ECLI:NL:RBZWB:2022:3354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2702 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods en bijbehorende gebouwen met betrekking tot een verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal is verleend voor het oprichten van een loods met bijbehorende bouwwerken. De vergunning is verleend op 23 juli 2020, maar verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Het college heeft de bezwaren op 24 november 2020 ongegrond verklaard. Verzoekers hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 9 december 2021 de beslissing op bezwaar heeft vernietigd en het college heeft opgedragen om binnen 8 weken opnieuw te beslissen.

Omdat het college niet tijdig heeft beslist, hebben verzoekers op 25 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen en op 30 mei 2022 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in deze procedure overwogen dat de spoedeisendheid van het verzoek niet voldoende is aangetoond. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij hinder ondervinden van het gebruik van de loods en dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de overlast zo ernstig is dat zij de beslissing op het bezwaar niet kunnen afwachten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek niet past bij het karakter van de voorlopige voorziening-procedure. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat het mogelijk is dat het gebruik van de loods planologisch aanvaardbaar kan zijn, en dat de rechtsbescherming van de vergunninghouder niet mag worden doorkruist zonder zwaarwegende belangen. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 21 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2702 WABO VV

uitspraak van 21 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers], te [woonplaats verzoekers], verzoekers
gemachtigde: mr. M.P. Mol
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college aan [naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder] (vergunninghouder) omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een loods met bijbehorende bouwwerken op een nader aangeduid perceel aan [adres perceel] te [plaats perceel]. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk en – voor zover hier van belang – het planologisch strijdig gebruik vanwege de planregels voor de bestemming ‘Bedrijf-2’ (de toegelaten goothoogte wordt overschreden).
Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 9 december 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:6351, heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om binnen 8 weken na de dag van verzending van de uitspraak in een nieuwe beslissing op bezwaar nader te motiveren of de bouwaanvraag past binnen de bestemming die op het perceel rust en zo nee, of een vergunning kan worden verleend voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
Omdat het college niet binnen 8 weken opnieuw op het bezwaar van verzoekers heeft beslist, hebben verzoekers op 25 mei 2022, na voorafgaande ingebrekestelling, bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Voorts hebben verzoekers op 30 mei 2022 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekers hebben aangevoerd dat inmiddels zes maanden zijn verstreken sedert vorenbedoelde uitspraak van 9 december 2021 en dat het college nog steeds geen nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Intussen worden de loods en bijbehorende
bedrijfsgebouwen volop gebruikt en ondervinden zij hiervan hinder. Verzoekers hebben het gevoel dat zij aan het lijntje worden gehouden en menen dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van de voorlopige voorziening dat - in afwachting van het nieuwe besluit op hun bezwaren - de omgevingsvergunning van 23 juli 2020 met onmiddellijke
ingang wordt geschorst en dat voorlopig geen gebruik mag worden gemaakt van de loods en bijbehorende bedrijfsgebouwen.
3.1
De voorlopige voorziening-procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening die wordt gevraagd tijdens een bezwaarprocedure speelt de spoedeisendheid een belangrijke rol evenals een – voorlopig – oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en de mogelijkheid om dat bij de nog te nemen beslissing op bezwaar te handhaven.
3.2
Voor zover verzoekers zouden beogen te bewerkstelligen verweerder alsnog zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar neemt, is het verzoek om een voorlopige voorziening daartoe niet een geschikt middel. Verzoekers hebben al beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen en dat beroep wordt op grond van afdeling 8.2.3. van de Awb versneld behandeld. Doorgaans betekent dit dat de rechtbank binnen acht weken uitspraak doet.
Gelet op de tekst en strekking van het verzoek beogen verzoekers van de voorzieningenrechter een oordeel te krijgen dat inhoudt dat het thans gerealiseerde gebruik wordt verboden dan wel dat al het gebruik van de loods en bijbehorende gebouwen wordt verboden. Dat is een te vergaande maatregel die niet past bij het karakter van deze voorlopige voorziening-procedure.
Uit de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2021 volgt dat de rechtbank het mogelijk acht dat na nader onderzoek en met een nadere motivering het gebruik dat [naam vergunninghouder] van de loods en bijbehorend gebouwen zal maken alsnog planologisch aanvaardbaar kan blijken te zijn. De beoogde voorziening zou de ook in de Awb geregelde rechtsbescherming van vergunninghouder doorkruisen. Daarvoor zou niettemin aanleiding kunnen zijn indien zwaarwegende belangen daartoe zouden nopen. Verzoekers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat de door hen ondervonden overlast dermate is dat zij de beslissing op het bezwaar – al dan niet na de versnelde behandeling van hun beroep – niet kunnen afwachten.
4. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Gelet hierop is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 21 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.