In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Eiseres had verzocht om verlenging van de ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg die door haar dochter werd verleend. Het college had eerder, in een besluit van 29 juli 2020, deze aanvraag geweigerd, maar in een later besluit van 12 maart 2021 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een pgb toegekend voor lichte zorg van 140 minuten per week. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij vond dat de zorg door haar dochter niet voldoende werd erkend en dat zij recht had op een hoger aantal geïndiceerde uren.
Tijdens de zitting op 11 mei 2022 werd het beroep besproken. Eiseres, haar gemachtigde en haar dochter waren aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft de feiten en het standpunt van eiseres in overweging genomen, evenals de rapportages van medische professionals die de zorgbehoefte van eiseres hebben beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de zorg van de dochter niet voldeed aan de professionele eisen die aan de zorgverlening gesteld worden, gezien de complexiteit van de problematiek van eiseres.
De rechtbank oordeelde dat het college een nieuwe beoordeling mocht uitvoeren en dat de zorg van de dochter niet geschikt was voor de doelstellingen van het pgb. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de Wmo alleen maatwerkvoorzieningen toekent als iemand niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid. Eiseres had wel recht op een pgb voor de lichte zorg van haar dochter, maar niet voor de intensieve begeleiding die zij wenste. De rechtbank bevestigde dat het college de zorgverlening door een professionele zorgaanbieder kon eisen om de zelfredzaamheid van eiseres te vergroten.