ECLI:NL:RBZWB:2022:3638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1734
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser ontving tot 9 december 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet van het UWV en heeft op 6 november 2020 een bijstandsuitkering aangevraagd met als gewenste ingangsdatum 9 december 2020. Het college heeft besloten om eiser een bijstandsuitkering toe te kennen vanaf 9 december 2020 naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner, omdat zijn partner niet in Nederland woont. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering vanaf 9 december 2020 naar de gehuwdennorm. Eiser heeft aangevoerd dat het college onvoldoende is ingegaan op zijn bezwaargronden en dat de gehuwdennorm onterecht is toegepast. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een hogere bijstandsuitkering. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij in een financieel onhoudbare situatie verkeert, ondanks dat hij op de voedselbank is aangewezen en schulden heeft. De rechtbank concludeert dat het college voldoende aandacht heeft geschonken aan de bezwaren van eiser en dat het beroep ongegrond wordt verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 juni 2022. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat eiser recht heeft op 50% van de gehuwdennorm en dat er geen reden is voor afstemming van de bijstandsuitkering op basis van artikel 18 van de Participatiewet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1734 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet.
Eiser ontving tot 9 december 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet van het UWV. Op 6 november 2020 heeft eiser zich gemeld bij het college voor het aanvragen van een bijstandsuitkering met als gewenste ingangsdatum 9 december 2020.
Bij besluit van 21 januari 2021 (primair besluit) heeft het college beslist aan eiser een bijstandsuitkering toe te kennen vanaf 9 december 2020 naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner, omdat eisers partner niet woonachtig is in Nederland. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser heeft zijn bezwaar op de hoorzitting van 8 maart 2021 toegelicht. Vervolgens heeft het college bij besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Dit betekent dat het college bij het primaire besluit is gebleven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering vanaf 9 december 2020 naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner, nu eisers partner niet woonachtig is in Nederland, en nu niet gebleken is dat nadere afstemming van de bijstandsnorm noodzakelijk is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
In beroep stelt eiser dat het college in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op zijn bezwaargronden. Eiser stelt verder dat ten onrechte de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner is gehanteerd door het college. Nu hij slechts de helft van de gehuwdennorm ontvangt, wordt hij dubbel geraakt: hij krijgt als alleenstaande minder dan de alleenstaandennorm én hij kan de extra kosten voor de zorg voor zijn vrouw, kind en nichtje niet meer betalen. Eiser ontvangt geen kindgebonden budget of kinderbijslag. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit geen recht doet aan artikel 18 van de Participatiewet, nu er geen maatwerk is geleverd aan de hand van eisers precaire financiële situatie.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering vanaf 9 december 2020 naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner en dat niet gebleken is dat nadere afstemming van de bijstandsnorm noodzakelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet in geschil is dat eiser gehuwd is met de in Gambia woonachtige [naam echtgenote] ( [naam echtgenote] ), dat hij financieel wil zorgen voor zijn echtgenote en in eveneens in Gambia wonende dochter en nichtje en dat er geen voornemen bestaat tot echtscheiding. Ook heeft eiser aangegeven dat hij bezig is met gezinshereniging in Nederland. Hierdoor staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat geen sprake is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet. Eiser en zijn echtgenote zijn terecht door het college aangemerkt als gehuwden in de zin van de Participatiewet.
4.2.
Uit artikel 24, aanhef en onder a, van de Participatiewet volgt dat voor gehuwden, waarvan een echtgenoot geen recht heeft op algemene bijstand, de bijstandsuitkering voor de rechthebbende echtgenoot gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.
De rechtbank stelt vast dat eiser onder de doelgroep van artikel 24 van de Participatiewet
valt, nu [naam echtgenote] niet kan worden aangemerkt als rechthebbende op een bijstandsuitkering.
4.3.
In dit kader is van belang dat de Participatiewet per 1 januari 2016 is gewijzigd, waarbij ook artikel 24 is gewijzigd. Volgens de Memorie van Toelichting op de Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [1] is met de wijziging beoogd duidelijkheid te scheppen over de vraag welk artikel van toepassing is als sprake is van gehuwden waarvan een echtgenoot niet-rechthebbend is. Indien het gehuwden betreft waarvan de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is, en die niet met één of meer kostendelende medebewoners samenwonen, is artikel 24 van toepassing: “Artikel 24 betreft de norm voor de rechthebbende echtgenoot, in het geval dat de partner geen recht op algemene bijstand heeft. Met deze norm wordt voorkomen dat indirect tevens bijstand wordt verleend aan de niet-rechthebbende partner. (…) De individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner kan onderling sterk verschillen. Een niet-rechthebbende
partner kan bijvoorbeeld de partner zijn die aanspraak heeft op een voorliggende voorziening, die langdurig in het buitenland verblijft, (….) of de verplichtingen op grond van de Participatiewet niet wil nakomen (…). Tevens kan een situatie ontstaan van duurzaam gescheiden leven. Dit maakt dat bij toepassing van artikel 24 altijd goed gekeken moet worden naar de individuele situatie. Indien nodig heeft het college op basis van artikel 18 de mogelijkheid om in individuele gevallen de algemene bijstand af te stemmen”.
4.4.
De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld om in een situatie als die van eiser, waarbij de partner langdurig in het buitenland verblijft en daarmee geen recht heeft op een bijstandsuitkering, aan de rechthebbende partner in plaats van de alleenstaandennorm slechts van 50% van de gehuwdennorm toe te kennen. Wel dient te worden bezien of, gelet op de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde, aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet alsnog door middel van afstemming een hogere (aanvullende) bijstandsuitkering toe te kennen.
4.5.
Afstemming van de bijstandsnorm met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Participatiewet, namelijk dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak is voor afstemming in die zin slechts plaats in zeer bijzondere omstandigheden. [2] Eiser dient dergelijke bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.
4.6.
Het college heeft zich in de rapportage van 21 januari 2021 en de bestreden besluitvorming op het standpunt gesteld dat op basis van eisers financiële situatie geen aanleiding bestaat om door middel van afstemming een hogere bijstandsuitkering toe te kennen, omdat eiser meer inkomsten heeft dan noodzakelijke uitgaven.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht als bijstandsnorm 50% van de gehuwdennorm heeft toegekend aan eiser en dat er geen reden is om eisers bijstandsuitkering af te stemmen op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. Er is geen sprake van een zeer bijzondere situatie. Weliswaar is aannemelijk dat eiser financieel weinig ruimte heeft, maar eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een financieel onhoudbare situatie. Bovendien heeft eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar aangegeven dat hij met zijn huidige bijstandsuitkering in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Dat eiser op de voedselbank is aangewezen en bestaande schulden heeft, doet aan het bovenstaande niet af.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende aandacht geschonken aan wat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
4.9.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser een bijstandsuitkering krijgt van 50% van de gehuwdennorm.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet bepaalt dat in de Participatiewet en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat het recht op bijstand de echtgenoten gezamenlijk toekomt, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 24, aanhef en onder a, van de Participatiewet bepaalt dat voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk is aan 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft.

Voetnoten

1.Verzamelwet SZW 2016, Kamerstukken, II 2014/15, 34 273, nr. 3.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.