ECLI:NL:RBZWB:2022:3358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5571
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van rijgeschiktheid na alcoholmisbruik en ongeldigverklaring van rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die zijn rijbewijs had verloren na een aanhouding wegens rijden onder invloed, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het CBR om hem niet rijgeschikt te verklaren en zijn rijbewijs ongeldig te verklaren vanaf 7 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op goede gronden tot deze beslissing is gekomen, gebaseerd op een psychiatrisch rapport dat alcoholmisbruik in ruime zin concludeerde. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waaronder de aanhouding van de eiser op 24 februari 2021, zijn alcoholgebruik en de daaropvolgende onderzoeken door een psychiater. De rechtbank oordeelde dat de psychiater zorgvuldig te werk was gegaan en dat de diagnose alcoholmisbruik gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, en dat het CBR verplicht was om de eiser niet geschikt te verklaren om te rijden. De uitspraak concludeert dat het beroep van de eiser ongegrond is verklaard, zonder reden voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5571 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(CBR), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 september 2021 (primair besluit) heeft het CBR eiser niet rijgeschikt verklaard en eisers rijbewijs ongeldig verklaard vanaf 7 oktober 2021.
In het besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 29 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, vergezeld van [naam betrokkene] , en mr. J.J. Kwant namens het CBR.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser was in het bezit van een rijbewijs. Op 24 februari 2021 is eiser bij een eenzijdig ongeval tegen een paal gereden. Daarop is hij aangehouden wegens verdenking van het rijden onder invloed van alcohol. Het ademalcoholgehalte van eiser bedroeg 825 µg/l
(= 1,898 promille).
Bij besluit van 16 april 2021 heeft het CBR aan eiser een onderzoek opgelegd naar zijn rijgeschiktheid.
Psychiater [naam psychiater] heeft (samen met arts [naam arts] ) eiser op 5 juni 2021 onderzocht en heeft gerapporteerd. De medisch adviseur van het CBR heeft de psychiater gevraagd om een toelichting. De psychiater heeft aanvullend gerapporteerd.
Bij brief van 1 september 2021 heeft het CBR eiser de uitslag van het psychiatrisch onderzoek meegedeeld en hem de gelegenheid geboden desgewenst een tweede onderzoek aan te vragen.
Bij het primaire besluit heeft het CBR aan eiser meegedeeld dat er sprake is van alcoholmisbruik, dat niet gestopt is, en dat hij niet geschikt is om te rijden.
Bij bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is of het CBR eiser terecht niet geschikt om te rijden heeft verklaard en zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard vanaf 7 oktober 2021.
3.
Standpunt eiser
Eiser voert aan dat geen sprake is van alcoholmisbruik en dat dit ook blijkt uit de rapportage van de psychiater. Hij verwijst daartoe naar de speciële en de medische anamnese, en het lichamelijke, psychische en laboratoriumonderzoek. In de rapportage wordt bevestigd dat de classificatie volgens DSM-5 in orde is en er geen aanwijzingen zijn die wijzen op alcoholmisbruik. Het onderzoek is gebaseerd op aannames in plaats van feiten en de rapportage is volgens eiser drie keer in zijn nadeel aangepast. Daarnaast is geen rekening gehouden met de omstandigheden van zijn misstap en zijn foutloze verleden. Volgens eiser is hij ten onrechte al geruime tijd zijn rijbewijs kwijt.
4.
Standpunt CBR
Het CBR stelt zich op het standpunt dat eiser terecht niet geschikt om te rijden wordt geacht. Daartoe stelt het CBR dat in de rapportage van de psychiater tot het medisch specialistische oordeel is gekomen dat bij eiser sprake was van de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. De persoonlijke omstandigheden van eiser waren bekend bij de psychiater en hebben niet tot een ander oordeel geleid. Niet gebleken is dat de rapportage gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet concludent is. De rapportage mocht daarom volgens het CBR aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
5.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is als bijlage bijgevoegd.
6.
Oordeel rechtbank
6.1
Ingevolge paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 is voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol) een specialistisch rapport vereist.
De psychiater heeft eiser onderzocht en heeft haar bevindingen neergelegd in een rapportage. Eiser heeft tot tweemaal toe gebruik gemaakt van zijn correctierecht. Na correctie is de (derde) rapportage doorgestuurd aan het CBR. Naar aanleiding van een verzoek om toelichting van het CBR is de vierde en tevens laatste rapportage van de psychiater gevolgd. De hiervoor genoemde derde en vierde rapportage zijn van belang bij de beoordeling.
Het CBR heeft aan het besluit de vierde en tevens laatste rapportage van de psychiater ten grondslag gelegd. In deze rapportage heeft de psychiater de diagnose “alcoholmisbruik in de zin der wet” gesteld.
6.2
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag het CBR afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Als belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan.
6.3
De Afdeling heeft in de uitspraak van 24 april 2019 [2] de volgende algemene uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van psychiatrische rapporten ten behoeve van CBR-keuringen:
“23. Het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking.
De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ kan in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose
‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol.
Voorts zijn afwijkende bloedwaarden die voorkomen bij mensen met een chronisch hoge alcoholconsumptie een aanwijzing voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Het ontbreken van dergelijke afwijkende bloedwaarden in de laboratoriumuitslagen betekent daarentegen niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld, omdat enkele weken alcoholabstinentie al kan leiden tot normalisering van de bloedwaarden.
De omstandigheid dat bij de aanhouding mogelijk geen excessieve alcoholinname is geconstateerd, leidt voorts niet zonder meer tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van alcoholmisbruik in ruime zin. Tot slot dient de aanwezigheid van acute tolerantie als gevolg van de opwindingstoestand van de alcoholgebruiker niet snel te worden aangenomen, nu dit verschijnsel alleen voorkomt bij extreme stress, bijvoorbeeld in oorlogssituaties.”
6.4
De psychiater heeft in haar derde rapportage geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de aanhouding op 24 februari 2021 sprake was van een stoornis in alcoholgebruik volgens de DSM-5, maar dat wel op basis van alle relevante gegevens vooralsnog de diagnose alcoholmisbruik niet gesteld kan worden.
6.5
Het CBR heeft de psychiater om een toelichting gevraagd. De psychiater heeft haar bevindingen ingebracht voor een intercollegiale toetsing, waarna de rapportage is aangevuld met het volgende:
“Betrokkene heeft op de dag van de aanhouding fors gedronken, hetgeen niet impliceert dat er sprake is van sociaal alcoholgebruik. Dat iemand kan doorschieten binnen een sociaal drinkpatroon, kan gebeuren zonder dat er sprake is van alcoholmisbruik. Echter, in dit geval gaat het om een forse hoeveelheid (17AE) die betrokkene had gedronken, een exceptioneel hoge consumptie die een aanwijzing vormt voor alcoholmisbruik. Het is niet aannemelijk dat een betrokkene eenmalig zover doorschiet. Er is sprake van een discrepantie tussen enerzijds de aanhoudingspromillage en anderzijds de algemene alcoholanamnese. Het anamnestisch drinkpatroon past niet bij het alcoholpromillage van de aanhouding. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er zeer waarschijnlijk sprake [is] van onderrapportage van het opgegeven alcoholgebruik.
De alcoholtolerantie bij betrokkene is voldoende onderbouwd (geen intoxicatieverschijnselen, effect pas na 3-4 AE en goed in staat te rijden met een verhoogd promillage) waaruit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van onderrapportage van het opgegeven gebruik over de periode van het afgelopen jaar. Daarnaast is er sprake van onderrapportage van het vermoeden van gebruik op de dag van de aanhouding.
Derhalve is er voldoende grond voor de diagnose alcoholmisbruik in de zin der wet.
Betrokkene heeft het alcoholgebruik niet aangepast, dus de bovengenoemde symptomen duren nog voort.”
De psychiater heeft geconcludeerd dat na voortschrijdend inzicht op basis van alle relevante gegevens alsnog de diagnose alcoholmisbruik in de zin der wet gesteld kan worden, en dat niet aannemelijk is dat het alcoholmisbruik is gestopt.
6.6
De rechtbank overweegt allereerst dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet betekent dat iemand een alcoholist is. Het is een beschrijvende diagnose door keurende psychiaters en CBR-medewerkers in het geval er onvoldoende criteria zijn voor de diagnose alcoholafhankelijkheid, maar er wel voldoende symptomen of observaties aanwezig zijn die voor de arts doorslaggevend zijn om te concluderen dat er sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen. De rechtbank verwijst naar de in rechtsoverweging 6.3 aangehaalde uitspraak van de ABRvS, waarin dit begrip wordt omschreven. Dit betekent echter niet dat er sprake is van een classificatie volgens de DSM-V-criteria voor het alcoholmisbruik.
6.7
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de psychiater haar conclusie, dat sprake is van alcoholmisbruik, in de eerste plaats heeft gebaseerd op de hoeveelheid alcohol (17AE) die eiser op de dag van de aanhouding had genuttigd. De psychiater merkt deze hoeveelheid aan als ‘exceptioneel hoog’. Bij de meeste niet-tolerante personen zou dit ernstige intoxicatie (vergiftigingsverschijnselen) tot gevolg hebben gehad. De psychiater ziet daarom aanwijzingen dat bij eiser sprake is van een verhoogde tolerantie voor alcohol. Ondanks de grote hoeveelheid alcohol die hij had ingenomen, voelde eiser zich op de dag van zijn aanhouding immers goed in staat om te rijden, en heeft hij dit ook gedaan. Ook verder functioneerde eiser naar eigen zeggen nog goed. Deze verhoogde tolerantie moet bovendien in de periode voorafgaand aan de aanhouding door het gebruik van alcohol zijn opgebouwd. Het is daarom aannemelijk dat eiser in deze periode meer alcohol heeft gebruikt dan hij zelf heeft opgegeven. Dat afwijkende bloedwaarden ontbreken betekent niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld.
De rechtbank constateert dat het (vierde) rapport van de psychiater, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en dat inzichtelijk is weergegeven hoe tot de conclusie ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gekomen.
Eiser heeft zijn enkele stelling dat geen sprake is van alcoholmisbruik niet met (medische) stukken onderbouwd. Dat eiser alleen maar stelt dat er geen sprake is van alcoholmisbruik is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor twijfel aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid en conclusie van de rapportage van de psychiater.
Dit betekent dat het CBR uit mocht gaan van de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’.
6.8
Volgens eiser heeft het CBR ten onrechte geen rekening gehouden met zijn foutloze verleden en de eenmalige misstap. Hij was niet van plan om auto te gaan rijden en had samen met zijn vriendin wijn gedronken en niet gegeten. Plots bleek uit een telefoontje dat het niet goed ging met de zoon van de vriendin. Toen hij geen taxi kon krijgen is hij in dit ene geval vanwege de noodsituatie toch in de auto gestapt.
De rechtbank is van oordeel dat eisers standpunt hem niet kan baten. Als eenmaal is bepaald dat sprake is van de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin, dan laat de wet geen ruimte voor een afweging van eisers belangen. Artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet is dwingendrechtelijk geformuleerd. De wetgever heeft het CBR geen ruimte gelaten voor een belangenafweging. Dit betekent dat het CBR verplicht is tot het niet geschikt om te rijden verklaren van eiser en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
7.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het CBR eiser op goede gronden niet geschikt om te rijden heeft verklaard en zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard vanaf 7 oktober 2021. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130, eerste lid
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 133 (voor zover van belang)
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Het CBR bepaalt de aard van het onderzoek en bepaalt door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
Artikel 134 (voor zover van belang)
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Paragraaf 8.8 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Zie onder andere de Afdeling, 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:678.