ECLI:NL:RBZWB:2022:322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6950
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2022, betreft het een beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. O.W.G. van Petegem, heeft in beroep gesteld dat zij per 1 september 2018 volledig arbeidsongeschikt is, terwijl het UWV dit niet als duurzaam heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 22 maart 2016 uitgevallen is uit haar werk door PTSS-klachten en dat zij na een herbeoordeling in 2019 als volledig arbeidsongeschikt is beschouwd. Het UWV heeft echter in het bestreden besluit geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV kritisch bekeken. De primaire verzekeringsarts had vastgesteld dat er sprake was van een verslechterde situatie ten opzichte van eerdere beoordelingen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft de conclusie van de primaire arts bevestigd zonder voldoende onderbouwing te geven voor de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de toekomstverwachtingen van eiseres en dat de conclusie dat er evidente verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, niet voldoende gemotiveerd is.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en de noodzaak voor het UWV om adequaat te onderbouwen hoe behandelwinst van invloed is op de belastbaarheid van de betrokken verzekerde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
Locatie Middelburg
zaaknummer: BRE 20/6950 WIA

uitspraak van 25 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning met ingang van 1 september 2018 van een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 20 oktober 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is met ingang van 1 mei 1999 bij de [naam bedrijf] werkzaam geweest, laatstelijk als [naam functie] binnen de opsporing voor 36,09 uur per week. In deze functie is zij op 22 maart 2016 uitgevallen. De reden voor de uitval betreft PTSS-klachten als gevolg van gebeurtenissen in het werk. Per einde wachttijd verrichtte eiseres voor 24 uur per week aangepaste, administratieve werkzaamheden op een andere locatie. Op basis van de praktische verdiensten bij de werkgever is eiseres per einde wachttijd voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd. De per einde wachttijd aangevraagde WIA-uitkering is afgewezen. Tegen deze afwijzing is geen rechtsmiddel ingesteld.
De werkgever van eiseres heeft op 9 juli 2019 een herbeoordeling aangevraagd.
Eiseres wordt naar aanleiding van het verzoek tot herbeoordeling als volledig arbeidsongeschikt beschouwd. In de beschikking van 10 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres met ingang van 1 september 2018 tot en met 30 september 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primair besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser per 1 september 2018 volledig arbeidsongeschikt is. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van eiseres moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Artikel 47, eerste lid, van de WIA bepaalt dat voor de ziek geworden verzekerde het recht
op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat als hij de wachttijd heeft doorlopen, hij
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van
toepassing is.
Uit artikel 55, eerste lid, sub b, ten 1e, van de WIA volgt (voor zover hier relevant) dat, als per einde wachttijd geen recht op een WGA-uitkering ontstaat, het recht alsnog ontstaat op de dag dat eiseres gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, mits op de dag daaraan voorafgaand eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid binnen vijf jaar na het voltooien van de wachttijd intreedt en deze voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan eiseres gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn werk.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. Op 14 augustus 2019 is een telefonisch spreekuur gehouden met een medisch assistente en eiseres is op 27 september 2019 op het spreekuur psychisch onderzocht. Eiseres heeft aangegeven snel overprikkeld te zijn, veel moeite te hebben met het hanteren van geluidsprikkels en geen drukte te verdragen. Er is sprake van een gedaalde stemming met verminderde initiatiefname. Eiseres is uitgevallen uit aangepaste werkzaamheden.
Als diagnose is, net als per einde wachttijd, een Posttraumatische stressstoornis en overige beperkingen uit hoofde van Tinnitus, artrose aan de rechter enkel en astma vastgesteld.
Ten tijde van het spreekuur is geconstateerd dat er, ten opzichte van het onderzoek per einde wachttijd, sprake is van een verslechterde situatie en daardoor (met ingang van 1 september 2018) toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak, binnen vijf jaar na eerder schatting. Deze datum wordt gekozen door de verzekeringsarts, omdat toen de herplaatste werkzaamheden zijn verminderd in omvang. De huidige medische situatie met matig persoonlijk en sociaal functioneren geeft de verzekeringsarts aanleiding tot bijstelling van de belastbaarheid en aanname van een urenbeperking, zowel ten gevolge van energetische beperkingen als op preventieve basis.
De rechtbank leidt uit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), gedateerd 27 september 2019, af dat de verzekeringsarts beperkingen aanneemt voor persoonlijk functioneren (een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen of onderbrekingen, veelvuldige deadlines, productiepieken en een hoog handelingstempo, alsmede zonder persoonlijk risico ten aanzien van agressie, draaiende machineonderdelen en open vuur) en voor sociaal functioneren (hantering van emotionele problemen van anderen, geen conflicten, samenwerken enkel met een eigen vooraf afgebakende deeltaak in een niet-solitaire functie zonder leidinggevende aspecten en zonder direct contact met klanten, patiënten en hulpbehoevenden). Daarnaast worden enige beperkingen voor de werkplek zelf lichamelijke beperkingen aangenomen. Voorts heeft de verzekeringsarts een urenbeperking aangenomen voor werken in avond, nacht, op wisselende werktijden en voor niet meer dan twee uur per dag en tien uur per week.
De verzekeringsarts vermeldt dat ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen geldt dat er nu nog geen sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen. Er is een lopend behandeltraject, waarvan verbetering van de medische situatie en de beperkingen wordt verwacht. Er is nu geen sprake van een medische eindsituatie. De verwachting ten aanzien van verbetering van de beperkingen op langere termijn moet worden ingeschat op redelijk.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b het dossier bestudeerd inclusief de door eiseres in de bezwaarschriftprocedure ingebrachte informatie van haar behandelend sector (respectievelijk de GZ-psycholoog en Centrum ’45). De verzekeringsarts b&b overweegt dat er geen reden is om af te wijken van de eerdere beoordeling. Het onderzoek van de primaire verzekeringsarts acht de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig en uitgebreid en de conclusie van de verzekeringsarts is gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese, het eigen medisch onderzoek en informatie van de curatieve sector.
Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden ten aanzien van arbeid. De verzekeringsarts b&b bevestigt de conclusie van de verzekeringsarts dat de beperkingen per 1 september 2018 nog niet als duurzaam beschouwd kunnen worden en verwijst daarbij naar de informatie van Centrum ’45. Op basis van de NOG-dagbehandeling worden op verschillende vlakken in de (onderhoudende) psychodynamiek verbeteringen verwacht.
4.2
Eiseres heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen duurzame arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen. Er is op datum in geding sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. Haar behandelend sector stelt dat de behandeling geen traumagerichte behandeling, gericht op medisch herstel, betrof. De behandeling was, voor wat betreft de PTSS-klachten, gericht op stabilisatie, regulatie, behoud en vergroting van de veerkrachtige kanten van eiseres. De behandelwinst werd vooral verwacht op het gebied van persoonlijk inzicht, begrip voor zichzelf, verliesverwerking, acceptatie en het behoud en vergroting binnen haar sociale omgeving. De resterende PTSS-klachten zouden mogelijk nog iets kunnen verminderden, maar (volledig) herstel ligt niet in de lijn der verwachting. Indien verbetering plaatsvindt, dan is dit nog geen verbetering van de belastbaarheid in het kader van arbeidsmogelijkheden. Ook voor de Na-oorlogse generatie (verder: NOG) problematiek (behandeling vanaf september 2019) blijven de gestelde beperkingen onverminderd aanwezig, omdat ook deze behandeling een niet-traumagerichte behandeling betreft. De beperkingen / klachten voortkomend uit de overige medisch gestelde diagnoses worden niet meer behandeld. Het is mogelijk dat de klachten met betrekking tot de NOG-problematiek verminderen, maar dat is onzeker en het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de PTSS gerelateerde (en de overige) beperkingen daardoor afnemen.
Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft onderbouwd hoe de mogelijke behandelwinst van invloed is op haar belastbaarheid in het kader van arbeidsmogelijkheden.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 4 augustus 2020 gereageerd op de door eiseres aangevoerde medische gronden. Hij is van mening dat van de in september 2019 gestarte vervolgbehandeling bij Centrum ’45 evidente verbetering van het functioneren verwacht mag worden.
4.3
De rechtbank stelt het volgende vast. De vastgestelde beperkingen per datum in geding zijn op een voldoende zorgvuldige wijze vastgesteld. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de klachten ter zake de PTSS-problematiek en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De vraag ligt voor of de verzekeringsartsen op goede gronden hebben aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is.
Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Volgens vaste rechtspraak [1] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op een uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Voorts geldt dat, als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend moet worden onderbouwd. Uit het beoordelingskader vloeit ook voort dat, als volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen voor het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om voor het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet volledig en duurzaam is [2] .
4.4
Om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te beoordelen, maakt het UWV gebruik van het zogenaamde beoordelingskader Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen (verder: het Beoordelingskader). Kort zakelijk weergegeven, beoordeelt de verzekeringsarts als eerste stap of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Onder herstel wordt dan verbetering van de functionele mogelijkheden en daarmee de belastbaarheid verstaan. Dat is het geval als sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Als de eerste stap niet leidt tot kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten en volgt de tweede stap. Bij de tweede stap beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel is verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten.
Indien in het eerst komende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of, en zo ja, in hoeverre, de verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Alsdan zijn er weer twee mogelijkheden, namelijk dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (hiervan is alleen sprake bij een behandeling, waarvan vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) ofwel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
4.5
Tussen partijen is niet in geding dat eiseres met ingang van 1 september 2018 (de datum in geding) een traumabehandeling heeft ondergaan, waarvan de laatste periode (tot medio juli 2019) een behandeling op de dagkliniek voor getraumatiseerd politiepersoneel betrof. Tijdens laatstgenoemde dagbehandeling bleek dat de PTSS-klachten van eiseres in verband stonden met de zogenaamde NOG-problematiek. Daarom is eiseres per september 2019 begonnen met een behandeling in de dagkliniek NOG.
De rechtbank begrijpt uit de overwegingen van de verzekeringsarts b&b dat deze – gelet op het genoemde beoordelingskader, de behandelingen vanaf september 2018 en het moment van herbeoordeling – van oordeel is dat per datum in geding (1 september 2018) er in het eerst komende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (stap 2), maar dat de verbetering na het eerstkomende jaar nog wel kan worden verwacht en wel zodanig dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (stap 3). Dat is echter alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid.
Ter zake de beoordeling van de periode van het eerste jaar vanaf de datum in geding (stap 2) stelt de rechtbank vast dat deze beoordeling achteraf heeft plaatsgevonden. De rapportages van de verzekeringsartsen waren immers van respectievelijk 27 september 2019 en 23 maart 2020. Uit deze rapportage leidt de rechtbank af dat de conclusies van de verzekeringsartsen was dat niet of nauwelijks verbetering kon worden verwacht over het eerste jaar.
4.6
Ter zake stap 3 is het criterium dat na het eerstkomende jaar (dus vanaf september 2019) een redelijke of goede verwachting bestaat dat er nog verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht. Vaststaat dat eiseres vanaf september 2019 – als vervolg op de tot medio juli 2019 gevolgde dagbehandeling – een vervolgbehandeling volgde in de dagkliniek NOG. Uit de door eiseres overgelegde medische informatie van Centrum ’45 van 23 december 2019 leidt de rechtbank af dat de angstklachten van eiseres minder zijn geworden, de mate waarin eiseres last bleef houden van haar PTSS-klachten slechts in geringe mate af te nemen. De PTSS-klachten van eiseres kunnen nog steeds worden geclassificeerd als een posttraumatische stressstoornis. Uit de voornoemde informatie volgt dat in deze behandeling verwerking en het verkrijgen van inzicht in de eigen problematiek en persoonlijkheidsvorming in een door oorlogservaringen belaste gezinssituatie centraal staan. De behandelwinst na de NOG-dagbehandeling wordt vooral verwacht op het gebied van persoonlijk inzicht, begrip voor zichzelf en het gezin van herkomst, verandering van copingmechanismen die de klachten onderhouden, verliesverwerking, acceptatie, behoud en vergroting van gezond functioneren binnen haar sociale omgeving. De vervolgbehandeling is volgens de behandelend sector vooral gericht op stabilisering en regulatie en behoud en vergroting van patiëntes veerkrachtige kanten waarmee zij haar kwaliteit van leven kan blijven beïnvloeden.
De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie bij zijn beoordeling betrokken.
De rechtbank overweegt dat de verwachting van de verzekeringsartsen dat de belastbaarheid van werknemer na het eerste jaar (na de datum in geding van 1 september 2018) zal verbeteren in dit licht bezien onvoldoende gemotiveerd is. Zo is niet, althans onvoldoende, onderbouwd hoe de mogelijke behandelwinst van invloed is op de belastbaarheid in het kader van arbeidsmogelijkheden van eiseres. De verzekeringsarts b&b overweegt in beroep dat er
evidenteverbeteringen van de belastbaarheid verwacht mogen worden, maar wat hieronder dan wordt verstaan, volgt niet uit de rapportage. De enkele overweging dat bij behaald resultaat teruggevallen kan worden op beperkingen ten hoogste van het niveau per einde wachttijd acht de rechtbank in dit kader te algemeen en onvoldoende individueel gemotiveerd. Verder is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat er evidente verbetering van de belastbaarheid mag worden verwacht niet voldoende gemotiveerd in het licht van de informatie uit de brief van Centrum ’45 van 23 december 2019 over de al gevolgde behandeling, de verwachte behandelwinst en het feit dat de behandeling vooral gericht is op stabilisatie en regulatie.
Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsarts (b&b) de belastbaarheid van eiseres de beperkingen per datum in geding (in de FML van 27 september 2019) op zich juist heeft vastgesteld, maar dat de beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet juist is en het standpunt ook tevens onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit komt alleen om deze reden al voor vernietiging in aanmerking. Het UWV dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van het hiervoor bepaalde.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV binnen 8 weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak:
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.