In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een beschikking afgegeven met betrekking tot de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek voor het jaar 2015, waarbij een bedrag van € 222.405 niet werd erkend. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de beschikking onjuist heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft recht op een hoger bedrag aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van € 150.000. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat de verplichting tot betaling van alimentatie pas ontstaat na de inschrijving van de echtscheiding, en dat de betaling van € 150.000 door belanghebbende aan zijn ex-partner moet worden verrekend met deze verplichting. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de aftrek niet correct heeft beoordeeld en stelt de beschikking vast op € 372.405.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een overschrijding van acht maanden en kent een schadevergoeding toe van € 1.000, waarvan € 125 door de inspecteur en € 875 door de minister moet worden betaald. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.