen stelt in het verweerschrift dat het beroep hierdoor gegrond is. In het verweerschrift is echter wel ingegaan op deze aspecten en het beroep op de hardheidsclausule is doorgezonden. Daarom vindt Belastingdienst/Toeslagen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
5.2
De rechtbank volgt Belastingdienst/Toeslagen en is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek kleeft. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal moeten worden vernietigd.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Afbakening van het geschil
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft ingetrokken. Deze beroepsgrond blijft verder onbesproken.
6.2
Eiseres heeft in bezwaar en beroep verzocht de hardheidsclausule toe te passen. Zij stelt door het herziening en terugvordering onevenredig hard te worden geraakt.
In het verweerschrift is aangegeven dat Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek abusievelijk niet heeft opgevat als een beroep op artikel 47 van de Awir. Het gaat hier om een bevoegdheid van de minister van Financiën. Belastingdienst/Toeslagen heeft te kennen gegeven het verzoek door te sturen naar het Ministerie van Financiën. Eiseres zal afzonderlijk bericht ontvangen. Het beroep op de hardheidsclausule maakt geen onderdeel uit van het onderhavige geschil.
Toeslagpartner
7.1
Het kindgebonden budget is een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen, waarbij de hoogte afhankelijk wordt gesteld van de draagkracht. Een ouder die geen partner heeft, heeft aanspraak op een verhoging van het budget. Het regime van de Awir is van toepassing op het kindgebonden budget.
7.2
In artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget is bepaald dat de ouder die geen partner heeft, aanspraak heeft op een verhoging van het budget van (in 2020) € 3.285,-.
In artikel 3 van de Awir is bepaald dat een partner degene is die op grond van artikel 5a van de algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) als partner wordt aangemerkt. Een echtgenoot of echtgenote wordt op grond van artikel 5a, eerste lid, van de Awr als partner aangemerkt en dus ook op grond van de Awir als toeslagpartner.
7.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft de wetgever bij de vormgeving van het wettelijk partnerbegrip gekozen voor een regeling waarbij - uit een oogpunt van een eenduidige uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen - op grond van objectiveerbare gegevens door de Belastingdienst/Toeslagen kan worden vastgesteld of een belanghebbende een partner heeft. Bij de verwerking van een aanvraag om toeslagen betrekt de Belastingdienst/Toeslagen automatisch de beschikbare informatie uit de Brp. [2]
7.4
Tussen partijen staat vast dat eiseres op 22 november 2018 met de heer [naam man] is gehuwd. In het jaar 2020 waren zij nog steeds gehuwd. Op grond van artikel 5a, eerste lid, onder a, van de Awr en artikel 3, eerste lid, van de Awir wordt de heer [naam man] voor het jaar 2020 als toeslagpartner aangemerkt. Dat deze persoon tot 18 januari 2021 in het buitenland zou hebben gewoond en niet zou hebben bijgedragen aan het huishouden van eiseres maakt dat volgens vaste rechtspraak van de AbRS niet anders. Bepalend is dat eiseres het gehele jaar 2020 was gehuwd en zodoende een toeslagpartner had. [3] Artikel 3, eerste lid, van de Awir laat Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte om rekening te houden met de redenen waarom eiseres en haar toeslagpartner niet samenleven. [4]
7.5
Op grond van artikel 5a, vierde lid, van de Awr, wordt in afwijking van het eerste lid een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres is in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
7.6
Eiseres stelt dat zij een echtscheidingsverzoek heeft ingediend en dat de heer [naam man] zich uit de Brp heeft laten uitschrijven. Dit is echter in 2021 gebeurd en is derhalve niet relevant voor het berekeningsjaar 2020.
7.7
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres op grond van de regelgeving in 2020 een partner had. Zij had dan ook géén recht op de eenouder-toeslag bij het kindgebonden budget.
Terugvordering - belangenafweging
8.1
In artikel 26 van de Awir, is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
8.2
De AbRS heeft overwogen dat artikel 26 van Awir niet langer zo worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat eiseres is verschuldigd terugvordert. [5] De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en de Belastingdienst/Toeslagen kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Die belangenweging op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb komt er in de kern op neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiseres niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
8.3
De Belastingdienst/Toeslagen heeft beleidsregels opgesteld in het Verzamelbesluit Toeslagen over (onder meer) de belangenweging bij het terugvorderen. Zo kunnen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
In het Verzamelbesluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ook verwoord wanneer van bijzondere omstandigheden geen sprake is.
8.4
Eiseres voert als bijzondere omstandigheden aan dat zij tegen wil en dank toeslagpartner is geworden. Tijdens het huwelijk met de heer [naam man] was nauwelijks sprake van een gezamenlijke huishouding, de partners ondersteunden elkaar niet financieel. Eiseres had dus niemand om de kosten mee te delen.
8.5
Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft de vrije keuze gemaakt om naar Egypte af te reizen om te huwen met [naam man] . De omstandigheid dat de heer [naam man] een groot deel in buitenland heeft gewoond en niet heeft bijgedragen aan kosten van huishouding, is geen bijzondere omstandigheid. Opgemerkt wordt dat er rekening is gehouden met inkomen van € 0,- aan de zijde van [naam man] . Ook gehuwden die in Nederland apart wonen of samenwonen met een echtgenoot die geen draagkracht heeft, hebben volgens Belastingdienst/Toeslagen geen recht op de alleenstaande ouderkorting Alo-kop.
Belastingdienst/Toeslagen heeft verder aangegeven dat het kindgebonden budget niet strekt tot het waarborgen van bestaansminimum maar is bedoeld om de ouders te ondersteunen in de kosten van opvoeding en ontwikkeling van de kinderen. De alleenstaande ouderkorting heeft ook het karakter van een aanvullende financiële ondersteuning in de kosten van kinderen, en niet van waarborgen van bestaansminimum. [6]
8.6
De rechtbank wijst er op dat de gevolgen van de toepassing van artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget in samenhang gelezen met artikel 3 van de Awir en artikel 5a van de Awr voor de groep van duurzaam gescheiden ouders, waartoe de gestelde situatie van eiseres behoort, door de wetgever zijn onderkend. De rechtbank wijst in dit kader op de brief van de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid van 16 juni 2014. [7] Uit deze brief volgt dat de minister heeft onderkend dat, doordat het partnerbegrip voor toeslagen (zoals het kindgebonden budget) op punten afwijkt van het partnerbegrip in de uitkeringsregelingen, er een groep is van een paar duizend ouders is die bij de bijstandsverlening worden aangemerkt als alleenstaande ouder en die per 1 januari 2015 niet in aanmerking komen voor de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. De minister heeft daarbij expliciet gewezen op de groep ouders die formeel gehuwd zijn, maar om diverse redenen duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot en bij de bijstandverlening worden aangemerkt als alleenstaande ouder. De minister heeft in deze brief het volgende vermeld:
“Deze groep krijgt geen recht op de alleenstaande ouderkop. Hierbij kan de duur van de afwezigheid van de partner sterk verschillen. De logica om hen wel of niet als alleenstaande te zien, is van geval tot geval anders. Ook de financiële situatie van deze gezinnen kan divers zijn. Omdat het om een relatief kleine en pluriforme groep gaat zijn dit bij uitstek situaties die vragen om een beoordeling op basis van lokaal maatwerk. In voorkomende individuele gevallen kunnen gemeenten aanvullende inkomensondersteuning bieden via de bijzondere bijstand.”
8.7
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Belastingdienst/Toeslagen de belangen van eiseres voldoende heeft betrokken bij de terugvordering. Ter zitting heeft de gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat eiseres een betalingsregeling op maat kan aanvragen. Verder bestaat voor eiseres de mogelijkheid om inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand aan te vragen. Onder deze omstandigheden is de terugvordering naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig te achten.
Conclusie
9.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, vanwege de gebrekkige motivering. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten omdat Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift afdoende heeft toegelicht dat de terugvordering niet onevenredig is. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
9.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Belastingdienst/Toeslagen wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

In artikel 1, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget is de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk gesteld van de draagkracht.
In artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget is bepaald dat de ouder die geen partner heeft, aanspraak heeft op een verhoging van het budget van (in 2020) € 3.285,-.
In artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Awir is partner van de belanghebbende degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Awr is van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 5a, eerste lid, aanhef van de Awr wordt de echtgenoot als partner aangemerkt.
Op grond van het vierde lid, van dit artikel, wordt in afwijking van het eerste lid een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres is in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
In artikel 26 van de Awir is (voor zover hier van belang) bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2397 en 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3481
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRS van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3481 en 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3013
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3481
5.Uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536
6.Zie de uitspraak van de AbRS van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RS:2018:3481
7.Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Voorzitter van de Eerste Kamer van 16 juni 2014, Kamerstukken I, 2013/14, 33716, H).