ECLI:NL:RBZWB:2022:3275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonsgebonden budget op basis van Wmo voor zorg verleend door dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Eiseres had verzocht om verlenging van de ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg die door haar dochter werd verleend. Het college had eerder, in een besluit van 29 juli 2020, deze aanvraag geweigerd, maar in een later besluit van 12 maart 2021 het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een pgb toegekend voor lichte zorg van 140 minuten per week. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij vond dat de zorg door haar dochter niet voldoende werd erkend en dat zij recht had op een hoger aantal geïndiceerde uren.

Tijdens de zitting op 11 mei 2022 werd het beroep besproken. Eiseres, haar gemachtigde en haar dochter waren aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft de feiten en het standpunt van eiseres in overweging genomen, evenals de rapportages van medische professionals die de zorgbehoefte van eiseres hebben beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de zorg van de dochter niet voldeed aan de professionele eisen die aan de zorgverlening gesteld worden, gezien de complexiteit van de problematiek van eiseres.

De rechtbank oordeelde dat het college een nieuwe beoordeling mocht uitvoeren en dat de zorg van de dochter niet geschikt was voor de doelstellingen van het pgb. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de Wmo alleen maatwerkvoorzieningen toekent als iemand niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid. Eiseres had wel recht op een pgb voor de lichte zorg van haar dochter, maar niet voor de intensieve begeleiding die zij wenste. De rechtbank bevestigde dat het college de zorgverlening door een professionele zorgaanbieder kon eisen om de zelfredzaamheid van eiseres te vergroten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1838 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft het college geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor verlenging van de ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), voor zover de zorg door haar dochter wordt verleend.
In het besluit van 12 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en eiseres een pgb toegekend voor de maatwerkvoorziening individuele begeleiding van 140 minuten per week (20 minuten per dag) in de vorm van een pgb voor (lichte) zorg die door haar dochter wordt verleend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 mei 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en haar dochter [naam dochter] . Namens het college was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiseres is bekend met fysieke en psychische klachten. Het college heeft aan eiseres per 1 mei 2018 een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo toegekend voor individuele begeleiding gedurende 180 minuten per week in de vorm van een pgb. Eiseres was het hiermee niet eens omdat zij het aantal geïndiceerde minuten te laag vond. Bij besluit van 10 februari 2020 heeft het college eiseres, nadat een schikking was getroffen, een pgb toegekend voor individuele begeleiding gedurende 210 minuten per week tot en met 30 juni 2020 tegen een tarief van 75% van het tarief voor zorg in natura. In dit besluit is aan eiseres meegedeeld dat er voor deze periode van wordt uitgegaan dat de zorg wordt verleend door haar dochter.
Eiseres heeft op 29 april 2020 bij Team WijZ van de gemeente gemeld dat zij verlenging van de haar toegekende ondersteuning wenst. Eiseres heeft op 25 mei 2020 een persoonlijk plan ingeleverd waarin zij verzoekt om individuele ondersteuning gedurende 210 minuten per week (30 minuten per dag) in de vorm van een pgb. Op 26 mei 2020 is telefonisch met eiseres gesproken. Vervolgens heeft het college advies gevraagd aan [naam bedrijf 1] . Op 24 juni 2020 is een sociaal medisch advies uitgebracht door [naam arts] , arts Indicatie & Advies bij [naam bedrijf 1] . Op 15 juli 2020 heeft het college een plan van aanpak opgesteld. Eiseres heeft het plan van aanpak op 20 juli 2020 ondertekend met de vermelding dat zij het hier niet mee eens is.
Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2.
Het bestreden besluit.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres vanwege haar problematiek professionele zorg nodig heeft die niet door haar dochter kan worden verleend. Gelet op de aard van de problemen is volgens het college zorg van binnen het sociale netwerk niet wenselijk en heeft zorg in natura de voorkeur. De gestelde doelen zijn in de afgelopen periode niet behaald. Volgens het college kan wel voor de door de dochter geboden lichte zorg een indicatie worden verleend van 140 minuten per week (20 minuten per dag). Dit naast de benodigde professionele zorg. Het college stelt, in afwijking van het advies van de commissie Bezwaarschriften van 14 januari 2021, dat in het besluit van 10 februari 2020 al is aangegeven dat de dochter niet de juiste zorgverlener is voor haar moeder als het gaat om psychiatrische problematiek en dat bovendien een andere periode in geschil is.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres voert in beroep aan dat het college eiseres ten onrechte niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting nu zij daar uitdrukkelijk om had verzocht en zij niet in de gelegenheid is gesteld inhoudelijk te reageren op het rapport van [naam bedrijf 1] . Eiseres wijst er verder op dat zij professionele zorg niet afhoudt. Zij ontving in het verleden zorg van [naam zorgverlener] . Deze heeft te kennen gegeven dat de zorg voor eiseres zeer complex is en dat de geïndiceerde drie uur per week ontoereikend is. Eiseres stelt dat [naam zorgverlener] alleen nog zorg wilde verlenen als hiervoor de benodigde tijd zou worden geïndiceerd, te weten negen uur per week. Eiseres wijst op de door [naam zorgverlener] opgestelde rapportage waaruit blijkt dat zij veel begeleiding en aansturing nodig heeft van een haar vertrouwd persoon. Eiseres stelt dat zij zich uiteindelijk heeft neergelegd bij de beslissing van het college dat zij drie uur begeleiding zou ontvangen vanwege de onzekerheid en stress die zij als gevolg van de procedure ondervond.
Eiseres wijst op de medische informatie waaruit de ernst van haar problematiek blijkt. [naam bedrijf 2] geeft aan dat de begeleiding naar verwachting langdurig noodzakelijk is en verwacht niet dat haar functioneren binnen afzienbare termijn significant zal verbeteren. Eiseres stelt dat het niet behalen van de doelen wordt afgeschoven op haar dochter terwijl het college zelf jarenlang heeft beknibbeld op de zorg. De dochter is de vertrouwde persoon van eiseres in haar rol als begeleider. De begeleiding ziet op het activeren, stimuleren en motiveren van eiseres waardoor zij naar buiten durft, contacten aan kan gaan en verwaarlozing wordt voorkomen. Hiermee zijn volgens eiseres de ingezette diensten doeltreffend en van goede kwaliteit. Eiseres stelt dat het doel van de zorg door haar dochter kan worden geboden. Het college legt de nadruk op zorgen voor stabiliteit en emoties reguleren ten behoeve van gedrag door deze te leren begrenzen en stabiliseren. De Wmo is volgens eiseres hiervoor niet bedoeld. Het college heeft niet getoetst of de zorg van de dochter in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Eiseres wijst verder op de rechtspraak waaruit volgt dat indien een cliënt gemotiveerd aangeeft dat hij een pgb wenst, het college moet toetsen of is voldaan aan de gestelde voorwaarden. Eiseres stelt dat van de overeengekomen schikking onderdeel uitmaakt dat de zorg door haar dochter wordt verleend en dat zij daar anders niet mee akkoord zou zijn gegaan. Volgens eiseres is haar dochter een professional en heeft zij de juiste diploma’s.
4.
Wettelijk kader.
In artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo is bepaald dat een pgb wordt verstrekt indien
a. de cliënt naar het oordeel van het college voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Of met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel een vertegenwoordiger in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij een pgb wenst;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Op grond van het derde lid weegt het college bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
5.
Beoordeling van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en het college tijdens schikkingsonderhandelingen bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn overeengekomen dat eiseres van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2020 in aanmerking komt voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb met een omvang van 210 minuten per week (30 minuten per dag), waarbij de zorg door haar dochter wordt verleend. De schikking is vastgelegd in de beslissing op bezwaar van 10 februari 2020.
Eiseres heeft gevraagd om voortzetting van de verstrekte 210 minuten begeleiding per week en het college is bereid om dat te indiceren maar alleen als eiseres een professionele zorgverlener inschakelt of zorg in natura afneemt. Wel heeft het college eiseres een pgb toegekend voor de door haar dochter geboden lichte begeleiding gedurende 140 minuten per week.
Er is procesbelang nu de dochter van eiseres de aanvankelijk geïndiceerde zorg aan eiseres is blijven verlenen.
Ter zitting heeft eiseres erkend dat zij zelf van een hoorzitting heeft afgezien en dat zij daarom deze beroepsgrond intrekt.
Ter zitting heeft het college meegedeeld dat het bestreden besluit betrekking heeft op de datum 1 juli 2020. Het college stelt dat per 1 juli 2020 een nieuwe indicatieperiode aanbreekt en dat een nieuw onderzoek heeft plaatsgevonden om te beoordelen welke zorg eiseres nodig heeft.
Eiseres stelt dat zij er bij de schikking van uit is gegaan dat de geboden zorg ongewijzigd zou worden voortgezet. Het besluit waarin de schikking is verwoord, is genomen vlak voor haar verzoek om verlenging van de indicatie. Zij stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat ook na 1 juli 2020 de benodigde zorg door haar dochter mocht worden verleend.
De rechtbank overweegt hierover dat in het besluit van 10 februari 2020 duidelijk is vermeld dat de toekenning betrekking heeft op de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2020 en dat voor deze periode wordt uitgegaan van zorgverlening door de dochter. De rechtbank leidt hieruit niet af dat eiseres ook na deze periode in aanmerking komt voor dezelfde indicatie. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van het college dat het een nieuwe beoordeling mocht uitvoeren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen omdat met het besluit van 10 februari 2020 - dat de weerslag vormt van schikkingsonderhandelingen over een afgebakende periode - geen gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt over de zorgverlening betreffende de periode ná 30 juni 2020.
Eiseres wijst er op dat zij veel complexe problemen heeft en veel zorg nodig heeft. Deze zorg wil zij van haar dochter ontvangen omdat deze, volgens eiseres, een professional is.
Het college erkent dat de dochter professional is op het gebied van huishouden en algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), maar zij beschikt volgens het college niet over voldoende professionele kennis en vaardigheden om eiseres ook adequaat te stimuleren en begeleiden in haar psychische problematiek.
Het college heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd een rapportage van [naam bedrijf 1] van 24 juni 2020. De arts heeft het dossier, inclusief aanwezige medische informatie, bestudeerd. De arts heeft ook recente medische informatie over eiseres opgevraagd bij GGZ. De arts heeft het rapport van [naam bedrijf 2] van 5 december 2019 ( [naam bedrijf 1] is de nieuwe naam van [naam bedrijf 2] ) tot uitgangspunt genomen en daarop een aanvulling gegeven. De arts concludeert dat eiseres geen begeleiding nodig heeft bij het verplaatsen buitenshuis en dat zij zelfstandig gebruik kan maken van het collectief vervoer. Verder concludeert de arts dat zorg van binnen het sociaal netwerk – ook als deze de noodzakelijke kennis en ervaring heeft – vanwege de aard van de problematiek niet wenselijk is. Het is volgens de arts vrijwel niet mogelijk in de begeleiding van familieleden het negatieve effect op de privérelatie los te laten waardoor dit ook een negatief effect heeft op de ingezette zorg, hetzij naar aard (bijvoorbeeld meer overname dan stimulering) hetzij naar omvang (meer zorg dan daadwerkelijk nodig is). Dit wordt versterkt door de aard van de problematiek van eiseres. Zij is bekend met een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling die gepaard gaat met een emotieregulatiestoornis en die zich uit in een snel optredend gevoel van gekrenktheid wanneer anderen niet reageren op de wijze die eiseres verwacht en wenst. Tenslotte concludeert de arts dat de door de dochter gevolgde opleidingen niet zijn gericht op de omgang met psychiatrisch patiënten. De rechtbank kan de conclusie van [naam bedrijf 1] volgen.
De verklaring van zorgverlener [naam zorgverlener] geeft geen aanleiding tot twijfel aan deze conclusie. Zij is geen arts of deskundige en beschrijft bovendien de situatie van eiseres, inclusief behoefte aan thuiszorg en huishoudelijke hulp, wat niet onder begeleiding in de zin van de Wmo valt. De stelling van eiseres dat jarenlang is beknibbeld op de zorg volgt de rechtbank niet nu eiseres vanaf 1 mei 2018 individuele begeleiding is geboden. Dat de gestelde doelen niet zijn behaald ligt volgens [naam bedrijf 1] aan de kwaliteit van de geboden zorg, nu -ondanks alle goede bedoelingen van de dochter- niet de benodigde professionele zorg aan eiseres is geboden. Anders dan eiseres stelt heeft het college daarmee getoetst of de door de dochter geboden zorg in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van [naam bedrijf 1] op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het college zich op het rapport heeft mogen baseren bij zijn besluitvorming.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het college per 1 juli 2020 een pgb heeft kunnen weigeren nu de gestelde doelen (vergroten van de zelfredzaamheid) niet zijn behaald en naar de rechtbank begrijpt met de zorg van de dochter (hoe goed bedoeld ook) niet te behalen. Dat eiseres zorg wil van een vertrouwd persoon is begrijpelijk maar niet doorslaggevend. Het college is bereid eiseres een pgb te verstrekken, waarbij zij zelf de zorgverlener kan kiezen, maar wel onder de voorwaarde dat deze zorgverlener een professional is. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1815.
Uit de systematiek van de Wmo 2015 vloeit voort, dat een maatwerkvoorziening alleen dan wordt toegekend als iemand echt niet zelf of met behulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt. Een algemene voorziening is volgens de wetgever niet alleen een volwaardig, maar ook een voorliggend alternatief. Een maatwerkvoorziening is uitdrukkelijk de hekkensluiter (zie de MvT, TK 2013-2014, 33 841, nr 3, bladzijden 34 en 148). Gelet op dit uitgangspunt is het reëel en geoorloofd dat het college van eiseres heeft verlangd een professionele zorgaanbieder te zoeken om haar zelfredzaamheid te vergroten.
Nu het college eiseres wel een pgb heeft toegekend voor 140 minuten per week voor de door de dochter verleende lichte zorg, is eiseres niet tekort gedaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.