Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 27 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de ontvanger van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen twee uitspraken op bezwaar van de ontvanger van 2 februari 2021. De zaak betreft naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2016 en 2018, waarbij de belanghebbende in totaal € 16.436 aan belasting verschuldigd was. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde betekeningskosten die in rekening zijn gebracht bij de dwangbevelen die op 16 oktober 2020 zijn uitgevaardigd. De ontvanger heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot de beroepen bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 25 mei 2022 de beroepen behandeld. De rechtbank overweegt dat de betekeningskosten van de dwangbevelen terecht zijn opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en er geen uitstel van betaling was verleend op het moment van betekening van de dwangbevelen. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur op 28 augustus 2020 uitspraken op bezwaar heeft gedaan, waaruit blijkt dat er wel degelijk inhoudelijk op de bezwaren van de belanghebbende is gereageerd. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskostenvergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Bogert, rechter, en is openbaar gemaakt op 27 juni 2022. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.