ECLI:NL:RBZWB:2022:3430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3218 en 21_3219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor griffierecht en eigen bijdrage rechtshulp door het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 juni 2022, zijn de beroepen van eiser tegen de besluiten van het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren ongegrond verklaard. Eiser had bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierecht en de eigen bijdrage voor rechtshulp, maar deze aanvragen werden door Orionis afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland op het moment van zijn aanvragen, wat de afwijzing van de bijstandsaanvragen rechtvaardigde.

Eiser, die de Belgische nationaliteit heeft, had eerder een duurzaam verblijfsrecht in Nederland, maar dit was eind 2017 beëindigd. Ondanks zijn terugkeer naar Nederland in 2019, werd zijn aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van Orionis, die de aanvragen van eiser ongegrond verklaarden, terecht waren. Eiser had geen recht op bijstandsuitkering omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Participatiewet, die vereist dat men rechtmatig in Nederland verblijft.

De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eiser, gedateerd op 3 en 21 juni 2021, niet konden worden toegewezen, omdat hij op die momenten geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3218 PW en BRE 21/3219 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 juni 2021 (primair besluit I) heeft Orionis eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor griffierecht afgewezen.
In het besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit I) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
In het besluit van 22 juni 2021 (primair besluit II) heeft Orionis eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtshulp afgewezen.
In het besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit II) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 21/3219 PW.
Ook heeft eiser beroep ingesteld tegen bestreden besluit II. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 21/3218 PW.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 4 februari 2022. Deze zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken onder nummers 20/9499 PW, 21/1773 PW, 21/1865 PW en 21/2465 PW. Eiser is niet verschenen. Orionis heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft de Belgische nationaliteit. Bij besluit van 19 januari 2010 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (staatssecretaris) is vastgesteld dat eiser een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland had. Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat het duurzaam verblijfrecht van eiser is geëindigd. Tegen dat besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
In oktober 2019 is eiser weer naar Nederland gekomen.
Op 22 juli 2020 heeft eiser bij de IND een aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie ingediend. Bij beschikking van 16 november 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Eisers aanvraag tot inschrijving als burger van de Unie is daarom afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit van de staatssecretaris bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 23 maart 2021 heeft de staatssecretaris eisers bezwaar tegen de beschikking van 16 november 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 30 juni 2021 heeft de vreemdelingenrechter van de rechtbank Den Haag eisers beroep tegen het besluit op bezwaar van de IND van 23 maart 2021 ongegrond verklaard. [1] Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Eiser heeft op 3 juni 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierecht voor een beroepschrift van € 181,00 en griffierecht voor een verzoek om voorlopige voorziening van € 181,00.
Bij het primaire besluit I is eisers aanvraag afgewezen.
Voorts heeft eiser op 21 juni 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor een eigen bijdrage voor rechtshulp van € 152,00.
Bij het primaire besluit II is eisers aanvraag afgewezen.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Orionis heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser geen in Nederland woonachtige Nederlander of daaraan gelijkgestelde vreemdeling in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is. Daarbij baseert Orionis zich op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert, kort samengevat, aan dat hij wel degelijk een in Nederland woonachtige Nederlander of daaraan gelijkgestelde vreemdeling is en recht heeft op bijstandsuitkering. In de uitspraak van de rechtbank van 30 juni 2021 wordt volgens eiser weliswaar gesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft als EU-gemeenschapsonderdaan, maar daar heeft hij hoger beroep tegen ingesteld. Daarnaast stelt eiser dat hij onbeperkt rechtmatig verblijf zou hebben als Benelux-onderdaan. Daar komt bij dat eisers duurzaam verblijfsrecht van 2010 nog steeds geldig zou zijn.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1
Griffierecht
Eiser heeft vanwege betalingsonmacht in beide zaken verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek kan worden toegewezen omdat is gebleken dat hij niet beschikt over een inkomen van minimaal 95% van de bijstandsnorm.
5.2
Bijzondere bijstand
De rechtbank overweegt dat in artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld wordt de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn).
De rechtbank leidt uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2022 [2] af dat eisers hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2021 bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 augustus 2021 ongegrond is verklaard. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris van 23 maart 2021 inmiddels in rechte vaststaat. In die beschikking van 23 maart 2021 heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, enig andere bepaling en evenmin op grond van het Benelux verdrag.
Eisers aanvragen dateren van 3 en 21 juni 2021. Op die data had eiser geen rechtmatig verblijf (meer) in Nederland. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat Orionis eiser terecht bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtshulp en griffierecht heeft geweigerd.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 23 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – wettelijk kader

PARTICIPATIEWET
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
BESLUIT GELIJKSTELLING VREEMDELINGEN PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ
Artikel 1
1. Voor de toepassing van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra:
a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of
b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.