ECLI:NL:GHSHE:2024:2309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
22/1350 en 22/1351
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekeningskosten in verband met naheffingsaanslagen omzetbelasting en de rechtsgeldigheid van bezwaar en hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de betekeningskosten die in rekening zijn gebracht aan belanghebbende in verband met naheffingsaanslagen omzetbelasting. De inspecteur had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2016 en 2018, waarop belanghebbende bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd door de inspecteur ongegrond verklaard, waarna de ontvanger het verleende uitstel van betaling beëindigde. De ontvanger heeft vervolgens aanmaningen en dwangbevelen verzonden, waarop belanghebbende bezwaar maakte tegen de betekeningskosten. Het hof oordeelde dat de betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht, omdat het uitstel van betaling was beëindigd en de naheffingsaanslagen onbetaald waren gebleven. Belanghebbende was niet verschenen op de zitting, en het hof concludeerde dat de uitnodiging op juiste wijze was verzonden. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de inspecteur inhoudelijk had beslist op de bezwaren van belanghebbende, en het hof maakte deze overwegingen tot de zijne. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/1350 en 22/1351
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
statutair gevestigd in [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 juni 2022, nummers BRE 21/758 en 21/759 in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de belastingdienst,
hierna: de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn kosten in rekening gebracht in verband met het betekenen van twee dwangbevelen tot betaling van naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (hierna: de betekeningskosten).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de betekeningskosten. De ontvanger heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de ontvanger, [ontvanger] . Belanghebbende is niet verschenen. Bij brief van 12 februari 2024 heeft de griffier belanghebbende uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief is aangetekend verzonden naar het adres waarop belanghebbende stond ingeschreven. De uitnodiging aan belanghebbende is op 16 februari 2024 retour gezonden aan het hof onder vermelding van het gegeven dat belanghebbende is ontbonden en dat haar gewezen aandeelhouder, bestuurder en vereffenaar is overleden. De griffier heeft een advertentie doen plaatsen in de Staatscourant van 18 maart 2024, 8572 waarin mededeling is gedaan van de zitting op 19 april 2024.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 van respectievelijk € 12.331 en € 1.246 opgelegd (hierna: naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht van respectievelijk € 1.455 en € 47 en bij beschikkingen boetes van respectievelijk € 1.233 en € 124 opgelegd. Als uiterste betaaldatum voor naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 gold de datum van 12 december 2019.
2.2.
De inspecteur heeft de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 en de gelijktijdig opgelegde beschikkingen ongegrond verklaard.
2.3.
Het in verband met het bezwaar verleende uitstel is door de ontvanger bij ‘Kennisgeving van vervallen van uitstel van betaling’ van 20 augustus 2020 ingetrokken. Daarin vermeldt de ontvanger dat op de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 respectievelijk een bedrag van € 15.019 en een bedrag van € 1.417 openstaat, en dat deze bedragen moeten worden betaald binnen 14 dagen na dagtekening van die kennisgeving.
2.4.
Omdat was geconstateerd dat geen betaling op de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 heeft plaats gevonden, heeft de ontvanger met dagtekening 23 september 2020 aan belanghebbende een aanmaning verzonden. Hierbij is voor elk van de naheffingsaanslagen een bedrag van € 17 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.5.
Met dagtekening 16 oktober 2020 heeft de ontvanger voor elk van de naheffingsaanslagen een dwangbevel betekend. Hierbij is bij beschikking het bedrag van € 1.371 voor de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016 in rekening gebracht en het bedrag van € 163 voor de naheffingsaanslag omzetbelasting 2018.
2.6.
Belanghebbende heeft met dagtekening 19 oktober 2020 bezwaar ingesteld tegen de bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 in rekening gebrachte betekeningskosten. Bij uitspraak op bezwaar heeft de ontvanger de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de in verband met de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 in rekening gebrachte betekeningskosten terecht in rekening zijn gebracht.
3.2.
Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking betekeningskosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit een afschrift van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: handelsregister) blijkt dat belanghebbende op 26 augustus 2020 is ontbonden en dat zij op 4 september 2020 is uitgeschreven uit het handelsregister. Tot de stukken van het geding behoort voorts een uittreksel van de gemeente [gemeente] uit een overlijdensakte waaruit blijkt dat [persoon] op 16 oktober 2022 is overleden. Wijlen [persoon] was op het tijdstip van uitschrijving van belanghebbende uit het handelsregister enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. Vanaf tijdstip uitschrijving van belanghebbende uit het handelsregister was wijlen [persoon] de bewaarder van boeken en bescheiden van belanghebbende.
4.2.
Mevrouw [echtgenote] , de echtgenote van wijlen [persoon] , heeft bij brief van 29 februari 2024 aangegeven dat wijlen [persoon] de enige bestuurder van belanghebbende was en dat zij zich bevoegd acht om namens belanghebbende het hoger beroep in te trekken.
4.3.
Uit artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat enkel de laatste bestuurder, aandeelhouder of vereffenaar beroep kan instellen tegen een belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking ten name van een belastingschuldige die is opgehouden te bestaan. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat mevrouw [echtgenote] niet bevoegd is namens belanghebbende het hoger beroep betreffende de betekeningskosten in te trekken.
4.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de griffier van het hof op 18 maart 2024 een bericht in de Staatscourant doen plaatsen waarin mededeling is gedaan van de zitting voor de meervoudige kamer in de onderhavige procedure en waarin onbekende belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld daarbij aanwezig te zijn. Het hof heeft op dit bericht geen reactie ontvangen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de uitnodiging op een juiste wijze en tijdig is aangeboden. De zitting heeft daarom plaats gevonden zonder de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van belanghebbende.
Ten aanzien van het geschil
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur niet (inhoudelijk) heeft beslist op de door belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting ingediende bezwaarschriften. Het verleende uitstel van betaling is zodoende ten onrechte beëindigd.
4.6.
De rechtbank heeft hierover als volgt geoordeeld:
“3.2. In artikel 12 van de Invorderingswet 1990 is bepaald dat indien een belastingplichtige na aanmaning in gebreke blijft, de invordering kan geschieden door een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.
3.3.
In artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen is bepaald dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling kosten verschuldigd zijn. De berekening van de betekeningskosten is tussen partijen niet in geschil.
3.4.
Artikel 9, lid 12 van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat de verplichting tot betaling niet geschorst wordt door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift. Op grond van de Leidraad Invordering 2008 wordt een ingediend bezwaar echter in principe tevens aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.
3.5.
Belanghebbende voert aan dat zij meerdere malen bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslagen zelf maar dat op deze bezwaren nooit inhoudelijk door de inspecteur is gereageerd. Gelet op het voorgaande is het verleende uitstel van betaling niet vervallen en zijn de betekeningskosten volgens belanghebbende ten onrechte in rekening gebracht. De inspecteur bestrijdt dit en wijst op de uitspraken op bezwaar gedaan op 28 augustus 2020.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur bij afzonderlijke beschikkingen van 28 augustus 2020 uitspraken op bezwaar heeft gedaan met betrekking tot de naheffingsaanslagen. In deze uitspraken op bezwaar wordt voor de inhoudelijke motivering verwezen naar een brief van de inspecteur van 6 juli 2020. Naar het oordeel van de rechtbank is er uitspraak op bezwaar gedaan waarbij anders dan belanghebbende stelt wel inhoudelijk op haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen is gereageerd. Voor zover belanghebbende stelt dat op de door haar ingediende bezwaren die zijn ingediend na de hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar nog opnieuw uitspraken op bezwaar moeten volgen, berust dat op een onjuiste veronderstelling. Het rechtssysteem is zo ingericht dat maar één keer uitspraak op bezwaar kan worden gedaan ten aanzien van één bepaalde belastingaanslag. Gelet op het voorgaande slaagt de beroepsgrond van belanghebbende niet.”
4.7.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist, op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne. Dat wat in hoger beroep overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.8.
Belanghebbende stelt voorts dat de betekeningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 ten onrechte zijn opgelegd. De vraag of de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 terecht zijn opgelegd maakt geen onderdeel uit van deze procedure. Nu zoals vermeld in 2.3 en 2.4 het uitstel van betaling is beëindigd en de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2016 en 2018 niet zijn betaald, zijn de betekeningskosten naar het oordeel van het hof terecht in rekening gebracht.
Tussenconclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J. Wessels, voorzitter, P. Fortuin en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan belanghebbende is geen afschrift op die datum aangetekend per post verzonden, omdat de gegevens daartoe ontbreken..
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers J. Wessels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.