ECLI:NL:RBDHA:2021:6896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/2276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag duurzaam verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bij besluit van 2 januari 2018 het rechtmatig verblijf van de eiser had beëindigd, een besluit waartegen de eiser geen rechtsmiddelen had aangewend, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.

De eiser heeft in beroep aangevoerd dat het duurzaam verblijfsrecht niet ten einde is gekomen, omdat de beëindiging op onjuiste gronden zou zijn gebaseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de eiser niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, aangezien deze gericht zijn tegen het eerdere besluit van 2 januari 2018 en niet tegen het besluit waartegen beroep is ingesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

ProcesverloopBij besluit van 16 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het daartegen gemaakte bezwaar is in het besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 19 januari 2010 is vastgesteld dat eiser duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft. Bij besluit van 2 januari 2018 is het rechtmatig verblijf van eiser beëindigd. Tegen dat besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen gericht, zodat dat besluit in rechte onaantastbaar vaststaat.
2. Op 22 juli 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend tot inschrijving als burger van de Europese Unie. Verweerder is op 15 oktober 2020 een onderzoek gestart naar het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan en daarom heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
4. Eiser heeft in beroep -samengevat- aangevoerd dat het duurzaam verblijfsrecht niet ten einde is gekomen nu verweerder dit bij besluit van 2 januari 2018 op onjuiste gronden heeft beëindigd.
5. De rechtbank overweegt dat het door eiser in beroep aangevoerde niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat eisers stelling dat verweerder het duurzaam verblijfsrecht van eiser ten onrechte heeft beëindigd is gericht tegen het besluit van 2 januari 2018 en niet tegen het hier in geding zijnde besluit. Zoals hiervoor vermeld heeft eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit en staat dat in rechte vast.
6. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op …….. openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.