ECLI:NL:RBZWB:2022:3444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
BRE-22_1572
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschriften inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

Op 24 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 22/1572, waarin belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De beroepschriften betroffen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017, alsook de aanslag inkomensafhankelijke zorgverzekeringswet voor het jaar 2017. De rechtbank constateerde dat de beroepschriften niet tijdig waren ingediend, aangezien deze pas op 29 september 2021 waren ontvangen, terwijl de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift op 9 september 2021 eindigde. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was, ondanks de aangevoerde redenen van belanghebbende. De rechtbank verklaarde de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 22/1572
uitspraak van 24 juni 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaats], [land],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 (BRE 21/4162) en 2017 (BRE 21/4163) met aanslagnummers [aanslagnummer] en [aanslagnummer] en tegen de aanslag inkomensafhankelijke zorgverzekeringswet voor het jaar 2017 (BRE 22/1572) met aanslagnummer [aanslagnummer].
In de zaaknummers BRE 21/4162 en 21/4163 is inmiddels uitspraak gedaan en zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
Abusievelijk was er geen zaak geregistreerd voor de aanslag inkomensafhankelijke zorgverzekeringswet voor het jaar 2017. Dankzij oplettendheid van de gemachtigde van belanghebbende is dit hersteld en is er alsnog een zaaknummer (BRE 22/1572) toegekend.
De griffier van de rechtbank heeft de gemachtigde gevraagd of de gronden van het beroep en redenen voor de termijnoverschrijding inzake BRE 21/4163 ook van toepassing zijn voor onderhavige zaak. De gemachtigde heeft hierop bevestigend gereageerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te beslissen dan inzake BRE 21/4163, namelijk:
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 29 juli 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 9 september 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De beroepschriften zijn op 29 september 2021 bij de rechtbank ontvangen. De beroepschriften zijn daarom niet-tijdig ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft redenen aangevoerd voor de overschrijding van de beroepstermijn. Belanghebbende meent dat voor de jaren 2016 en 2017 nog geen uitspraak op bezwaar is ontvangen. Belanghebbende is in de veronderstelling dat de brief van 29 juli 2021 alleen een kennisgeving betreft en dat – overeenkomstig de jaren 2014 en 2015 die in dezelfde brief zijn behandeld – de daadwerkelijke uitspraak op bezwaar nog moet volgen. Voor zover toch al uitspraak op bezwaar is gedaan met de brief van 29 juli 2021 meent belanghebbende dat de gang van zaken verwarrend is waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. Uit de brief van 29 juli 2021 volgt duidelijk dat de inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de bezwaren inzake de aanslagen over 2016 en 2017. In de brief van 29 juli 2021 wordt ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de bewoordingen van de conclusies ten aanzien van de jaren 2014 en 2015 (waarbij nog een separate uitspraak op bezwaar wordt aangekondigd) en de jaren 2016 en 2017 (waarbij dat niet gebeurt). Tevens is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen bij de brief. Het is dus duidelijk dat een uitspraak op bezwaar is gedaan. Eventuele verwarring aan de zijde van belanghebbende die heeft geleid tot het te laat instellen van beroep valt naar het oordeel van de rechtbank in zijn risicosfeer. De aangevoerde redenen kunnen de termijnoverschrijding dus niet verschoonbaar maken.
De beroepen zijn daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 24 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.