ECLI:NL:RBZWB:2022:3519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
02-300847-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen door conciërge met medewerkster van de school

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2022 uitspraak gedaan tegen een conciërge die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een medewerkster van de school waar hij werkzaam was. De verdachte, geboren in 1966, heeft zich in de periode van 19 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 schuldig gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen, waaronder het kussen van de aangeefster in de nek en het betasten van haar buik en billen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze handelingen tegen de wil van de aangeefster zijn gepleegd, ondanks dat zij herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij dit gedrag niet wilde. De verdachte heeft ontkend dat hij in de billen van de aangeefster heeft geknepen, maar de rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en de verplichting tot ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de aangeefster van in totaal € 773,21, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/300847-21
vonnis van de meervoudige kamer van 1 juli 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1966 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. J.C.P. van Kollenburg, advocaat te Etten-Leur.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte aangeefster [Aangeefster] meerdere keren heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit, met uitzondering van het knijpen/aanraken van de borsten van aangeefster, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de borsten van aangeefster heeft geknepen. Dit is namelijk niet door aangeefster zelf verklaard, maar enkel door de buurvrouw. Tevens kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen voor het knijpen in de billen. Verdachte heeft verklaard dat hij een tik tegen de billen van aangeefster heeft gegeven, maar dit valt niet onder het tenlastegelegde “knijpen in de billen”. Verdachte heeft, zoals hij zelf heeft verklaard, wel de buik van aangeefster aangeraakt maar dit was meer als grap bedoeld en was niet van seksuele aard, waardoor voor deze handeling ook geen bewezenverklaring kan volgen. Voor de overige tenlastegelegde handelingen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangeefster [Aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft bij de politie – kort samengevat – verklaard dat zij meerdere keren is aangerand door verdachte. Verdachte zou aangeefster tegen zich aan hebben gedrukt en haar buik hebben betast, zijn armen om haar heen hebben geslagen en vervolgens in haar nek hebben gekust en meermalen in haar billen hebben geknepen. De aangifte wordt (deels) ondersteund door de verklaringen van verdachte. Volgens de verklaring van verdachte heeft hij aangeefster inderdaad in haar nek gekust, over haar buik gewreven en haar twee keer een tik tegen de billen gegeven. Verdachte heeft ontkend dat hij in de billen van aangeefster heeft geknepen. Ook heeft verdachte verklaard dat er sprake was van flirtgedrag over en weer en dat voor hem niet duidelijk was dat de handelingen tegen de wil van aangeefster waren.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde ontuchtige handelingen, met uitzondering van het knijpen/aanraken in/van de borsten. De rechtbank ziet, gezien de steun die haar verklaring vindt in de overige bewijsmiddelen, geen aanleiding om aan de verklaringen van aangeefster te twijfelen en gaat derhalve uit van de juistheid daarvan. De handelingen waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt, zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht. Dit geldt ook voor het wrijven over de buik. Uit de aangifte is gebleken dat verdachte aangeefster van achter bij haar buik vastpakte en vroeg of zij dit lekker vond. Deze handeling is gelet op de omstandigheden waaronder die is begaan een handeling van seksuele aard.
Op grond van die aangifte kan worden vastgesteld dat alle ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden tegen de wil van aangeefster en dat dit voor verdachte ook duidelijk moet zijn geweest. Uit niets is gebleken dat aangeefster bepaalde signalen aan verdachte heeft gegeven waaruit hij kon en mocht afleiden dat dit een uitnodiging was tot het plegen van de ontuchtige handelingen. Sterker nog, aangeefster heeft herhaaldelijk aan verdachte duidelijk gemaakt dat ze niet van zijn gedrag en de fysieke aanrakingen gediend was en heeft hem gezegd hiermee te stoppen. Ook heeft ze verdachte weggeduwd toen hij haar kuste. Verdachte heeft deze signalen genegeerd en is toch doorgegaan. Zelfs nadat hij excuses had aangeboden, ging hij weer verder met zijn ongepast en strafbaar gedrag.
Door het onverhoedse karakter (in de betekenis van voor de aangeefster onverwacht) van de ontuchtige handelingen heeft verdachte aangeefster telkens gedwongen tot het dulden daarvan. Er bestond door de het onverwachtse karakter van de handelingen voor aangeefster geen mogelijkheid om zich tegen die handelingen te verzetten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 19 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, andere feitelijkheden [Aangeefster] , telkens heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het kussen van die [Aangeefster] in haar nek en
- het betasten van de buik en billen van die [Aangeefster] en
- het knijpen in de billen van die [Aangeefster] en
bestaande de andere feitelijkheden uit het onverhoeds zijn, verdachtes, armen om die [Aangeefster] slaan en/of vervolgens die [Aangeefster] tegen zich aan drukken en/of het onverhoeds kussen in de nek van die [Aangeefster] en/of het onverhoeds betasten van de billen van die [Aangeefster] en/of te knijpen in de billen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar en de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een lagere taakstraf aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. Hij heeft hiervoor verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2022:1633). In deze zaak was er sprake van een aanranding van een minderjarige waarbij meer handelingen bewezen zijn verklaard dan aan verdachte in onderhavige zaak ten laste zijn gelegd. In voornoemde zaak is uiteindelijk een taakstraf opgelegd van 50 uur. Gelet hierop is een lagere taakstraf op zijn plaats. Ook heeft de raadsman verzocht geen voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Verdachte heeft zelf al therapie gevolgd en het gaat nu goed met hem. De oplegging van bijzondere voorwaarden is niet nodig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Hij werkte sinds 2016 als conciërge op het [Naam school] te Kaatsheuvel. Sinds 19 augustus 2020 was aangeefster ook werkzaam op die school als schoonmaakster. Verdachte begon tijdens het werk met het maken van complimentjes richting aangeefster. Vervolgens ging verdachte over tot fysieke aanrakingen. Verdachte heeft meerdere keren in de billen van aangeefster geknepen en ook haar buik betast. Hij vroeg dan aan aangeefster of zij dat lekker vond. Ook heeft verdachte, terwijl zij bezig was met haar werkzaamheden in het washok, zijn armen om haar heengeslagen en haar in haar nek gekust. Aangeefster heeft herhaaldelijk aangegeven aan verdachte dat hij hiermee moest stoppen en dat zij dit niet wilde, maar verdachte heeft hier geen gehoor aangegeven en is gedurende meerdere weken doorgegaan met de aanrandingen. Uiteindelijk heeft het gedrag van verdachte aangeefster op 30 september 2020 doen besluiten om ontslag te nemen.
Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijk en geestelijke integriteit van de aangeefster. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel aandacht heeft gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en de gevolgen voor aangeefster daarbij heeft genegeerd. Uit de aangifte, maar ook uit de ingediende vordering tot schadevergoeding, is gebleken dat de aanranding een behoorlijke impact heeft gehad op aangeefster. Verdachte was een collega van aangeefster en ze was bang om hem tegen te komen tijdens haar werk. Ze voelde zichzelf machteloos en zag uiteindelijk geen andere uitweg dan haar ontslag in te dienen. Ook daarna heeft aangeefster nog last gehad van de aanrandingen. Tot op de dag van de zitting lijkt verdachte zich niet te beseffen dat zijn gedrag richting aangeefster ontoelaatbaar is geweest. Hij gaat er blijkbaar nog steeds vanuit dat aangeefster aanleiding gaf tot zijn handelen. Dat is verontrustend en lijkt te passen in de bevindingen van de reclassering.
Uit het over verdachte opgestelde reclasseringsrapport is gebleken dat verdachte sociale situaties met vrouwen niet goed in kan schatten. Er hebben zich in het verleden soortgelijke situaties voorgedaan en ook zijn er al eerdere klachten en aangiftes gedaan door vrouwen vanwege hetzelfde gedrag. Verdachte kan niet duidelijk maken waarom hij tot het gedrag kwam en hoe hij dit op langere termijn kan voorkomen. Verdachte heeft eerder een korte therapie gevolgd en geleerd om risico’s, en daarmee het contact met vrouwen, uit de weg te gaan. Genoemde is geen oplossing voor de langere termijn en de reclassering acht het dan ook van belang dat er middels diagnostisch onderzoek duidelijkheid wordt verkregen over de persoonlijkheidsdynamiek van betrokkene. Na het inzichtelijk krijgen van de diagnose wordt een op maat gemaakte behandelingsverplichting geïndiceerd om het recidiverisico op lange termijn te verlagen. Om dit mogelijk te maken heeft de reclassering geadviseerd om aan verdachte een meldplicht op te leggen en de verplichting tot ambulante behandeling bij Fivoor of soortgelijke zorgverlener. De rechtbank neemt dit advies over. De behandeling die verdachte vrijwillig heeft gevolgd lijkt, mede gezien zijn houding ten aanzien van het gebeuren, onvoldoende te zijn geweest. Verdachte kan in zijn gesprek bij de reclassering verdere inzage geven in de eerdere behandeling/therapie die hij heeft gevolg zodat daarmee zo nodig rekening kan worden gehouden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uur zal opleggen. Indien verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht, staan hier 60 dagen vervangende hechtenis tegenover. Daarnaast zal een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte worden opgelegd voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.De benadeelde partij

Aangeefster heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een schadevergoeding van € 1.273,41. Dit bedrag bestaat uit € 23,41 aan materiële schade (reiskosten ten behoeve van het doen van aangifte) en € 1.250 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten gemaakt door de benadeelde partij het rechtstreekse gevolg zijn van het door verdachte begane strafbare feit. Het gevorderde bedrag ter hoogte van € 23,41 zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft de benadeelde partij meerdere keren aangerand op haar werk. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Namens de benadeelde partij is gesteld dat zij van het feit de nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank brengen in dit geval de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon “op andere wijze”. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 750,00 billijk. Zij zal dit bedrag dan ook toewijzen. Voor het overige deel wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten
€ 773,21, bestaande uit € 23,41 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. De rechtbank neemt als ingangsdatum 19 augustus 2020, de eerste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één (1) maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk vonnis en na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Breda, op het adres Langedijk 34 te Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na diagnostisch onderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Aangeefster] van
€ 773,21, waarvan € 23,41 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Aangeefster] , € 773,21 te betalen waarvan € 23,41 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Veldhuizen, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 juli 2022.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.