In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2021. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 3.060, met daarbij € 27 belastingrente. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.
De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, met specifieke aandacht voor de vraag of belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de accijns (WA). Tevens wordt beoordeeld of het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat er geen sprake is van schending van de genoemde beginselen.
Belanghebbende had 16.000 sigaretten in haar woning, die niet voorzien waren van accijnszegels. De rechtbank oordeelt dat, gezien de hoeveelheid sigaretten, niet aannemelijk is dat deze voor eigen gebruik waren. Ook wordt vastgesteld dat belanghebbende terecht als belastingplichtige is aangemerkt, ongeacht haar wetenschap van de onveraccijnsde goederen. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur geen beoordelingsvrijheid heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag, die voortvloeit uit de wettelijke bepalingen in de WA. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrente in stand blijven.