ECLI:NL:RBZWB:2022:3643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens persoonlijkheidsstoornis en drugsmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die in het bezit was van een rijbewijs voor de categorieën AM en B, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, omdat hij volgens hen niet geschikt was om te rijden vanwege een persoonlijkheidsstoornis en cocaïnegebruik. Dit besluit volgde op een medisch onderzoek dat was ingesteld na een incident waarbij de eiser met zijn auto tegen een boom was gereden, wat leidde tot zorgen over zijn rijvaardigheid.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. De eiser betwistte de diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis en stelde dat hij geen cocaïne meer gebruikte. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich op goede gronden had gebaseerd op de conclusies van de keurend artsen, ondanks dat de diagnose borderline niet kon worden bevestigd. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een ernstige (ongespecificeerde) persoonlijkheidsstoornis en dat het CBR terecht had geconcludeerd dat de eiser ongeschikt was om te rijden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs per 5 april 2021 in stand bleef. De rechtbank merkte op dat, hoewel de eiser aangaf dat het goed met hem ging en hij sinds december 2020 geen drugs meer had gebruikt, dit niet relevant was voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het CBR op 30 juli 2021. De eiser zou zich opnieuw moeten laten keuren om in de toekomst weer een geldig rijbewijs te kunnen verkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3763 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 maart 2021 (primair besluit) heeft het CBR besloten het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren vanaf 5 april 2021, omdat hij wegens een persoonlijkheidsstoornis en drugsmisbruik niet geschikt is om auto te rijden.
In het besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2022 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam vertegenwoordiger] namens het CBR.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser was in het bezit van een rijbewijs voor het besturen van een motorvoertuig voor de categorieën AM en B. Op 1 januari 2020 heeft de politie aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid of zodanig rijgedrag heeft vertoond dat daardoor het vermoeden is ontstaan dat hij niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid. De politie heeft dit vermoeden gebaseerd op een incident in de nacht van 31 december 2019 op 1 januari 2020 (verder: het incident). Bij de politie is die avond vlak voor middernacht de melding van een getuige binnengekomen dat eiser tegen haar had gezegd dat hij tegen een boom zou rijden. Later die nacht is eiser met zijn auto tegen een boom gereden. In de ambulance verklaarde hij dit met opzet te hebben gedaan. Eiser komt meermalen voor in het politiesysteem in verband met uitspraken dat hij suïcide zou plegen.
Op 13 februari 2020 heeft het CBR besloten om een medisch onderzoek aan eiser op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. Eiser mag voorlopig niet rijden, in elk geval niet tot de uitslag van het onderzoek.
Psychiater [naam psychiater] en keurend arts [naam arts] hebben onderzoek verricht. Zij hebben hun conclusies neergelegd in het verslag van bevindingen (verder: het onderzoeksrapport) van 15 februari 2021. Op basis van de DSM-5 stellen zij bij eiser de diagnoses Borderline Persoonlijkheidsstoornis (overgenomen diagnose) en cocaïnegebruik matig/ernstig. Het advies aan het CBR ten aanzien van eiser is een ongeschiktheid voor het rijbewijs.
Op 29 maart 2021 heeft het CBR het rijbewijs van eiser vanaf 5 april 2021 ongeldig verklaard, omdat hij op grond van de conclusies van het onderzoeksrapport niet geschikt is om te rijden. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Het CBR heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2021 gehandhaafd. Op basis van de uitkomsten van het medisch onderzoek is vastgesteld dat bij eiser ten tijde van het incident op 1 januari 2020 sprake was van een (borderline) persoonlijkheidsstoornis, waarbij uit de anamnese is gebleken dat sprake was van een gebrekkig geweten en matige sociale verantwoordelijkheid. Tevens was sprake van actueel cocaïnemisbruik. Eiser voldoet daarom niet aan de eisen van geschiktheid, als gevolg waarvan zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Het CBR stelt zich daarbij op het standpunt dat de keurend artsen het onderzoek zorgvuldig en correct hebben uitgevoerd, waarbij de conclusies worden gedragen door de bevindingen bij het onderzoek. Volgens het CBR zijn de paragrafen 8.1, 8.7 en 8.8 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) van toepassing op eiser. Er is sprake van dwingendrechtelijke regelgeving en het CBR kan geen belangenafweging maken.
3.
Standpunten van partijen
3.1
Eiser betoogt dat de conclusies uit het onderzoeksrapport niet kloppen. Bij hem is geen sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis (borderline) of een andere persoonlijkheidsstoornis. Dit is nooit gediagnosticeerd. Hij verwijst hiertoe naar een brief van zijn huisarts van 23 september 2021. Hierin staat dat de huisarts geen duidelijke diagnose borderline in de GGZ documentatie heeft kunnen vinden. Het is één keer genoemd in een brief, maar deze diagnose ziet de huisarts nergens bevestigd.
Eiser ontkent niet dat hij op 31 december 2019 bepaalde uitlatingen heeft gedaan die in zijn nadeel werken, maar deze kwamen voort uit hevige emoties, omdat zijn relatie stuk was gelopen. Eiser heeft bewijsstukken aan het CBR overgelegd waaruit blijkt dat hij geen medicatie gebruikt. Ook was hij op de avond van het ongeluk niet onder invloed van drugs of alcohol. Wel herinnert hij zich dat hij die avond sarcastische opmerkingen heeft gemaakt naar de melder en het ambulancepersoneel. Achteraf bezien vindt hij het dom dat hij zo heeft gereageerd.
Daarnaast stelt eiser dat geen sprake meer was en is van (actueel) cocaïnemisbruik. Hij ontkent niet dat hij vroeger verslaafd is geweest, maar zijn laatste terugval was in maart 2020. Hij heeft dit verteld aan de keurend artsen. Ook heeft hij verteld dat hij nog weleens recreatief gebruikt. Dat is ook de reden dat er tijdens het medisch onderzoek cocaïne is aangetroffen in zijn urine. Dat hij recreatief gebruikt, is nergens terug te lezen in het rapport. Verder had de cocaïne in zijn urine zo’n lage waarde, dat hier niet uit opgemaakt kan worden dat hij regelmatig gebruikt.
Eiser heeft ter zitting nog verklaard dat alles goed gaat met hem en dat hij sinds de keuring geen drugs meer heeft gebruikt. Hij wil heel graag zijn rijbewijs terug, maar hij heeft nu geen geld voor een herkeuring.
3.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van het CBR zich op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoeksrapport zorgvuldig is opgesteld. Het CBR blijft erbij dat de keurend artsen van de juistheid van de informatie van de huisarts van 17 december 2020 mochten uitgaan. Weliswaar staat in de door eiser overgelegde brief van de huisarts van
23 september 2021 dat hij geen duidelijke diagnose borderline heeft kunnen vinden in de GGZ documentatie, maar de gemachtigde van het CBR stelt dat deze diagnose ooit moet zijn gesteld door iemand. Het betekent in ieder geval niet dat eiser geen persoonlijkheidsstoornis heeft. Hiertoe verwijst het CBR ook naar de rapportage van GGZ-Breburg van 2 december 2020 waarin staat dat de DSM-classificatie ‘ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis’ toegekend is aan eiser.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
5.
Geschil
In geschil is of het CBR terecht en op goede gronden heeft besloten het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren vanaf 5 april 2021, omdat hij wegens een (borderline) persoonlijkheidsstoornis en/of cocaïnemisbruik niet geschikt is om auto te rijden.
6.
Beoordeling door de rechtbank
Persoonlijkheidsstoornis
6.1
In de onderzoeksrapportage hebben de keurend artsen de diagnose borderline overgenomen uit een brief van de huisarts van 17 december 2020. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat niet is komen vast te staan dat bij eiser de diagnose borderline is gesteld. De door eiser overgelegde brief van zijn huisarts van 23 september 2021 acht de rechtbank hierbij doorslaggevend. In het (medisch) dossier bij de huisarts en in de stukken van het CBR bevindt zich geen onderbouwing waaruit blijkt dat deze diagnose in het verleden door een psycholoog of psychiater is gesteld. De enkele stelling van het CBR dat deze diagnose ongetwijfeld ooit door iemand is gesteld, omdat hij anders niet door de huisarts zou zijn genoemd, is onvoldoende. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling niet van uit dat bij eiser sprake is van borderline.
6.2
Dat niet vast is komen te staan dat eiser lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, maakt echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat het CBR zijn besluit niet heeft mogen baseren op de overige conclusies uit het onderzoeksrapport van de keurend artsen. In hun conclusie melden zij immers dat de diagnose borderline ‘overgenomen’ is, waardoor zij inzicht hebben verschaft in hoe deze diagnose in hun rapport is terechtgekomen. Ook overigens voldoet de onderzoeksrapportage naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van zorgvuldigheid. Het onderzoek is zorgvuldig uitgevoerd en het rapport bevat geen innerlijke tegenstrijdigheden of gebreken.
6.3
Hoewel de diagnose borderline door het CBR niet had mogen worden overgenomen, heeft het CBR naar het oordeel van de rechtbank zich wel op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van een ernstige (ongespecificeerde) persoonlijkheidsstoornis. Dit blijkt immers uit de rapportage van GGZ-Breburg van 2 december 2020, die na het incident is opgemaakt. Het bestaan van een ernstige persoonlijkheidsstoornis wordt ook onderbouwd door het onderzoeksrapport. Daarin wordt beschreven dat op 1 januari 2020 bij eiser sprake was van psychische klachten gepaard gaande met suïcidaliteit (recidiverend), stemmingswisselingen en psychotische belevingen. Deze ontregeling was ontstaan door een relatiebreuk. De keurend artsen hebben, zo blijkt uit het rapport, niet enkel het moment van de aanhouding in ogenschouw genomen, maar ook de periode daarvoor waarin eiser heeft aangegeven meermalen opgenomen te zijn geweest bij GGZ Breburg vanwege depressie en psychoses. Ook de periode na het incident, waarin eiser twee maanden vrijwillig is opgenomen bij GGZ Breburg, hebben de keurend artsen bij hun conclusie betrokken. Daarnaast komt eiser voor in het politiesysteem vanwege meerdere suïcidale meldingen. De conclusie van de keurend artsen dat de anamnese van eiser over de gebeurtenis op 1 januari 2020 inconsistent en onbetrouwbaar is, kan de rechtbank dan ook goed volgen.
6.4
In paragraaf 8.7 van de Regeling staat vermeld dat personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, in de regel ook in het verkeer onaangepaste gedragingen zullen vertonen, waardoor zij ongeschikt zijn voor elk rijbewijs, wanneer zij duidelijk blijk hebben gegeven van:
- gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of ander gedrag beïnvloedende middelen. Volgens de keurend artsen zijn er aanwijzingen voor een gebrekkig geweten gezien het justitiële verleden van eiser. Ook is volgens hen de sociale verantwoordelijkheid matig aanwezig vanwege het instabiele functioneren tijdens de keuring.
6.5
Gelet op het voorgaande heeft het CBR zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in paragraaf 8.7 van de bijlage van de Regeling.
Misbruik van psychoactieve middelen (drugs)
6.6
De artsen concluderen in hun rapport dat sprake is van actueel cocaïnemisbruik. Aan deze conclusie hebben zij ten grondslag gelegd dat de uitslag van het urineonderzoek ten tijde van de keuring positief was voor cocaïne, hetgeen impliceert dat eiser recent cocaïne had gebruikt. Eiser had echter zowel tegen zijn huisarts, als tegen de keuringsartsen gezegd dat hij zes maanden van de harddrugs af was. In het onderzoeksrapport is vervolgens de conclusie getrokken dat dit een aanwijzing is voor een onbetrouwbare drugsanamnese. Bovendien hebben de keuringsartsen voor wat betreft het drugsmisbruik ook informatie betrokken over de periode vóór en na de aanhouding op 1 januari 2020. In het onderzoeksrapport staat dat eiser heeft aangegeven dat hij verslaafd is geweest aan cocaïne en dat hij hierdoor in het verleden (mogelijk) psychoses heeft gekregen. Ook heeft hij tijdens de keuring gezegd dat zijn laatste terugval was in maart 2020. De keuringsartsen mogen alle bevindingen, zowel uit het onderliggende dossier, maar ook die tijdens het onderzoek zijn gebleken, meenemen in hun rapport. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van de Afdeling [1] : de omstandigheid dat de aanleiding voor het onderzoek is gelegen in een ander aspect, in dit geval mogelijke suïcidale, depressieve gedachten, heeft niet tot gevolg dat geen rekening mag worden gehouden met andere relevante omstandigheden.
Dat eiser pas in een later stadium stelt dat hij wél tegen de keuringsartsen heeft gezegd dat hij recreatief cocaïne gebruikte, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om te concluderen dat het onderzoeksrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. De overige aanwijzingen voor drugsmisbruik blijven immers overeind, waaronder die met betrekking tot de aanwezige cocaïne in de urine. De rechtbank volgt het CBR ook in het standpunt dat, ongeacht de aangetroffen waarde, op basis hiervan kan worden vastgesteld dat sprake was van recent gebruik.
6.7
Gelet op het voorgaande heeft het CBR zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een situatie als bedoeld in paragraaf 8.8 van de Regeling. Met het van toepassing zijn van paragraaf 8.8 van de Regeling is ook aan het tweede gedachtestreepje van paragraaf 8.7 van de Regeling; de ‘miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of ander gedrag beïnvloedende middelen’ voldaan.
Conclusie
6.8
Al het voorgaande in overweging nemende, komt de rechtbank tot de conclusie dat het CBR op goede gronden het rijbewijs van eiser ongeldig heeft verklaard. Het bestreden besluit kan in stand blijven.
6.9
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ze wil aannemen dat het momenteel goed gaat met eiser en dat hij sinds december 2020 geen drugs meer heeft gebruikt. In deze beroepsprocedure wordt echter uitsluitend getoetst of de besluitvorming van het CBR op 30 juli 2021 rechtmatig was. Dat eiser inmiddels zijn leven heeft gebeterd is voor de beoordeling van dit beroep daarom niet van belang. Wel kan de huidige situatie van eiser van belang zijn voor het verkrijgen van een zogeheten ‘Verklaring van geschiktheid’ die nodig is om in de toekomst weer over een geldig rijbewijs te kunnen beschikken. Voor het verkrijgen van een dergelijke verklaring dient eiser zich opnieuw medisch te laten keuren.
7.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat eisers rijbewijs vanaf 5 april 2021 ongeldig is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wettelijk kader

Wegenverkeerswet (Wvw)
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 134
"[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
[…]"
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
In artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid is bepaald dat het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000Paragraaf 8.7 Persoonlijkheidsstoornissen vermeldt het volgende:
Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen (zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen of -delicten) van:
  • gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
  • miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen (zie ook paragraaf 8.8).
  • Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals drugs en alcohol) vermeldt het volgende:
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Onder “8.8.1. Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)” staat daarnaast nog het volgende.
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed. Uit paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid volgt verder dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht.