ECLI:NL:RBZWB:2022:1633

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
02/157540-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en taakstraf

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Doorakkers, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster, een 16-jarige collega, op 10 september 2019 in Made heeft aangerand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de borsten van de aangeefster heeft betast, met zijn geslachtsdeel tegen haar billen heeft aangeduwd en haar heeft gekust, ondanks haar verzet. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en grotendeels werd bevestigd door Whatsapp-berichten tussen haar en de verdachte.

De rechtbank heeft de verdediging verworpen, die stelde dat er geen opzet was en dat de verdachte niet had begrepen dat zijn handelingen tegen de wil van de aangeefster waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat zijn gedrag als aanranding van de eerbaarheid moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het delict op de aangeefster, die psychologische hulp heeft moeten zoeken na het voorval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 1.084,- moet betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/157540-20
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres verdachte]
raadsvrouw: mr. M.C. Geijtenbeek, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2022, waarbij de officier van justitie mr. E. van Aalst en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij heeft mr. Doorakkers, advocaat te Oosterhout, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft aangerand of ontucht met haar heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft de borsten van het slachtoffer betast, met zijn geslachtsdeel tegen de billen van aangeefster geduwd en haar gekust. De aangeefster heeft een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd die betrouwbaar overkomt. Deze verklaring wordt namelijk grotendeels bevestigd in de Whatsapp-gesprekken die aangeefster nadien met verdachte heeft gevoerd. Bovendien heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft tijdens het incident bewust gehandeld. Dat hij zich handelingen niet meer kan herinneren is ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit, vanwege het ontbreken van opzet. Verdachte heeft namelijk pas na het incident begrepen dat wat hij heeft gedaan tegen de wil van aangeefster is gebeurd. Daarnaast is niet voldaan aan het bewijsminimum, voor zover het de handeling betreft dat verdachte zijn geslachtsdeel tegen de billen van aangeefster heeft aangeduwd. Het subsidiaire verzoek is om verdachte hiervan partieel vrij te spreken, waarbij dan alleen de subsidiair ten laste gelegde variant van ontucht bewezenverklaard kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gedragingen
Uit de aangifte komt de volgende gang van zaken naar voren. Aangeefster is op 10 september 2019 in Made geweest in [bedrijf] , waar zij werkzaam is. Zij is naar de personeelskamer gelopen om zich om te kleden. Verdachte, een collega, heeft haar daar ineens benaderd. Volgens aangeefster is verdachte dicht achter haar komen staan. Hij heeft daarna met zijn geslachtsdeel tegen haar billen aangeduwd. Aangeefster verklaart vervolgens bij haar nek te zijn vastgepakt, waarna zij gekust is. Het zoenen is gebeurd terwijl aangeefster verbaal heeft geprotesteerd en geprobeerd heeft hem weg te duwen. Daarop heeft verdachte haar borsten vastgepakt en heeft zij hem weer van zich afgeduwd. Aangeefster is nadien door verdachte bij haar middel en billen vastgehouden en hij heeft op dat moment nogmaals getracht haar te zoenen. Aangeefster heeft verdachte toen weer van zich afgeduwd en daarbij opnieuw gezegd dat hij moet stoppen omdat ze op vrouwen valt en minderjarig is. Tot slot heeft verdachte nog eenmaal geprobeerd aangeefster te zoenen waarop zij hem heeft weggeduwd en hij heeft haar op zijn schoot getrokken.
Verdachte heeft zich diezelfde avond in een Whatsappconversatie met aangeefster verontschuldigd voor zijn gedrag: hij schrijft dat hij haar niet had moeten zoenen, niet haar borsten had moeten aanraken en dat hij in haar borsten heeft geknepen. Verdachte heeft ter zitting alleen bekend dat hij de borsten van aangeefster heeft aangeraakt, maar kan zich de andere gedragingen niet meer herinneren.
Tussenconclusie
De aangifte vindt in belangrijke mate bevestiging in de Whatsapp-berichten van verdachte aan aangeefster en zijn verklaring ter zitting. De rechtbank heeft geen aanleiding om voor het overige te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle primair ten laste gelegde gedragingen heeft verricht.
Opzet
Aanranding van de eerbaarheid als strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht vereist dat iemand door geweld of feitelijkheden wordt gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Hieruit volgt dat verdachte dergelijke handelingen opzettelijk, tegen de wil van het slachtoffer verricht.
Uit de door aangeefster genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte onverhoeds (in de betekenis van onverwacht) achter en tegen aangeefster is gaan staan terwijl zij zich aan het omkleden was. Hij heeft zich vervolgens tegen aangeefster aangedrukt, met zijn handen haar nek vastgehouden, haar borsten vastgepakt, haar bij haar middel vastgegrepen en haar billen aangeraakt. Tot slot heeft hij aangeefster op zijn schoot getrokken. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat er sprake was van een behoorlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en de 16-jarige aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster door deze feitelijkheden is gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen bestaande uit het zoenen, betasten van haar borsten en het tegen haar billen aanduwen van de penis van verdachte.
De verweren van de verdediging worden aldus verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 september 2019 te Made, door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
-het betasten van de borsten van die [slachtoffer]
-het duwen van zijn, verdachtes, geslachtsdeel tegen de billen van die [slachtoffer] en/of
-het zoenen/kussen van die [slachtoffer] ,
en bestaande die andere feitelijkheden uit het onverhoeds achter die [slachtoffer] gaan staan en zijn armen om het lichaam van die [slachtoffer] slaan en het onverhoeds (onder de kleding) vastpakken van de borsten van die [slachtoffer] en het op schoot trekken van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Het verzoek van de verdediging is om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde is voorgesteld een taakstraf op te leggen van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een nader te bepalen proeftijd. Mocht de rechtbank het primaire feit bewezenverklaard achten, is verzocht om een eventuele gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen en de taakstraf in de onvoorwaardelijke variant.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn zestienjarige collega op 10 september 2019 aangerand door haar borsten te betasten en daarin te knijpen, met zijn geslachtsdeel tegen haar billen aan te duwen en door haar te zoenen. Verdachte was op dat moment 30 jaar en was haar leidinggevende en supervisor. Verdachte heeft louter zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld en zich niets aangetrokken van het slachtoffer dat hem herhaaldelijk, in woord en in gebaar, heeft gevraagd om te stoppen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich bepaalde gedragingen niet meer kan herinneren maar komt hierin niet authentiek maar ongeloofwaardig op de rechtbank over. Deze proceshouding wordt hem aangerekend.
De aanranding vond plaats op het werk van [slachtoffer] en verdachte en heeft diepe indruk op haar gemaakt. Dat blijkt onder meer uit de sessies bij een jeugdpsycholoog die zij heeft moeten doorlopen voor de verwerking van dit trauma. Zij is daarnaast behandeld voor slaap- en concentratiestoornissen als gevolg daarvan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken. Voorts is van belang dat het feit inmiddels enige tijd geleden heeft plaatsgevonden. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat het een eenmalige actie betreft. Het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. In het voordeel van verdachte weegt tot slot nog mee dat het incident gevolgen heeft gehad voor zijn dienstverband dat direct erna is beëindigd.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van één dag en een taakstaf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert vergoeding van de schade die zij heeft geleden voor een bedrag van € 1.084,-. Er wordt € 84,- gevorderd aan materiële schade. Dit betreft reiskosten naar de psycholoog, het politiebureau, de huisarts en haar advocaat. De vordering ten aanzien van de materiële schade is onderbouwd met bijlagen van de ANWB. Er wordt € 1.000,- gevorderd aan immaterieel geleden schade. De vordering ten aanzien van de immateriële schade is onderbouwd met een behandelverslag van de jeugdpsycholoog en met jurisprudentie.
Het standpunt van de procespartijen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering integraal wordt toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft bepleit dat de materiële kosten geheel voor toewijzing in aanmerking komen en de immateriële kosten moeten worden gematigd tot € 750,- gelet op de jurisprudentie die is gebruikt ter onderbouwing van dit deel van de vordering.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dan ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, dus tot een bedrag van in totaal € 84,-. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf de datum waarop de vordering is ingediend, te weten vanaf 17 maart 2022.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van in totaal € 1.000,- redelijk en billijk. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, vanaf de datum waarop het feit is gepleegd, te weten vanaf 10 september 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) dag;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een totaalbedrag van € 1.084,- waarvan € 84,- als vergoeding van materiële schade en € 1.000 als vergoeding van immateriële schade;
- de vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- de vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 september 2019 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , terzake van het primair bewezenverklaarde feit, € 1.084,- te betalen;
- de vergoeding van materiële schade van € 84,-, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- de vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 september 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2022.
mr. Los en mr. Admiraal zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.