ECLI:NL:RBZWB:2022:348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1689 en 21_1662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunning voor straalcabine en de toepassing van de kruimelgevallenregeling

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning aan [naam derde partij 5] voor de legalisatie van een straalcabine. De zaak betreft twee beroepen van eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], en [naam eiser 3], tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, waarbij het college zich baseerde op een rapport van DPA Cauberg Huygen dat aantoont dat de geluidsgrenswaarden niet worden overschreden. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de derde partij, die de straalcabine exploiteert. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt de toepassing van de kruimelgevallenregeling van het Besluit omgevingsrecht en de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1689 WABOM en BRE 21/1662 WABOM

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaken tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2], te [plaatsnaam] , eisers in de zaak met nummer 21/1689 (hierna: [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ),
gemachtigde: mr. D.P.W.H. Cremers,
[naam eiser 3], te [plaatsnaam] , eiser in de zaak met nummer 21/1662 (hierna: [naam eiser 3] ),
gemachtigde: mr. D.P.W.H. Cremers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde-partij hebben aan beide gedingen deelgenomen:
[naam derde partij 1] en [naam derde partij 2],
[naam derde partij 3]en
[naam derde partij 4]te [plaatsnaam] (hierna gezamenlijk: [naam derde partij 5] )
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 16 maart 2020 (primaire besluit) heeft het college aan [naam derde partij 5] een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een straalcabine.
In het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ongegrond verklaard.
In het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van [naam eiser 3] ongegrond verklaard.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] hebben tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. [naam eiser 3] heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 9 december 2021, gelijktijdig met het beroep in de zaak 21/1676.
Hierbij waren aanwezig [naam eiser 1] en [naam eiser 3] met hun gemachtigde mr. D.P.W.H. Cremers, mr. L.P.F. Warnier namens het college en [naam vertegenwoordiger 1] namens [naam derde partij 5] met gemachtigde [naam vertegenwoordiger 2] .
Overwegingen
Feiten
1. [naam derde partij 5] is gevestigd aan de [adres 1] te [plaatsnaam] . Zij is eigenaar van de percelen [perceel nummer 1] , [perceel nummer 2] en [perceel nummer 3] en exploiteert daar een straalbedrijf. De inrichting houdt zich bezig met oppervlaktebehandelingen van metalen zoals cabinestralen, metalliseren, poedercoaten, natlakken, glasparelstralen en thermisch reinigen.
De percelen van [naam derde partij 5] zijn gelegen in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan). Op de percelen rust de enkelbestemming bedrijventerrein met de functieaanduiding milieucategorie 3.2 voor de percelen [perceel nummer 1] en [perceel nummer 3] en milieucategorie 4.1 voor het tussenliggende perceel [perceel nummer 2] .
Straalactiviteiten vallen onder milieucategorie 4.1. Ter zitting heeft de rechtbank op grond van de stukken en de toelichting van [naam derde partij 5] en het college vastgesteld dat [naam derde partij 5] op perceel [perceel nummer 3] twee straalcabines heeft geplaatst. Eén straalcabine is op het perceel aanwezig sinds 2003 en één straalcabine is sinds 2011 aanwezig. Op perceel [perceel nummer 2] bevinden zich een straalcabine en een straalmachine.
Bij besluit van 14 november 2016 heeft de raad van de gemeente [plaatsnaam] het bestemmingsplan herzien ten aanzien van de [adres 1] en bij besluit van 15 december 2016 heeft het college aan [naam derde partij 5] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een bedrijfshal op perceel [perceel nummer 3] . Het doel daarvan was het legaliseren van de straalcabine die in 2011 geplaatst is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 5 december 2018 die besluiten van de raad en het college vernietigd. [1] [naam derde partij 5] heeft daarop de voorgenomen werkzaamheden aan de bedrijfshal niet uitgevoerd. De in 2011 illegaal geplaatste straalcabine is wel blijven staan.
Op 30 augustus 2019 hebben [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een straalcabine op het noordelijk deel van het terrein van [naam derde partij 5] .
Bij brief van 13 november 2019 heeft het college vastgesteld dat [naam derde partij 5] een straalcabine in werking had op een locatie waarvoor milieucategorie 3.2 geldt. Het college heeft [naam derde partij 5] in de gelegenheid gesteld de overtreding te beëindigen door een omgevingsvergunning aan te vragen of de straalactiviteiten te beëindigen.
Op 30 januari 2020 heeft [naam derde partij 5] een omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisering van de straalcabine die sinds 2011 op het perceel aanwezig is.
In het primaire besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Daarbij heeft het college overwogen dat op grond van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Het college schrijft: ‘Vanuit milieu is de toevoeging van de straalcabine akkoord: Ter onderbouwing is de ‘Ruimtelijke onderbouwing planologisch afwijken t.b.v. legalisering straalcabine [naam derde partij 3] ’ van [naam gemachtigde] Advies d.d. 30 januari 2020 ingediend. In deze onderbouwing zijn diverse milieuaspecten onderzocht en is de conclusie dat door de toevoeging van de straalcabine de milieubelasting op de omliggende woningen niet onaanvaardbaar wordt geacht.’
[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De bezwaren zijn ongegrond verklaard.
[naam eiser 1] en [naam eiser 2]
[naam eiser 1] woont op het adres [adres 2] op ongeveer 60 meter afstand van de straalcabine. [naam eiser 2] woont op het aangrenzende perceel [adres 3] , op ongeveer 25 meter afstand van de straalcabine. In het bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college aangegeven dat de omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor en dat aan de omgevingsvergunning geen nadere voorwaarden zijn verbonden. Artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat toestemming tot afwijken van het bestemmingsplan in de bij AMvB aangewezen gevallen niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het gaat dan om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit betekent in dit geval dat er geen milieuaspecten mogen zijn die een onaanvaardbaar effect naar de omgeving toe kunnen hebben. Volgens het college kon de ruimtelijke onderbouwing van [naam gemachtigde] Advies aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Daaruit blijkt dat [naam derde partij 5] kan voldoen aan de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening nu geen nadelige effecten op het bestaande woon- en leefklimaat buiten de inrichting te verwachten zijn. Het akoestisch rapport van DPA Cauberg Huygen is volgens het college terecht mede aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. Uit deze rekenresultaten blijkt dat [naam derde partij 5] kan voldoen aan de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
[naam eiser 3]
is eigenaar van het perceel aan de [adres 4] . Daarop was een woonwagen geplaatst. Op 5 februari 2020 heeft het college aan [naam eiser 3] een last onder dwangsom opgelegd in verband met illegale bewoning op het bedrijventerrein. Het bezwaar van [naam eiser 3] is niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en het daarop volgende beroep is ongegrond verklaard. In hoger beroep is geoordeeld dat de termijnoverschrijding door [naam eiser 3] verschoonbaar was. [2]
[naam eiser 3] heeft op 7 april 2020 verzocht de bestemming van zijn perceel te wijzigen naar een bestemming waarbij wonen of een bedrijfswoning is toegestaan. Bij besluit van 5 juni 2020 is dit verzoek afgewezen. [naam eiser 3] heeft daarop de woonwagen afgebroken. Het college heeft dit op 9 september 2020 geconstateerd.
In het bestreden besluit 2 heeft het college het bezwaar van [naam eiser 3] ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college aangegeven dat de vergunning is verleend met toepassing van het negende lid van artikel 4 van bijlage II bij het Bor. De Afdeling heeft in de uitspraak van 5 december 2018 uitsluitend geoordeeld dat de raad het rapport van DPA Cauberg Huygen niet aan de herziening van het bestemmingsplan ten grondslag mocht leggen omdat nog niet was uitgesloten dat [naam eiser 3] op het perceel mocht blijven wonen. Inmiddels is dat wel het geval. Er is geen concreet zicht op legalisatie. Het college heeft op 5 februari 2020 aan [naam eiser 3] een last onder dwangsom opgelegd in verband met illegale bewoning op het bedrijventerrein. Het college is niet bereid om aan een bestemmingsplanherziening mee te werken of om een omgevingsvergunning te verlenen.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het college in de bestreden besluiten in redelijkheid het besluit om aan [naam derde partij 5] een omgevingsvergunning te verlenen om de straalcabine die in 2011 is geplaatst te legaliseren, heeft kunnen handhaven.
Standpunt partijen
3.1
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] voeren in hun beroepschrift aan dat in het legalisatietraject van de straalcabine uit 2011 ten onrechte niet is meegewogen dat er al sprake was van een illegaal aanwezige straalcabine uit 2003. Bovendien is niet gemotiveerd waarop de buitenplanse afwijking is gebaseerd en waarom de noodzaak bestaat om de kruimelgevallenregeling toe te passen. Het rapport van [naam gemachtigde] Advies is geen goede ruimtelijke onderbouwing gelet op de notities van Peutz en het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant (OMWB). De stelling dat bij stralen geen geur vrij komt en dat straalactiviteiten geen stof opleveren is door het college niet onderbouwd. De woonsituatie van [naam eiser 3] moest ook bij de ruimtelijke onderbouwing betrokken worden.
3.2
[naam eiser 3] verwijst naar de beroepsgronden van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] .
3.3
Het college voert aan dat legalisatie van de straalcabine uit 2011 mogelijk is met toepassing van de kruimelgevallenregeling van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor. Het toetsingscriterium luidt of er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat is in deze zaak het geval en dat blijkt uit het rapport van [naam gemachtigde] Advies. Een contra-expertise ontbreekt. De woonsituatie van [naam eiser 3] moet buiten beschouwing worden gelaten omdat bewoning op het perceel niet is toegestaan, [naam eiser 3] niet meer op het perceel woont en het college ook niet bereid is medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning waarbij afwijkend gebruik wordt toegestaan. Tot slot is voor de straalcabine uit 2003 wel degelijk een omgevingsvergunning verleend.
3.4
[naam derde partij 5] voert aan dat het college gehouden is te beslissen op de aanvraag zoals die voorligt. Het kader bij de toepassing van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo is het beginsel van de goede ruimtelijke ordening. De inrichting inclusief de straalcabine voldoet volgens de rapportage van DPA Cauberg Huygen aan de geluidswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Op dit onderdeel is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het perceel van [naam eiser 3] is terecht niet als woonperceel in het akoestisch rapport betrokken. Het bestemmingsplan staat bewoning op het perceel van [naam eiser 3] niet toe, er is geen omgevingsvergunning verleend voor de woning en [naam eiser 3] woont er niet meer. De straalcabine uit 2003 is niet relevant voor de vraag of voor de straalcabine uit 2011 een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Niet in geschil is dat het bestemmingsplan niet toestaat om op het perceel [perceel nummer 3] straalcabines te plaatsen en de daarmee verbonden activiteiten te ontplooien. Ook is niet in geschil dat niet binnenplans van het bestemmingsplan kan worden afgeweken.
In deze procedure is de vraag aan de orde of buitenplans, met toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II bij het Bor, van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Het college stelt dat dit het geval is. Ter zitting hebben [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] toegelicht dat hun standpunt zo moet worden begrepen dat de kruimelgevallenregeling van het Bor niet kan worden toegepast omdat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank zal zich in deze uitspraak dan ook beperken tot wat [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] daarover hebben aangevoerd.
5.2
De rechtbank stelt voorop dat vergunningverlening in dit geval (met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid) een bevoegdheid is en geen verplichting. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning kan verlenen, maar niet verplicht is dat te doen. Het besluit van het college om de vergunning wel, zoals in dit geval, of niet te verlenen moet de rechtbank terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
Goede ruimtelijke ordening - geluid
5.3
De rechtbank overweegt dat het college voor de ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van het rapport van [naam gemachtigde] Advies. [naam gemachtigde] Advies verwijst naar het akoestisch onderzoek dat door DPA Cauberg Huygen is uitgevoerd en waarvan op 12 januari 2018 een rapport is opgemaakt. In het rapport van DPA Cauberg Huygen is de geluidsuitstraling van de inrichting op basis van de bestaande situatie en op basis van de op dat moment geldende situatie (met inbegrip van de wijziging in het bestemmingsplan) berekend. De conclusie van DPA Cauberg Huyen is dat in de bestaande situatie de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden. [naam gemachtigde] Advies concludeert daarop dat het geluidsaspect zich niet verzet tegen het vergunnen van de gevraagde planologische afwijking.
5.4
[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] stellen zich op het standpunt dat ten onrechte van het rapport van DPA Cauberg Huygen is uitgegaan omdat dat rapport volgens de door hen ingeschakelde deskundige Peutz tekortkomingen kent. In de brief van [naam gemachtigde] Advies aan het college van 18 november 2020 wordt er namens [naam derde partij 5] op gewezen dat de straalcabine uit 2011 geen directe emissie naar de buitenlucht heeft en dat geluidsuitstraling van deze straalcabine alleen via het dak, de wanden en de deuren kan plaatsvinden. De opmerkingen die door Peutz worden gemaakt bij diverse bronpunten, betreffen niet het gebouw waar de straalcabine is gelegen zodat deze geen relevantie hebben voor de verleende omgevingsvergunning.
De rechtbank volgt deze reactie en is van oordeel dat het rapport van DPA Cauberg Huygen juist en voldoende is onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de berekening van het geluid in dit rapport is gebaseerd op de feitelijke situatie. Dit betekent dat het geluid van zowel de straalcabine uit 2003 als de straalcabine uit 2011 is meegenomen. Bij de vaststelling van het geluidsuitstraling is er voorts terecht van uitgegaan dat de straalcabine uit 2011geen geluidemissie naar de buitenlucht heeft. De toelichting van [naam derde partij 5] ter zitting dat de straalcabine alleen werkt als deze geheel is afgesloten, komt de rechtbank aannemelijk voor.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat dat wat [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] tegenover het rapport van DPA Cauberg Huygen stellen, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat de geluidsuitstraling van de inrichting van [naam derde partij 5] de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overschrijdt.
5.5
Dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer niet worden overschreden, wordt bevestigd door de meest recente geluidsmetingen (2020) die door de OMWB zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat van de resultaten van deze geluidsmeting kan worden uitgegaan. De OMWB schrijft in haar brief van 26 oktober 2020 aan de gemachtigde van [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] dat volgens de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999’ is gewerkt. Gelet daarop en nu de meetapparatuur op verzoek van [naam eiser 2] is geplaatst, hebben [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] de juistheid van de geluidsmetingen uit 2020 onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.6
Gelet op het voorgaande kon het college voor de beoordeling van de totale aanvaardbaarheid van het geluid uitgaan van het rapport van DPA Cauberg Huygen. De beroepsgrond slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening - stof
5.7
[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] voeren aan dat ook stof en geur van belang zijn voor de vraag of sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Ter zitting is gebleken dat het met name gaat om stof en niet om geur. Daarom zal het geuraspect bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
5.8
De rechtbank overweegt dat in het rapport van [naam gemachtigde] Advies uitdrukkelijk wordt ingegaan op de afzuiginstallatie bij de straalcabine. De beschrijving van de afzuiginstallatie van Holland Mineraal en het certificaat van de filter zijn bijgevoegd. Uit het rapport van [naam gemachtigde] Advies en de beschrijving van Holland Mineraal blijkt dat geen sprake is van emissie naar buiten. [naam derde partij 5] heeft ter zitting bevestigd dat de in het rapport van [naam gemachtigde] genoemde afzuiginstallatie daadwerkelijk bij de straalcabine is geplaatst. Ook heeft [naam derde partij 5] de werking van de afzuiginstallatie toegelicht. Er is sprake van onderdruk in de cabine tijdens het stralen. Daarom kan er niet gestraald worden als de deur van de cabine open staat. Nu de deur van de cabine gesloten is/moet zijn tijdens het stralen, komt er geen stof in de bedrijfshal en dus ook niet in de buitenlucht volgens [naam derde partij 5] . De rechtbank ziet geen aanleiding om aan (de juistheid van) deze uitleg van [naam derde partij 5] te twijfelen.
5.9
Gelet op het voorgaande mocht het college voor de vraag of de omgevingsvergunninggeen strijd oplevert met de goede ruimtelijke ordening, uitgaan van het rapport van [naam gemachtigde] Advies.
De beroepsgrond slaagt niet.
Woonbelang [naam eiser 3]
5.1
Vast staat dat [naam eiser 3] niet meer op het perceel aan de [adres 4] woont. Ter zitting hebben [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] erkend dat het woonbelang van [naam eiser 3] geen rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben de rechtbank echter nadrukkelijk verzocht om van de vaste rechtspraak af te wijken.
5.11
De rechtbank overweegt dat in deze procedure niet ter discussie staat of bewoning van het perceel aan de [adres 4] kan, dan wel moet worden toegestaan. Er moet worden uitgegaan van de situatie zoals die op dit moment is, namelijk dat [naam eiser 3] niet op het perceel woont. [3] De rechtbank acht het in deze omstandigheden niet onredelijk dat het college bij de beantwoording van de vraag of de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening geen rekening heeft gehouden met het woonbelang van [naam eiser 3] . Voor toepassing van het evenredigheidsbeginsel bestaat geen ruimte omdat de nadelige gevolgen die [naam eiser 3] ondervindt – namelijk dat hij niet op zijn perceel kan wonen – voortvloeien uit de besluiten van het college en de raad om dat niet mogelijk te maken. Deze besluiten staan, zoals hiervoor overwogen, in deze procedure niet ter discussie.
De beroepsgrond slaagt niet.
Straalcabine 2003
5.12
[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] voeren tot slot aan dat in het legalisatietraject van de straalcabine uit 2011 ten onrechte niet is meegewogen dat er al sprake was van een illegaal aanwezige straalcabine uit 2003.
5.13
Bij uitspraak van vandaag in de zaak met nummer BRE 21/1676 ACTMIL heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met de omgevingsvergunning van 17 februari 2003 ook een straalcabine heeft vergund. Onder 5.6 van deze uitspraak is verder overwogen dat DPA Cauberg Huygen in het akoestisch onderzoek is uitgegaan het geluid dat in zijn totaliteit door [naam derde partij 5] wordt geproduceerd, inclusief de straalcabine uit 2003, zodat het college voor de beoordeling van de totale aanvaardbaarheid van het geluid mocht uitgaan van het rapport van DPA Cauberg Huygen. Hieruit volgt dat straalcabine uit 2003 is meegenomen in de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening door het college. De omstandigheid dat het college zelf niet over de in 2003 verleende omgevingsvergunning beschikte, of daarvan op de hoogte was, maakt dat, wat daar ook verder van zij, niet anders.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6.1
Het voorgaande leidt ertoe dat de beroepen ongegrond zijn.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] tegen bestreden besluit I ongegrond;
- verklaart het beroep van [naam eiser 3] tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, voorzitter, en mr. G.M.J. Kok en
mr.drs. E.J. Govaers, leden,in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op
25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, is het onder meer verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, kan een omgevingsvergunning op een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend inden de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Ingevolge artikel 4, onderdeel 9, komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein (...).
Artikel 2.17 Activiteitenbesluit Milieubeheer
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:
(...)
3. In afwijking van het eerste lid geldt voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, dat:
a. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) op de in tabel 2.17c genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b. de in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur in tabel 2.17c opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
c. de in tabel 2.17c aangeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet van toepassing zijn, indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
d. de in tabel 2.17c aangegeven waarden op de gevel ook van toepassing zijn bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
e. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen slechts gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, en
f. de in tabel 2.17c aangegeven waarden gelden niet op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008

Ingevolge artikel 7.1.1 zijn de voor bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 3.1 tot en met 5.2, met dien verstande dat:
de maximaal toegestane categorie per bestemmingsvlak is weergegeven;
risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan, die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit Milieubeheer (IVB) van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet Geluidhinder alleen zijn toegestaan in de gebiedsaanduiding geluidszone - industrie;
groothandelsbedrijven in motorbrandstoffen niet zijn toegestaan.
de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie zoals aangeduid in de bijlage 2 Overzicht afwijkende bedrijven, met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
bedrijven die zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiteiten onder de categorie 1 en 2, uitsluitend voor zover bestaand;
bedrijven die zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de categorie 2, uitsluitend voor zover het groothandelsbedrijven (behoudens in motorbrandstoffen), autoreparatiebedrijven of bedrijven in een bedrijfsverzamelgebouw betreffen;
watergebonden bedrijvigheid voorzover gelegen langs het Wilhelminakanaal, met inachtneming van het gestelde onder a en b;
opslagen en installaties uit het onderdeel 'Opslagen en Installaties' van de Bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, voorzover de feitelijke afstand van de opslagen voor geur, stof, geluid en gevaar overeenkomt met die in de tabel ten opzichte van woningen van derden;
de opwekking van windenergie (windturbines);
bouwwerken van algemeen nut.