ECLI:NL:RBZWB:2022:3531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21_865
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag accijns en de toepassing van het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2021. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 3.060, met daarbij € 27 belastingrente. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.

De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, met specifieke aandacht voor de vraag of belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA). Tevens wordt beoordeeld of het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat er geen sprake is van schending van de genoemde beginselen.

Belanghebbende had 16.000 sigaretten in haar woning, die niet voorzien waren van accijnszegels. De rechtbank oordeelt dat, gezien de hoeveelheid sigaretten, niet aannemelijk is dat deze voor eigen gebruik waren. Ook wordt vastgesteld dat belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt, ongeacht haar wetenschap van de onveraccijnsde goederen. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur geen beoordelingsvrijheid heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag, die voortvloeit uit de wettelijke bepalingen in de WA. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrente in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/865
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
en
De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 3.060 en daarbij € 27 belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer]).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, mr. R.W.J.L. Loonen van Boumans en Partners advocaten kantoorhoudende te Heerlen en namens de inspecteur, [inspecteur].

2.Feiten

In de woning van belanghebbende heeft op 5 november 2019 een doorzoeking plaatsgevonden door de politie. In de woning zijn 16.000 sigaretten aangetroffen. De pakjes waar de sigaretten in zaten waren niet voorzien van accijnszegels. De aangetroffen sigaretten zijn in beslag genomen.

3.Beoordeling door de rechtbank

Geschil en oordeel
3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA). Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het evenredigheidsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Voorts is geen sprake van een schending van het evenredigheidsbeginsel en/of het zorgvuldigheidsbeginsel
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Belastbaar feit
3.3.
Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten. [1] Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksgoederen wordt accijns verschuldigd. [2] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving. [3]
Er is geen accijns verschuldigd ter zake van door particulieren voor eigen behoefte verkregen en door henzelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland vervoerde accijnsgoederen. [4] Geacht wordt dat sigaretten niet voor eigen behoeften voorhanden worden gehouden indien de gehouden sigaretten de hoeveelheid van 800 stuks overschrijden, tenzij het tegendeel wordt aangetoond. [5]
3.4.
Belanghebbende heeft betoogd dat de sigaretten werden gehouden voor eigen gebruik.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt belanghebbendes betoog niet. Niet gesteld is dat belanghebbende de sigaretten zelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland heeft vervoerd. Daarnaast wordt – gelet op de hoeveel aangetroffen sigaretten in belanghebbendes woning – geacht dat zij deze niet voor eigen gebruik voorhanden heeft gehad. Er is in dat kader geen tegenbewijs geleverd. Voor dat geval is niet in geschil dat sprake is van een belastbaar feit.
Belastingplicht
3.6.
Indien sprake is van een belastbaar feit zoals hier aan de orde wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is. [6]
3.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij geen wetenschap had of behoorde te hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen.
3.8.
Uit de wetsgeschiedenis [7] volgt dat wetenschap geen vereiste meer is voor het kunnen aanmerken van een persoon als accijnsplichtig wegens (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen. [8] Ook het Unierecht vereist geen wetenschap. [9] Voor dat geval is verder niet in geschil dat belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt.
Algemene beginselen behoorlijk bestuur
3.9.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en verwijst daarbij onder meer naar het evenredigheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende stelt dat de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in verhouding tot haar inkomen erg hoog is. De inspecteur heeft volgens belanghebbende aan die omstandigheid onvoldoende rekenschap gegeven bij het opleggen van de aanslag. Verder is het volgens belanghebbende onzorgvuldig dat de inspecteur een mediationverzoek heeft afgewezen.
3.10.
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een naheffing van accijns waarvan het tarief rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke bepalingen in de WA. De inspecteur komt daarbij geen beoordelings- of beleidsvrijheid toe. Daarbij is het inherent aan een tariefstelling voor accijnsgoederen dat deze bij grotere hoeveelheden aan accijnsgoederen tot een hoge(re) belastingschuld kunnen leiden. Het is dan niet aan de rechter aan deze tariefstelling voorbij te gaan op grond van het evenredigheidsbeginsel. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. De bezwaarprocedure is naar behoren doorlopen. Dat de inspecteur niet heeft ingestemd met het mediationtraject maakt niet dat hij het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daarbij verdient opmerking dat aan belanghebbende voldoende gelegenheid is geboden om te worden gehoord.
Belastingrente
3.11.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 6 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f van de WA.
2.Artikel 1, tweede lid van de WA.
3.Artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de WA.
4.Artikel 2d, eerste lid van de WA.
5.Artikel 2d, tweede lid van de WA in samenhang met artikel 3a, aanhef en onderdeel e van de Uitvoeringsregeling accijns.
6.Artikel 51, eerste lid onderdeel b van de WA.
7.Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8 en p. 23.
8.Vgl. Gerechtshof Arnhem -Leeuwarden 19 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11204.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 juni 2021, C-279/19.