ECLI:NL:RBZWB:2022:3568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_797
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering na onderzoek naar woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres ontving sinds 28 maart 2018 een bijstandsuitkering, maar deze werd door het college met ingang van 5 oktober 2020 ingetrokken na een fraudemelding. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 14 januari 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren van eiseres in het bestreden besluit. Eiseres had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de opschorting van haar uitkering, maar enkel tegen de intrekking. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was, omdat eiseres niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd die noodzakelijk waren voor het vaststellen van haar recht op bijstand. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin wordt gesteld dat het bijstandverlenend orgaan bevoegd is om de uitkering in te trekken als de betrokkene niet de gevraagde stukken binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd.

De rechtbank concludeert dat het college bevoegd was om de uitkering in te trekken en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/797 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 oktober 2020 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 5 oktober 2020 ingetrokken.
In het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek daarom gesloten met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving sinds 28 maart 2018 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande van het college. Naar aanleiding van een fraudemelding heeft het college een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres.
Bij brief van 24 augustus 2020 heeft het college stukken bij eiseres opgevraagd. Op 28 augustus 2020 heeft zij stukken overgelegd, maar niet alle stukken waar het college om heeft verzocht. Daarom heeft het college bij brief van 10 september 2020 opnieuw stukken opgevraagd bij eiseres. Op 18 september 2020 heeft zij wederom enkele stukken overgelegd.
Bij brief van 24 september 2020 heeft het college de nog ontbrekende stukken bij eiseres opgevraagd. Ook is zij uitgenodigd voor een gesprek op 5 oktober 2020. Eiseres is echter niet op dat gesprek verschenen en zij heeft de gevraagde stukken niet overgelegd.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft het college het recht op bijstand met ingang van diezelfde datum opgeschort. Daarbij zijn nogmaals de nog ontbrekende stukken opgevraagd en is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 12 oktober 2020. Eiseres is ook niet op dat gesprek verschenen en zij heeft de gevraagde stukken niet overgelegd.
Bij het primaire besluit heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 5 oktober 2020 ingetrokken. Eiseres heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres voert aan dat haar bezwaargronden in het bestreden besluit onvoldoende zijn weerlegd. Verder heeft het college niet duidelijk gemaakt waarom de opgevraagde stukken noodzakelijk waren om het recht op bijstand vast te stellen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het college in het bestreden besluit voldoende aandacht heeft geschonken aan wat eiseres in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek.
4. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de opschorting van de uitkering, maar alleen tegen de intrekking. Dat betekent dat enkel de intrekking van het recht op een bijstandsuitkering volgend op deze opschorting ter beoordeling voorligt.
5. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521) moet bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan bevoegd was de uitkering in te trekken, alleen worden beoordeeld of de betrokkene de bij het opschortingsbesluit gevraagde stukken binnen de hersteltermijn heeft ingeleverd. Als dit niet zo is, moet vervolgens worden beoordeeld of dit de betrokkene kan worden verweten. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde stukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens of stukken waarover de betrokkene redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen beschikken.
6. Het college heeft eiseres in de brieven van 24 september 2020 en 5 oktober 2020 gevraagd om de afschriften van al haar bankrekeningen van 19 augustus 2020 tot heden. Eiseres betwist niet dat zij deze stukken niet heeft overgelegd, zij stelt enkel dat deze stukken niet noodzakelijk waren om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. De rechtbank volgt haar daarin niet. Bankafschriften geven inzicht in de financiële situatie van eiseres en zijn dus essentieel voor het vaststellen van het recht op bijstand. Zonder volledige en juiste informatie kan niet worden vastgesteld of zij (nog) in bijstand behoevende omstandigheden verkeert. Het college was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de uitkering in te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 28 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.