ECLI:NL:RBZWB:2021:6351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10221
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor bedrijfsloods in strijd met bestemmingsplan

Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfsloods. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal aan vergunninghouder voor het oprichten van een loods met bijbehorende bouwwerken op een perceel in [plaatsnaam 1]. Eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de vergunning, stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, met name vanwege overschrijding van de goothoogte en het ontbreken van een archeologisch rapport. Daarnaast voerden zij aan dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld door de vergunning te verlenen.

De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd of de aanvraag voldeed aan de bestemmingsplanregels. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college opnieuw moet onderzoeken of de aanvraag past binnen de bestemming van het perceel. Tevens moet het college de belangen van eisers meewegen, zoals de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de verkeerssituatie. De rechtbank stelde vast dat de eisers recht hebben op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.496,00.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en de noodzaak voor het college om de feitelijke bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder in ogenschouw te nemen bij de beoordeling van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10221 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser 1],
[naam eiser 2],
[naam eiser 3]en
[naam eiser 4]te [plaatsnaam 1] , eisers,
gemachtigde: mr. M.P. Wolf,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 2] (vergunninghouder)
gemachtigde: [naam gemachtigde] .
en

[naam derde-partij] , te [plaatsnaam 3] (derde-partij)

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2020 (primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een loods met bijbehorende bouwwerken op een perceel, nummer [perceel nummer] , aan [adres 1] te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 24 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 september 2021.
Hierbij waren aanwezig [naam eiser 1] , [naam eiser 4] en hun gemachtigde, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college, [naam vergunninghouder] namens [naam vergunninghouder] en de gemachtigde van [naam vergunninghouder] en [naam derde-partij]
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Op 9 juni 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een bedrijfsloods met bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel [adres 2] in [plaatsnaam 1] , kadastraal bekend als gemeente [plaatsnaam 1] , sectie O, perceelnummer [perceel nummer] (het perceel). Derde partij is het bouwbedrijf dat de loods bouwt.
In het primaire besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk en planologisch strijdig gebruik vanwege de planregels voor de bestemming ‘Bedrijf-2’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 1’.
Eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2] wonen aan [adres 3] en eisers [naam eiser 3] en [naam eiser 4] wonen aan de [adres 4] . Zij hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard omdat in het bestemmingsplan geen verplichting is opgenomen tot het realiseren van een bedrijfswoning bij een bedrijfsgebouw.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Standpunt eisers
3. Eisers voeren aan dat niet het geval is. De omgevingsvergunning is verleend in strijd met het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Er is sprake van strijd met de gebruiksregels en de bouwregels ten aanzien van het te bebouwen oppervlak, de goothoogte en de parkeerplaatsen. Bovendien is ten onrechte geen rekening gehouden met een toename van verkeersbewegingen en stikstofdepositie. Tot slot heeft het college in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld door de omgevingsvergunning te verlenen.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Het bouwplan van vergunninghouder en de derde-partij voorziet in de bouw van een bedrijfsloods met bijgebouwen (hierna: de bedrijfsloods). Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ rusten op het perceel de bestemmingen ‘Bedrijf-2’ en ‘Waarde-Archeologie-1’. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat de goothoogte van de bedrijfsloods de maximale goothoogte van de planregels overschrijdt en omdat geen archeologisch rapport is ingediend. Gelet daarop heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onderdeel 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Ook is niet in geschil dat het college daartoe bevoegd was.
5.2
Eisers voeren allereerst aan dat in de aanvraag niet wordt aangegeven waar de bedrijfsloods voor gebruikt gaat worden. Volgens de tekeningen wordt namelijk een bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd bestaande uit 5 units en 9 garageboxen. Op grond van artikel 4.1 onder a, van de planregels is een bedrijfsverzamelgebouw niet toegestaan. Een timmerbedrijf valt ook niet in categorie 1 of 2 omdat deze nergens in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan wordt genoemd. Volgens eisers is het bouwplan dus in strijd met de planregels en de vergunning had geweigerd moeten worden.
5.3
Het college voert aan dat ter plaatse industriële en ambachtelijke bedrijven zijn toegestaan in de categorieën 1 en 2. De aanvraag is ingediend door [naam vergunninghouder] , een ambachtelijk categorie 2-bedrijf. Bij het verlenen van de vergunning heeft er college er op mogen vertrouwen dat de bedrijfsloods ook daadwerkelijk ten behoeve van het timmerbedrijf zal worden gebruikt. Indien na de bouw blijkt dat er activiteiten plaatsvinden die niet binnen de gebruiksregels passen, zal het college handhavend optreden.
5.4
Vergunninghouder voert aan dat hij als eigenaar de bedrijfsloods grotendeels zelf in gebruik zal nemen en dat het timmerbedrijf kwalificeert als ambachtelijk danwel industrieel gebruik. Een deel van de bedrijfsloods wordt verhuurd aan een uitvaartondernemer. Voor een deel van het gebouw wordt nog gezocht naar een huurder. Omdat die nog niet bekend is kan het gebruik niet worden getoetst aan het bestemmingsplan.
5.5
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 4.1 onder a, van de planregels de voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden bestemd zijn voor industriële en ambachtelijke bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feitelijk ter plaatse uitgevoerde activiteiten bepalend voor het antwoord op de vraag of een aanvraag past binnen deze omschrijving. Uit de verleende omgevingsvergunning blijkt niet dat het college in zijn beoordeling van de aanvraag de bedrijfsactiviteiten van vergunninghouder heeft meegewogen. Dit heeft het college in het bestreden besluit ten onrechte niet onderkend. Uit hetgeen in het verweerschrift en ter zitting door het college is aangevoerd blijkt dat hij er vanuit is gegaan dat in de bedrijfsloods een timmerbedrijf gevestigd zou worden. Het college heeft niet onderzocht of vergunninghouder, gelet op de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in de bedrijfsloods, valt aan te merken als een industrieel of ambachtelijk bedrijf dat voorkomt in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hoewel het college kan worden toegegeven dat in beginsel van de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten kan worden uitgegaan, is in dit geval de omschrijving van de activiteiten in de aanvraag heel beperkt, namelijk ‘nieuwbouw bedrijfsloods’. De omstandigheid dat de aanvraag is verleend aan vergunninghouder (een timmerbedrijf) ontslaat het college onder deze omstandigheden niet van de verplichting om te onderzoeken of en te motiveren dat het (gebruik van het) aangevraagde bouwwerk past binnen de bestemming die op het perceel rust.
Dit is een zorgvuldigheidsgebrek dat tevens een gebrek in de motivering oplevert. Reeds daarom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De beroepsgrond slaagt.
5.6
Het college zal in een nieuwe beslissing op bezwaar nader dienen te motiveren of de aanvraag past binnen de bestemming die op het perceel rust en zo nee, of een vergunning kan worden verleend voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Gelet hierop zal de rechtbank de overige gronden niet (allemaal) behandelen. Wel overweegt de rechtbank ter voorlichting van partijen nog het volgende.
5.7
Bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar zal het college voorts (opnieuw) dienen te motiveren of er sprake is van bouwen in strijd met de bouwregels. Bij beantwoording van deze vraag is niet alleen van belang of het in strijd met de planregels is om geen bedrijfswoning op het perceel te bouwen, maar ook op grond van artikel 18.1, onder b, van de planregels kan worden afgeweken van de regels omtrent de maximale bouwhoogte.
Ten aanzien van de eerste kwestie hebben partijen al uitgebreid hun standpunten naar voren gebracht.
Ten aanzien van de tweede kwestie heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in artikel 18.1 van de planregels een (kennelijke) verschrijving staat en bedoeld is te verwijzen naar de artikel 3 tot en met 13 en niet alleen naar artikel 13. De rechtbank wijst er echter op dat planregels volgens vaste rechtspraak letterlijk moeten worden uitgelegd. De rechtszekerheid vereist dat van wat in het bestemmingsplan is bepaald, moet kunnen worden uitgegaan. [1] De bedoeling van de planwetgever kan daarbij niet afdoen aan wat in de planregels ondubbelzinnig is bepaald. [2] Gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een afwijkingsbevoegdheid in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt. [3] Uit deze jurisprudentie leidt de rechtbank af dat artikel 18.1 van de planregels niet breder geïnterpreteerd kan worden en moet worden uitgegaan van de letterlijke tekst. Daarin wordt verwezen naar artikel 13 en dat artikel ziet uitsluitend op ‘waarde- archeologie’. De rechtbank concludeert dan ook dat van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid geen gebruik kon worden gemaakt.
Het college stelt dat (ook) op grond van de ‘kruimelgevallenregeling’ van artikel 4, bijlage II bij het Bor kon worden afgeweken van het bestemmingsplan, maar geeft niet aan welk artikelonderdeel in dat geval toepassing is. In de nieuwe beslissing op bezwaar zal het college dienen te onderbouwen welk onderdeel van artikel 4 van toepassing is en waarom, of dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 3⁰, van de Wabo (met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure).
5.8
Bij toepassing van artikel 4, bijlage II bij het Bor dient het college, in het kader van beantwoording van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening, nader te onderbouwen welke parkeernorm van toepassing is en hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden bij de bedrijfsloods en dient het college te onderbouwen waarom het aantal verkeersbewegingen dat de aanvraag genereert ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarnaast zal het college de specifieke belangen van eisers moeten meewegen, zoals aantasting van het woon- en leefklimaat, door o.a. geluid, privacy en verkeer, maar ook moeten ingaan op het argument dat het karakter van de wijk verandert door het loslaten van de combinatie wonen en bedrijven in ‘strook 5’. Tot slot zal het college daarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel moeten betrekken vanwege mogelijk gedane toezeggingen aan eisers.
Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het college moet binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit nemen.
6.2
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien nu het college nader dient te onderzoeken of vergunninghouder gelet op zijn daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten als een industrieel of ambachtelijk bedrijf valt aan te merken dat voorkomt in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de betrokken belangen nader dient af te wegen in het kader van de vraag of een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met het bestemmingsplan kan worden verleend. Ook zal de rechtbank geen bestuurlijke lus toe passen, omdat dat in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.3
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
6.4
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel- Thelosen, griffier, op 9 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en/ of het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking en/ of in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Bestemmingsplan Bulkstraat
In het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] zijn de volgende planregels opgenomen:
1.9
ambachtelijk bedrijf
een bedrijf -niet zijnde een aan huis gebonden beroep- waarbij het productieproces grotendeels wordt uitgevoerd met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen, die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven; voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;
Artikel 4 Bedrijf - 2
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
industriële en ambachtelijke bedrijven voor zover deze voorkomen in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens een bedrijfswoning alsmede de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
(...)
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd:
bedrijfsgebouwen;
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoningen';
nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
parkeerplaatsen.
4.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
bedrijfsgebouwen moeten minimaal 1 m. achter de voorgevel van een bedrijfswoning worden opgericht;
het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60%;
de goot- en / of bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste bedragen:
goothoogte zie de aangegeven goothoogte;
bouwhoogte zie de aangegeven bouwhoogte.
de goot- en/of bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste bedragen:
goothoogte 3 m.;
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.2.6
Parkeerplaatsen
Voor wat betreft het parkeren gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan, met dien verstande dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.
18.1
Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en tenzij daardoor belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde (...) b. van de in de artikelen 13 genoemde maten respectievelijk percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% (...).