In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 februari 2021 beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 10.788, met een belastingrente van € 98. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de ongegrondverklaring van het bezwaar door de inspecteur. Tijdens de zitting op 25 mei 2022 waren zowel de belanghebbende als zijn gemachtigde aanwezig, evenals de inspecteur.
De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, met name of de belanghebbende accijnsgoederen voorhanden heeft gehad. Dit betreft een doorzoeking op 5 november 2019 in de woning van de belanghebbende, waar 56.400 sigaretten zonder accijnszegels zijn aangetroffen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, en dat er geen schending is van het vertrouwensbeginsel, evenredigheidsbeginsel of zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de sigaretten voor eigen gebruik waren en dat de inspecteur geen beoordelingsvrijheid heeft bij het opleggen van de accijns.
De rechtbank wijst het beroep van de belanghebbende af, waardoor de naheffingsaanslag en de belastingrente in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.