ECLI:NL:RBZWB:2022:3609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
BRE-22_631
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake naheffingsaanslag omzetbelasting door termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroepschrift dat was ingediend door een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst, die dateerde van 10 december 2021. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift was zes weken en eindigde op 21 januari 2022. Het beroepschrift werd echter pas op 29 januari 2022 digitaal bij de rechtbank ontvangen, waardoor het niet-tijdig was ingediend.

De rechtbank overwoog dat de wetsartikelen over beroepstermijnen dwingend zijn en dat bij termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De belanghebbende voerde aan dat hij niet in het bezit was van een computer en niet de vaardigheden had om digitaal in te dienen. Hij had ook geen financiële middelen om een professioneel gemachtigde in te schakelen. Ondanks zijn pogingen om een DigiD-code aan te vragen, was hij niet in staat om tijdig beroep in te dienen.

De rechtbank toonde begrip voor de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, maar oordeelde dat hij niet had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank benadrukte dat het ook mogelijk was geweest om het beroepschrift per post in te dienen of persoonlijk af te geven bij de rechtbank. Aangezien de belanghebbende niet tijdig had ingediend, verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 22/631
uitspraak van 1 juli 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer]F.01.5501.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 10 december 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 21 januari 2022. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 29 januari 2022 digitaal bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet-tijdig ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft redenen aangevoerd voor de overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende geeft aan dat het beroepschrift digitaal ingediend moet worden. Echter is belanghebbende niet in het bezit van een computer en heeft ook niet de vaardigheden om er mee om te gaan. Daarnaast heeft belanghebbende niet de financiële middelen om een professioneel gemachtigde in te schakelen, zoals een advocaat, jurist en/of boekhouder. Met hulp van een bevriende relatie heeft belanghebbende op 11 januari 2022 geprobeerd een DigiD code aan te vragen, maar deze aanvraag is mislukt. Belanghebbende heeft vervolgens meerdere keren telefonisch contact gehad met de dienst om op een andere wijze de aanvraag te doen en zo in het bezit te komen van een DigiD code. Ook dit is niet gelukt. Belanghebbende heeft vervolgens met een andere bevriende relatie op 22 januari 2022 nogmaals een DigiD code aangevraagd en zodra hij de code had ontvangen heeft belanghebbende alsnog zo snel mogelijk beroep ingediend. Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim. De rechtbank heeft begrip voor de situatie van belanghebbende, zowel voor de financiële situatie als voor het niet in bezit zijn van een computer en wat daar bij komt kijken. Echter is belanghebbende in de veronderstelling dat een beroepschrift enkel digitaal ingediend kan worden. Dit is onjuist. Belanghebbende had het beroepschrift ook per post kunnen indienen dan wel persoonlijk bij de rechtbank af kunnen geven. Dit volgt ook uit de rechtsmiddelverwijzing op de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende had gelet op de aflopende beroepstermijn ook kunnen informeren bij de rechtbank welke mogelijkheden er nog meer waren om alsnog (tijdig) beroep in te dienen. Dit is de verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf en komt voor zijn risico.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 1 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.