ECLI:NL:RBZWB:2022:320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
02-165449-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door verpleegkundige met cliënt in zorgrelatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verpleegkundige die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een cliënt. De verdachte, geboren in 1988, was werkzaam bij een GGZ-instelling en heeft in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 1 november 2020 seksuele handelingen verricht met een cliënt die aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en de cliënt, wat de seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm maakte. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van ontucht, omdat de cliënt ook initiatief had getoond. De rechtbank benadrukte dat de hulpverlener zich bewust moet zijn van zijn professionele verantwoordelijkheid en dat de afhankelijkheid van de cliënt niet van invloed kan zijn op de vrijwilligheid van de seksuele handelingen.

De rechtbank achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 180 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte voor vijf jaar ontzet van het recht om het beroep van verpleegkundige of een soortgelijke functie in de gezondheidszorg uit te oefenen. De benadeelde partij, de cliënt, vorderde een schadevergoeding van € 8.000,00, maar de rechtbank kende een bedrag van € 1.500,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente, als billijke schadevergoeding voor de geestelijke gevolgen van het handelen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie en het vertrouwen van de cliënt heeft beschaamd, wat ernstige gevolgen heeft gehad voor haar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/165449-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1988 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. P. Susijn, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. K. Simpelaar en mr. E. van Hout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 1 november 2020 als verpleegkundige werkzaam in de gezondheidszorg ontucht heeft gepleegd met [Slachtoffer] die zich als cliënt aan zijn zorg had toevertrouwd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [Slachtoffer] ontucht heeft gepleegd. Zij baseren zich daarbij met name op de aangifte van [Naam 1] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Zij zijn van mening dat de behandelrelatie en daarmee enige vorm van afhankelijkheid tussen verdachte en [Slachtoffer] een rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen, zodat niet kan worden gesproken van een geheel gelijkwaardige relatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft dan ook vrijspraak bepleit. Hij betwist niet dat er tussen verdachte en [Slachtoffer] seksueel contact heeft plaatsgevonden en een behandelrelatie heeft bestaan, en dat deze relatie valt binnen de strekking van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte was immers verpleegkundige en [Slachtoffer] was als patiënt opgenomen op de afdeling waar hij werkzaam was. Maar ondanks deze behandelrelatie kan niet worden gesproken van ontucht, gelet op hetgeen is bepaald in jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 18 februari 1997, NJ 1997/485). In dit verband wordt er op gewezen dat de afhankelijkheidsrelatie niet van invloed is geweest bij het aangaan van de seksuele handelingen. Er is sprake geweest van vrijwilligheid, waarbij het initiatief evenzeer van [Slachtoffer] is uitgegaan. Dat verdachte haar vertrouwen zou hebben gewonnen en misbruikt en dat hij psychisch overwicht had, is volgens de raadsman niet aan de orde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat tussen verdachte en [Slachtoffer] een relatie van hulpverlener-cliënt bestond en dat op verschillende momenten seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden, zoals is tenlastegelegd. Dit wordt ook niet betwist door de verdediging.
De rechtbank ziet zich evenwel voor de vraag gesteld of daarmee sprake is van ‘ontucht plegen’ door verdachte, in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht. Met deze wetsbepaling wordt beoogd strafrechtelijke bescherming te bieden tegen een seksuele benadering van patiënten of cliënten door hulpverleners in de gezondheidszorg en maatschappelijke zorg. De bescherming van de patiënt of cliënt ziet onder meer op misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem/haar heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem/haar heeft gewonnen (vgl. HR 2 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1188 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630).
Zelfs wanneer de patiënt/cliënt het initiatief tot de seksuele handeling(en) neemt, moet de hulpverlener zich bewust zijn van zijn bijzondere, professionele verantwoordelijkheid als gezagsdrager of vertrouwenspersoon (vgl. HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002: AE3490).
Het uitgangspunt is dat de strafbaarstelling van voornoemde wetsbepaling, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat (vgl. HR 30 maart 1999, NJ 1999, 482). Binnen een dergelijke relatie is “slechts dan geen sprake van ontucht plegen, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest” (vgl. HR 18 februari 1997, NJ 1997/485, naar welk arrest de raadsman ook heeft verwezen).
De seksuele handelingen hebben (in elk geval) tijdens avonddiensten van verdachte plaatsgevonden in de bossen op het landgoed van de GGZ-instelling. Verdachte en [Slachtoffer] maakten toen op het landgoed wandelingen, terwijl die deel uit maakten van de behandeling van [Slachtoffer] . Daarmee komt de behandel- of zorgrelatie tussen hen tot uitdrukking en kan worden gesteld dat er sprake was van een gezagsverhouding en een afhankelijkheidspositie ten tijde van het seksueel contact. Verdachte wist bovendien dat [Slachtoffer] , opgenomen op de crisisafdeling van de GGZ, psychisch kwetsbaar was. Ook wist hij dat [Slachtoffer] net 18 jaar oud was, terwijl hij ten tijde van de tenlastegelegde feiten veel ouder, namelijk 32 jaar was. [Slachtoffer] heeft aangegeven dat zij zich niet comfortabel, niet goed voelde in deze situatie en dat zij iemand is die moeilijk ‘nee’ kan zeggen. Ongeveer tien dagen na het eerste seksuele contact met verdachte heeft zij hierover dan ook al gesproken met een medewerker van de instelling, waardoor deze zaak aan het licht is gekomen. Deze verklaring van [Slachtoffer] en haar handelwijze duiden niet op een volledig vrijwillige en onafhankelijke relatie. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf het eerste moment aanvoelde dat hij fout bezig was. Hij wist dat hij in de rol van hulpverlener een grens overschreed, ook omdat [Slachtoffer] een kwetsbaar persoon was. Hij was zich er dus kennelijk ook van bewust dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake kon zijn van een volledig gelijkwaardige relatie. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat onder de genoemde omstandigheden een zekere mate van afhankelijkheid een rol heeft gespeeld binnen deze relatie en bij het verrichten van de seksuele handelingen. Dat [Slachtoffer] is meegegaan in de seksuele handelingen en daarin ook initiatief heeft getoond, doet niet af aan de afhankelijkheid van [Slachtoffer] in haar relatie tot de verdachte en het vertrouwen dat zij in hem als haar hulpverlener had gesteld. Van een uitzondering als bedoeld in het aangehaalde arrest (HR 18 februari 1997, NJ 1997/485) is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. De seksuele handelingen kunnen worden aangemerkt als zijnde in strijd met de sociaal-ethische norm en zij dragen daarom een ontuchtig karakter. Geconcludeerd kan worden dat verdachte ontucht heeft gepleegd.
Het verweer van de raadsman wordt aldus verworpen.
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en het vorenstaande acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 1 november 2020 te Halsteren, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg (in de functie van verpleegkundige), ontucht heeft
gepleegd met [Slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of
zorg had toevertrouwd, door
- verdachtes, penis door die [Slachtoffer] te laten
betasten en af te laten trekken, en
- de borsten en vagina en billen van die [Slachtoffer] te
betasten en
- één of meer vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer] te
brengen en die [Slachtoffer] te vingeren en
- meermalen te tongzoenen met die [Slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie vorderen aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur, een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een verbod om zijn beroep uit te oefenen. Daarbij hebben zij rekening gehouden met de ernst van het feit, de relatieve korte duur van de relatie, de uitspraken in soortgelijke zaken, het blanco strafblad van verdachte en de wijze waarop hij openheid van zaken heeft gegeven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt in aanmerking te nemen dat verdachte blijkens de justitiële documentatie niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, dat een veroordeling voor een zedendelict in de toekomst problemen kan opleveren als er voor een nieuwe baan een Verklaring Omtrent het Gedrag is vereist, dat er nog een tuchtrechtelijke procedure loopt en dat verdachte professionele hulp heeft gezocht bij een psycholoog. Daarnaast benadrukt hij dat het seksueel contact qua duur, frequentie en intensiteit relatief beperkt is gebleven. Hij verzoekt met verwijzing naar andere zedenzaken een taakstraf op te leggen van maximaal 60 tot 80 uren, al dan niet in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag (met het oog op een eventueel taakstrafverbod).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid als verpleegkundige bij een GGZ-instelling schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een cliënt die aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. Daarmee heeft hij bijzonder laakbaar gehandeld. In plaats van het kwetsbare slachtoffer de benodigde hulp te bieden, heeft hij in ernstige mate misbruik gemaakt van de bestaande afhankelijkheidsrelatie en heeft hij de psychische problemen van het slachtoffer verergerd. Uit de toelichting bij het schade-onderbouwingsformulier is af te leiden dat verdachte het vertrouwen dat het slachtoffer in hem als hulpverlener had gesteld volledig heeft beschaamd. Dit heeft tot gevolg gehad dat zij zich heeft afgesloten voor hulpverlening, voornamelijk ten aanzien van mannelijke hulpverleners. Daarnaast voelt zij zich niet langer prettig en veilig op de locatie waar de ontucht heeft plaatsgevonden, zodat zij naar een locatie buiten de regio zal moeten uitwijken als een volgende (crisis)opname noodzakelijk is. Dit bemoeilijkt de zorg voor haar. Verdachte heeft klaarblijkelijk uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belangen en gevoelens en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Ter zitting is bovendien gebleken – en door verdachte erkend – dat verdachte ook ongepast en seksueel getint WhatsApp-contact met een andere cliënte in Halsteren heeft gehad.
De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat de ontuchtige handelingen zich binnen een relatie van betrekkelijk korte duur hebben voorgedaan.
Tevens heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover deze uit het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken, in aanmerking genomen. Verdachte heeft een nagenoeg blanco strafblad. Positief is ook dat verdachte psychische hulp heeft gezocht om te voorkomen dat hij opnieuw dergelijke feiten zal plegen.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in vergelijkbare zedenzaken zijn opgelegd. In dit kader acht zij het taakstrafverbod, zoals bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, niet van toepassing. Weliswaar is sprake van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf kan worden opgelegd van zes jaar, maar wordt onder de genoemde omstandigheden niet voldaan aan het vereiste dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een forse taakstraf een passende strafrechtelijke sanctie is. De door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 180 uren wordt door haar alleszins redelijk geacht en de rechtbank zal verdachte daartoe ook veroordelen. Daarnaast ziet de rechtbank op grond van de aard van het delict in combinatie met de werkomgeving waarin dit delict is begaan en de omstandigheid dat verdachte eerder seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft getoond binnen diezelfde werkomgeving aanleiding om de ontzetting van het recht om het beroep van verpleegkundige of een soortgelijke functie in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg uit te spreken. Zij zal deze bijkomende straf opleggen voor de duur van vijf jaren. De rechtbank begrijpt dat dit voor verdachte een zwaarwegende en belemmerende maatregel is, maar acht deze nodig om te voorkomen dat verdachte opnieuw dergelijke feiten zal begaan. Bij het opleggen van deze maatregel acht de rechtbank het niet opportuun om tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals door officier van justitie is geëist.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een immateriële schadevergoeding van € 8.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de rechtstreekse schade van de benadeelde partij te vergoeden. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank acht dit ook aannemelijk, gezien de aard van het feit. Zij acht, gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het resterende gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Daarvoor is de vordering onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd. Behandeling van dat deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal voor dat deel dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
-
ontzetverdachte van het recht het beroep van verpleegkundige of een soortgelijke functie in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg uit te oefenen voor de duur van
vijf jaren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Slachtoffer]van
€ 1.500,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Slachtoffer],
€ 1.500,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
25 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. A. Hello, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2022.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 oktober 2020 tot en met 1
november 2020 te Halsteren, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of
maatschappelijke zorg (in de functie van verpleegkundige), (telkens) ontucht heeft
gepleegd met [Slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of
zorg had toevertrouwd, door
- meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis door die [Slachtoffer] te laten
betasten en/of af te laten trekken, en/of
- meermalen, althans eenmaal, de borsten en/of vagina en/of billen van die [Slachtoffer] te
betasten en/of
- meermalen, althans eenmaal, één of meer vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer] te
brengen en/of die [Slachtoffer] te vingeren en/of
- meermalen, althans eenmaal, te tongzoenen met die [Slachtoffer] ;
( art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020297723 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 t/m 38.
Het proces-verbaal van aangifte van [Naam 1] d.d. 7 december 2020 door verbalisanten [Naam 2] en [Naam 3] , op pagina 8 t/m 11, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Plaats delict: [Straatnaam] , binnen de gemeente Bergen op Zoom.
Het gaat om ontucht in de zorg. Het gaat om [Slachtoffer] en een medewerker, [Verdachte] . Het is gestart op dinsdag 20 oktober 2020. Het is gestopt in de nacht van 31 oktober op 1 november 2020 toen mevrouw [Slachtoffer] dit verteld had aan een medewerker. Seksuele handelingen vonden plaats ergens op het landgoed, op een donkere plek. Het GGZ is gelegen op een landgoed.
is herhaaldelijk opgenomen op de HIC (crisis opname afdeling) vanwege psychische klachten. [Verdachte] was als verpleegkundige werkzaam op de afdeling HIC. Hij had een directe zorgrelatie met haar.
Het was op zaterdag 31 oktober 2020, [Slachtoffer] vertelde haar verhaal aan [Naam 4] , omstreeks 22:30 uur. [Slachtoffer] vertelde dat zij en [Verdachte] heel intiem geweest dinsdag 20 oktober. Ze hadden ook seksuele handelingen bij elkaar verricht. Ook hadden ze contact gehouden via WhatsApp en er zijn foto's en filmpjes uitgewisseld.
Op 20 oktober 2020 had [Verdachte] avonddienst. Die dag stond er gepland dat [Verdachte] samen met [Slachtoffer] in een auto van de GGZ naar een afspraak met de BZW. Tijdens de autorit heeft [Slachtoffer] haar telefoonnummer aan [Verdachte] gegeven. Ook is er toen gezoend. Ze zijn ook terug naar het landgoed gekomen. Hij heeft toen gezegd dat hij haar nummer in zijn telefoon had gezet. Toen 's avonds tussen 18:00 en 21:00 uur zijn zij gaan wandelen op het landgoed, ook onderdeel van haar behandeling. Tijdens die wandeling hebben ze gezoend en seksuele handelingen gedaan. Zij verklaart dat hij seks met haar wilde maar dat wilde hij niet doen op de koude grond. Toen tijdens het zoenen heeft zij hem afgetrokken en heeft hij haar gevingerd.
Op 28 oktober, ongeveer hetzelfde tijdstip, zijn ze gaan wandelen. Ze zouden toen enkel gezoend hebben.
Het geschrift, zijnde een verklaring van [Slachtoffer] opgetekend door [Naam 5] en [Naam 6] (teamleider HIC) d.d. 2 november 2020, op pagina 13, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[Verdachte] begeleidde mij naar [Naam 7] . Tijdens de autorit heb ik [Verdachte] mijn telefoonnummer gegeven. [Verdachte] heeft mijn telefoonnummer aangenomen en vertelde later in de auto dat hij mijn telefoonnummer in zijn eigen telefoon had gezet. Na het gesprek zijn we weer in de auto gestapt en hebben we op de parkeerplaats gezoend. Na dit hebben [Verdachte] en ik veel contact via de app. De apps die we elkaar sturen zijn seksueel getint en we sturen elkaar ook foto's van onze geslachtsdelen. Ik voel mijzelf hierin niet prettig. Ik vind het moeilijk om nee te zeggen. Ik maak twee keer een wandeling met [Verdachte] als hij avonddienst heeft. We zoeken naar een donker plekje op het terrein waar niemand ons kan zien. [Verdachte] en ik zoenen, ik trek [Verdachte] hierbij af en hij vingert mij. [Verdachte] zegt dat hij seks wil met mij. [Verdachte] zegt dat hij mij wel een keer opzoekt in zijn nachtdienst.Zaterdagnacht is [Verdachte] van zijn dienst af gehaald. Ik heb sindsdien geen contact meer met [Verdachte] , ik heb hem geblokkeerd op mijn telefoon. Het voelde niet goed.
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 13 januari 2021, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 20 oktober 2020 heeft zij mij een briefje met haar telefoonnummer gegeven. Dat was in de auto toen we gingen naar begeleid wonen. Toen we daarna bij de [Naam 8] waren, hebben we gezoend. Dat was gewoon zoenen. De tweede keer, toen we samen zijn gaan wandelen, hebben we weer gezoend. Dat was dezelfde dag ’s avonds. Toen was het wel tongzoenen. We hebben elkaar ook omhelsd, geknuffeld en gestreeld. Gestreeld op de rug, de armen en het gezicht. Het zou kunnen ook op de billen, dat is gebeurd, maar dat kan ook de derde keer geweest zijn. Hetzelfde geldt voor de borsten. Ik ben twee keer met haar gaan wandelen op het terrein. Het was op een avonddienst. De tweede keer moet tussen 20 en 29 oktober 2020 zijn geweest.
Het kan zijn dat de seksueel getinte WhatsApp-gesprekken al na de eerste wandeling hebben plaatsgevonden. De tweede keer heb ik haar vagina betast. Ik heb haar gevingerd, onder haar kleren, in haar vagina. Zij heeft mij toen aangeraakt op de blote huid, en ook afgetrokken. Vanaf het eerste moment voel je aan dat je fout bent. Ik beken wat is ten laste gelegd.