ECLI:NL:RBZWB:2022:3187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
02-245533-20 en 02-131629-21 (gevoegd) en 02-162369-21 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en metamfetamine met gebruik van hardware en laboratoria

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en metamfetamine. De verdachte, samen met medeverdachten, was betrokken bij het vervaardigen van hardware die specifiek bedoeld was voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten in de periode van maart tot en met mei 2020 handelingen heeft verricht die gericht waren op de productie van deze drugs. Dit omvatte het maken van smeltbakken, koelers en andere apparatuur die essentieel waren voor de productieprocessen in verschillende laboratoria. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als uitvoerder en onderaannemer van medeverdachte [medeverdachte] erkend, waarbij hij actief betrokken was bij de technische aspecten van de productie. De rechtbank heeft ook de impact van de productie van synthetische drugs op de volksgezondheid en de samenleving in overweging genomen, evenals de ernst van de feiten. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij de rechtbank geen aanleiding zag om de straf te matigen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen drugs en de teruggave van bepaalde voorwerpen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-245533-20 en 02-131629-21 (gevoegd) en 02-162369-21 (gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1960 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres verdachte]
raadsman mr. M. Mesoudi, advocaat te Breda
hierna te noemen: verdachte of [Verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14, 18, 21 en 25 februari 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. K.P.C.M. Gimbrère en mr. J. Schreurs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 7 juni 2022 is het onderzoek gesloten.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. onderzoek Delta): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in een
omzettingslaboratorium in Weert;
2 ( onderzoek Echo): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in de
opslagplaats in Urmond;
3 (onderzoek Foxtrot): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in een
omzettingslaboratorium in Bemelen;
4 (onderzoek Lima): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in een
omzettingslaboratorium in Vorstenbosch;
5 ( onderzoek November): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in de
opslagplaats in Zundert;
6 ( onderzoek Oscar): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in een
metamfetaminelaboratorium in Drempt;
7 (onderzoek Romeo): samen met anderen de productie van (met)amfetamine heeft
voorbereid door hardware te maken die is aangetroffen in
laboratoria in Lommel (België) en in Valkenswaard.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie zijn van mening dat alle bewijzen rechtmatig zijn verkregen en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Zij achten alle feiten wettig en overtuigend bewezen en baseren zich daarbij op de bewijsmiddelen als genoemd in het overzicht bij het requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat vanwege vormverzuimen alle EncroChat -gegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs. Kort samengevat kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat de gegevens rechtmatig zijn verkregen en er sprake is van een schending van de “equality of arms” als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voor het geval de rechtbank niet toekomt aan bewijsuitsluiting heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen en een voorwaardelijke verzoek tot het toewijzen van onderzoekswensen ingediend.
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat ook alle overige bewijsmiddelen moeten worden uitgesloten van het bewijs. Naar de mening van de verdediging bestond er geen vermoeden van schuld bij de aanvang van het onderzoek naar medeverdachte [medeverdachte] . Dit is een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Er is sprake van een ernstige en langdurige inbreuk in het privéleven van verdachte en dit dient ertoe te leiden dat de resultaten van de ingezette onderzoeken moeten worden uitgesloten van het bewijs. daar komt bij dat de spullen die gemaakt zijn door verdachte een legale toepassing kennen. Verdachte moet aldus de verdediging integraal worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van bewijs.
De verdediging heeft verder per deelonderzoek subsidiaire standpunten ingenomen.
Met betrekking tot deelonderzoek Delta is de verdediging van mening dat niet kan worden aangetoond dat verdachte de in Weert aangetroffen koeler heeft gemaakt. De lekbak is in die periode wel gemaakt, maar verdachte wist niet dat deze lekbak een criminele bestemming had. Verzocht wordt verdachte vrij te spreken. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan moet de periode beperkt worden tot aan het moment waarop de goederen zijn geleverd. Hierna hebben immers geen voorbereidingshandelingen meer plaatsgevonden.
Ten aanzien van deelonderzoek Echo ontkent verdachte een koeler te hebben gemaakt. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat het goed dat bij verdachte is opgehaald, daadwerkelijk in Urmond is aangetroffen. Verdachte moet volgens de verdediging ook van dit feit worden vrijgesproken. Wanneer de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt dan moet als einddatum van de periode 4 april 2020 worden aangehouden.
Bij deelonderzoek Foxtrot zijn er naar de mening van de verdediging geen aanknopingspunten dat verdachte de koeler, ketel en overtrekker heeft geproduceerd. Er wordt verzocht verdachte vrij te spreken van dit deel van de tenlastelegging. Verdachte zegt een lekbak te hebben gemaakt en bekent verder éénmaal een reparatie in Bemelen te hebben uitgevoerd aan die lekbak en deze reparatie later in Tilburg te hebben voltooid. Verdachte had echter geen wetenschap van waarvoor de goederen zouden worden gebruikt. Hij heeft niets gezien in de container en dat was ook mogelijk omdat er 2 containers waren. Niet valt uit te sluiten dat de container waarin verdachte werkzaamheden heeft verricht leeg was. Dat hij niets heeft geroken kan ook kloppen omdat er op dat moment niets was geproduceerd. Hierdoor ontbreekt de (voorwaardelijke) opzet op het plegen van de voorbereidings-handelingen en moet verdachte ook van dit deel worden vrijgesproken. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan zou de periode volgens de verdediging moeten eindigen op 8 april 2020.
Met betrekking tot deelonderzoek Lima bekent verdachte dat hij de ketel met de groene band heeft aangepast. De overige gedragingen in de tenlastelegging worden ontkend en de verdediging verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Verdachte is nooit in Vorstenbosch geweest en het gesprek van 31 mei 2020 over dat het te warm was om te lassen ging niet over Vorstenbosch. Voor zover de handelingen bewezen kunnen worden, zijn zij volgens de verdediging verricht op 1 april 2020. Deze datum valt buiten de tenlastegelegde periode zodat verdachte vrijgesproken moet worden.
Ten aanzien van deelonderzoek November bekent verdachte dat hij drie ketels heeft aangepast. De verdediging betwist echter dat verdachte koelers zou hebben gelast. Verzocht wordt verdachte vrij te spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voor zover het feit bewezen kan worden, moet de periode aldus de verdediging eindigen op 13 mei 2020. Voor het overige refereert de verdediging zich bij dit deelonderzoek aan het oordeel van de rechtbank.
Bij deelonderzoek Oscar stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte geen ketels heeft gelast en geleverd, nu het dossier daarvoor geen aanwijzingen biedt. Er is immers geen feitelijke overdracht waargenomen. Daarnaast wist hij ook niet dat een ketel een crimineel doel kon hebben. verdachte was niet aanwezig bij de gesprekken op 26 februari 2020. Het gesprek met [naam 1] moet als grootspraak worden aangemerkt. Hij dient dan ook vrijgesproken te worden. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komen dan moet de periode vervangen worden door de enkele pleegdatum 28 februari 2020.
Tot slot heeft de verdediging zich met betrekking tot deelonderzoek Romeo op het standpunt gesteld dat er vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de smeltbakken en de ketels, nu niet is gebleken dat deze producten zijn gemaakt door verdachte en evenmin is gebleken dat die producten zijn aangetroffen in Lommel en Valkenswaard. Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt dan moet de periode beperkt worden tot de datum waarop de goederen zijn geleverd. Ten aanzien van de stoomset heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Inleiding
Op 31 mei 2019 is er bij de politie Zeeland-West-Brabant een anonieme tip binnengekomen over [medeverdachte] . Uit de melding bleek onder andere dat hij betrokken zou zijn bij de productie van drugs. [medeverdachte] was al eerder in andere onderzoeken als betrokkene naar voren gekomen en op dat moment liep er ook een zaak tegen hem bij de rechtbank Oost-Brabant. Uit de gegevens van de politie bleek dat [medeverdachte] een bedrijf had genaamd [bedrijf 1] . Dit bedrijf was gevestigd aan de [adres 1] te Tilburg. Naar aanleiding van de verdenking die tegen [medeverdachte] was gerezen, is onderzoek Proteus gestart. Binnen dit onderzoek zijn met toestemming van de officier van justitie een camera en een microfoon geplaatst in het kantoor van [bedrijf 1] . Met deze camera en microfoon zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen (hierna te noemen: OVC-gesprekken). Daarnaast is er ook een camera geplaatst met zicht op de toegang tot [bedrijf 1] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de periode waarin geobserveerd is, er verschillende personen bij [medeverdachte] in het bedrijf [bedrijf 1] langs zijn gekomen. Dit zouden onder meer betreffen: [Verdachte] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] . Gelet op de inhoud van de gesprekken en de handelingen die werden gezien, zijn er vervolgens ook andere opsporingsbevoegdheden ingezet bij deze personen. Zo zijn er bijvoorbeeld telefoontaps en bakens geplaatst en zijn verschillende verdachten gevolgd door een observatieteam. Daarnaast heeft de politie op een later moment – door een hack bij het bedrijf EncroChat – de beschikking gekregen over de inhoud van versleutelde communicatie die via zogenaamde cryptotelefoons plaats heeft gevonden.
Uiteindelijk heeft onderzoek Proteus geleid tot een groot aantal deelonderzoeken. Binnen deze deelonderzoeken zijn [medeverdachte] , [Verdachte] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 3] , [naam 7] , [naam 5] en [naam 6] aangemerkt als verdachten. De bewijsoverwegingen zullen hierna per deelonderzoek worden besproken. Eerst zal worden ingegaan op de verweren die de verdediging naar voren heeft gebracht aangaande, kort gezegd, EncroChat.
4.3.2.2
Redelijk vermoeden van schuld
De rechtbank stelt vast dat de onderzoekshandelingen binnen onderzoek Proteus niet uitsluitend zijn ingezet op basis van de binnengekomen anonieme melding. Voordat het onderzoek werd gestart, is de anonieme melding gecontroleerd. Er is onderzoek gedaan in de systemen en hieruit bleek dat een deel van de in de melding genoemde gegevens bekend was en klopte. Daarnaast bleek dat het adres [adres 1] te Tilburg eerder naar voren was gekomen in onderzoek Demeter. Onderzoek Demeter was gericht op de productie van harddrugs. Uit de navigatiegegevens van een bus in dat onderzoek, waarin de grondstof APAA werd aangetroffen, blijkt dat diezelfde bus een tussenstop heeft gemaakt op het voornoemde adres. Daarnaast is gebleken dat [medeverdachte] binnen onderzoek 26Autumnking werd vervolgd voor het maken van ketels ten behoeve van de productie van synthetische drugs. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de grondslag voor de verdenking vele malen ruimer is dan de enkele anonieme melding.
De vervolging binnen onderzoek 26Autumnking is gebaseerd op handelingen in de jaren 2016 en 2017. Uit de inhoud van de anonieme melding in de onderhavige zaak blijkt dat er sprake zou zijn van een actuele handel in drugs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de anonieme melding nog voort zou komen uit handelingen die hebben geleid tot onderzoek 26Autumnking.
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat tussen de ontvangst van de anonieme melding en het inzetten van de onderzoeksmiddelen een behoorlijke tijd is verstreken. Zij ziet echter ook dat deze termijn door de officieren van justitie is gebruikt om de anonieme melding te controleren en aanvullende informatie ter ondersteuning van de anonieme melding te verzamelen, zodat deze termijn verklaarbaar is. De resultaten van de controle van de melding tonen aan dat deze ook nog als voldoende actueel kan worden aangemerkt.
Alles in acht nemende is de rechtbank van oordeel dat de melding voldoende wordt ondersteund door andere feitelijkheden. Alle aspecten in onderlinge samenhang bekeken, leveren naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van schuld op, hetgeen een voldoende rechtvaardiging vormt voor de inzet van de gebruikte opsporingsbevoegdheden.
De officieren van justitie hebben toegelicht dat zij aanvankelijk zijn gestart met het inzetten van minder ingrijpende opsporingsbevoegdheden. Deze opsporingsbevoegdheden zijn later uitgebreid in het belang van het onderzoek. De keuze voor de manier waarop onderzoek wordt gedaan en de middelen die daartoe worden ingezet, is een bevoegdheid die is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Dit neemt niet weg dat deze inzet achteraf kan worden getoetst. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de inzet van deze opsporingsbevoegdheden aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en was deze ook in het belang van de openbare orde.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het uitsluiten van al het bewijs. Zij verwerpt daarom dit verweer van de verdediging.
4.3.2.3
EncroChat
4.3.2.3.1 Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat er geen enkele aanleiding is om het EncroChat-bewijs onrechtmatig te achten of om terughoudend te zijn in het gebruik van deze data als bewijs. Dit geldt zowel ten aanzien van het verkrijgen van de gegevens als voor het bewaren en het gebruiken ervan. Er is geen strijd met het Unierecht en evenmin zijn de artikel 6 en 8 EVRM geschonden. Er is voldoende gelegenheid geboden om de dataset van de verdachte in kwestie in te zien. Los daarvan staat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de weg aan een toetsing door de Nederlandse strafrechter van de verkrijging van de EncroChat-data. Daarnaast kan het onderzoek 26Lemont niet worden aangemerkt als het voorbereidend onderzoek in de zaak Proteus en kan ook overigens niet worden gesteld dat de resultaten van bepalende invloed zijn geweest voor het verloop van Proteus en evenmin op de vervolging van de verdachten in de zaak Proteus. Bij geen van de verdachten hebben de EncroChat-data bijgedragen aan de totstandkoming van de verdenking. Dit leidt het Openbaar Ministerie tot de conclusie dat de Schutznorm in de weg staat aan het verbinden van consequenties aan eventuele vormverzuimen of onrechtmatige handelingen bij de verwerking en analyse van de EncroChat-data.
4.3.2.3.2 Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vanwege vormverzuimen/onrechtmatigheden de EncroChat-gegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen dient te leiden tot een integrale vrijspraak. Subsidiair dient dit te leiden tot strafvermindering.
Kort samengevat kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat de gegevens op rechtmatige wijze zijn verkregen terwijl er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Reeds in de regiefase heeft de verdediging gesteld dat zij niet de beschikking heeft gekregen over stukken waarmee zij dit verweer nader zou kunnen onderbouwen en dit standpunt heeft zij bij de inhoudelijke behandeling herhaald. Dit geldt ook voor het standpunt dat de verdediging door het gebrek aan stukken niet in staat is gesteld om de betrouwbaarheid van de EncroChat-gegevens te toetsen. Hieraan heeft zij de conclusie verbonden dat verdachtes recht op een eerlijk proces is geschonden, in die zin dat sprake is van een schending van het beginsel “equality of arms” als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daarnaast is gesteld dat uit de wel ter beschikking gestelde informatie moet worden afgeleid dat de verkrijging, de verwerking en het bewaren van de EncroChat-gegevens onrechtmatig was en dat de rechtbank dit dient te toetsen omdat de resultaten van het onderzoek 26Lemont van bepalende invloed zijn geweest voor de verdere vervolging van verdachte. Ook dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Voor het geval de rechtbank niet toekomt aan bewijsuitsluiting heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen en een voorwaardelijk verzoek tot het alsnog toewijzen van de eerder ingediende, en door de rechtbank afgewezen, onderzoekswensen gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
4.3.2.3.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.2.3.3.1 Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek 26Lemont niet kan worden beschouwd als een voorbereidend onderzoek in de zaak Proteus. Ook stelt de rechtbank vast dat de verdachten in het onderzoek Proteus onafhankelijk van de EncroChat-berichten in beeld zijn gekomen en dat de verdenking jegens deze verdachten ook niet op deze EncroChat-data was gebaseerd. Dit is anders voor wat betreft verdachte [naam 7] jegens wie de verdenking mede was gebaseerd op EncroChat-berichten. Dit betekent echter niet dat daaruit reeds de conclusie kan worden getrokken dat eventuele vormverzuimen of schendingen in het onderzoek 26Lemont geen rechtsgevolgen hebben voor de onderhavige strafzaken. Volgens vaste jurisprudentie heeft te gelden dat dit anders kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake nu het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs tevens en voor een groot deel is gebaseerd op deze EncroChat-berichten al dan niet in samenhang bezien met het bewijs afkomstig uit onder andere de OVC-gesprekken, camerabeelden, observaties en tapgesprekken. Dit betekent dat de rechtbank zal ingaan op de verweren tegen de verkrijging, het gebruik en het bewaren van de EncroChat-data.
Over sommige aspecten heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten tijdens de pro-forma- en regiezittingen die aan de inhoudelijke behandeling vooraf zijn gegaan. Dat betrof dan steeds een voorlopig oordeel. Nu het onderzoek is afgerond, zal de rechtbank haar eindoordeel vellen op basis van het dossier zoals het er nu ligt.
Eerst zal de rechtbank de feitelijke gang van zaken rondom de verkrijging, verwerking en de overdracht van deze berichten vaststellen en een oordeel vellen over zowel de door de verdediging bestreden rechtmatigheid van het onderzoek als de eerlijkheid van het proces. De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de processen-verbaal en beslissingen van justitiële autoriteiten die deel uit maken van het strafdossier. Deze stukken zijn deels door het Openbaar Ministerie overgelegd, deels ook door de verdediging.
Hierbij merkt de rechtbank op dat er over dit onderwerp ook in andere zaken reeds meerdere vonnissen en tussenbeslissingen zijn gewezen. Voor zover zij niet tot een ander oordeel is gekomen, heeft de rechtbank omwille van de rechtseenheid soms delen uit die andere oordelen overgenomen.
4.3.2.3.3.2 De feitelijke gang van zaken omtrent de EncroChat-berichten
EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons, waarmee door middel van de EncroChat-applicatie versleutelde chats – bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen – konden worden verzonden en ontvangen. De telefoons werden gekocht in combinatie met een abonnement met een korte looptijd van 1, 3 of 6 maanden. De kosten van een dergelijk abonnement bedroegen ongeveer € 1.500,- voor 6 maanden. Met deze telefoons kon alleen worden gecommuniceerd met andere gebruikers die in de contactenlijst opgeslagen waren. De gebruikers maakten gebruik van een “username” en deze werd opgeslagen in de contactenlijst onder een zelf gekozen “nickname”. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd (“burn-time”), ook kon de gebruiker de telefoon volledig wissen (“panic wipe”). Dit leidde ertoe dat als een dergelijke telefoon in beslag was genomen en kon worden ontsleuteld er slechts zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
In Frankrijk liep een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde natuurlijke personen. Op 30 januari 2020 heeft een Franse rechter in dat onderzoek toestemming gegeven om een interceptietool te installeren op een server in Roubaix die werd gelinkt aan EncroChat. De Franse gendarmerie heeft vervolgens op 1 april 2020 de tool geïnstalleerd. Door de inzet van deze interceptietool kon de “end-to-end-encryptie” worden omzeild en in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 live informatie van EncroChat-telefoons worden verzameld. Deze informatie bestond uit de tussen de gebruikers uitgewisselde chatberichten en informatie over de contacten, notities en metadata van gebruikers.
In Nederland is ook een strafrechtelijk onderzoek gestart naar onder meer EncroChat (26Lemont) op 10 februari 2020. De verdenking betrof het deelnemen aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen en medeplichtigheid aan de strafbare feiten die door (klanten van) EncroChat zouden zijn gepleegd.
Het Franse onderzoeksteam heeft de EncroChat-data aan de Nederlandse politie beschikbaar gesteld. De EncroChat-data zijn gedurende deze periode gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus vanuit Frankrijk verkregen data, veelal bestaande uit EncroChat-berichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek 26Lemont. Analyse van die informatie van de klanten van EncroChat heeft geleid tot het starten van meerdere strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en het delen van informatie met reeds lopende strafrechtelijke onderzoeken in Nederland.
De officieren van justitie in onderzoek 26Lemont hebben zekerheidshalve besloten om, naast de rechterlijke machtiging in Frankrijk, waar de informatie werd vergaard, de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van Nederlandse gebruikers ook ter toetsing voor te leggen aan een Nederlandse rechter-commissaris, om die inbreuk te toetsen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en de aanwezigheid van een wettelijke grondslag. Dit heeft ertoe geleid dat een vordering als bedoeld in artikel 126uba Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan de rechter-commissaris is voorgelegd. De rechter-commissaris te Rotterdam heeft op 27 maart 2020 beslist om deze machtiging, ex artikel 126uba Sv, te verlenen onder een zevental voorwaarden. Ten tijde van het indienen van de vordering als bedoeld in artikel 126uba Sv is aan de rechter-commissaris een lijst van Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken naar georganiseerde misdaadverbanden overgelegd, waarvan bekend was dat gebruik werd gemaakt van toestellen in Nederland. De rechter-commissaris heeft onder voorwaarden toestemming gegeven om relevante gegevens uit 26Lemont te delen met andere strafrechtelijke onderzoeken op deze lijst. Het onderzoek Proteus was vermeld op deze lijst.
4.3.2.3.3.3 De interceptie en de overdracht
Vooropgesteld wordt dat het internationale vertrouwensbeginsel in deze zaak aan de orde is. Dit betekent volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629) dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Ten aanzien van onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter wel te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De rechtbank stelt dus vast dat inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet toetst of de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met artikel 8 EVRM. Het voorgaande is slechts anders indien de onderzoekshandelingen zouden hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. Hiervoor ziet de rechtbank echter onvoldoende aanwijzingen. Dat er sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland en dat er overleg is geweest met name over de distributie van de resultaten van de interceptie, maakt dit niet anders. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de EncroChat-telefoondata over een beveiligde verbinding met de betreffende computersystemen in Frankrijk. Deze informatie-uitwisseling vindt zijn basis in de overeenkomst die is gesloten in het kader van de samenwerking in het Joint Investigation Team (JIT). Een en ander leidt echter niet tot verschuiving van de verantwoordelijkheid voor het inzetten van opsporingsmiddelen.
Ook indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat Nederland enige technische inbreng heeft gehad, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit volgen dat de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door Franse autoriteiten onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden. De vraag wie de tool heeft ontwikkeld is op zichzelf beschouwd irrelevant voor de beoordeling van de vraag onder wiens verantwoordelijkheid die tool vervolgens is ingezet.
De interceptie heeft plaatsgevonden door middel van de inzet van een tool op alle EncroChat-toestellen bij eindgebruikers. Dit betekent dat de Franse politie ook is doorgedrongen tot de telefoons van Nederlandse gebruikers op Nederlands grondgebied. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat het vertrouwensbeginsel dient te worden gepasseerd. De tool is geïnstalleerd door de Franse politie en vanuit Frankrijk op de toestellen van de individuele gebruikers geïnstalleerd. De aldus verkregen data zijn vervolgens verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten. Er is geen aanwijzing dat de Nederlandse autoriteiten de Franse autoriteiten hebben aangestuurd bij het binnendringen van de telefoons van gebruikers op Nederlands grondgebied (bijvoorbeeld door aan te sturen op het binnendringen van specifieke telefoons). Het bedrijf EncroChat bood digitale diensten aan. Het is inherent aan een dergelijke dienstverlening dat deze over traditionele landsgrenzen heen gaat. Het begrenzen volgens die traditionele landsgrenzen van een strafrechtelijk onderzoek is naar zijn aard dus onmogelijk. Gezien het bovenstaande, kan het binnendringen van Nederlandse telefoons door de Franse autoriteiten niet worden beschouwd als een onderzoekshandeling waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is geschied. Dat Frankrijk hierdoor mogelijk de soevereiniteit van Nederland heeft geschonden, is geen rechtens te respecteren belang van de verdachte.
De scheiding die de verdediging aanbrengt in de wijze waarop de interceptie heeft plaatsgevonden, te weten de fase van het verzamelen van de data in het geheugen van het toestel en de fase van de live interceptie, maakt het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toepasselijkheid van het vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheid van de lidstaat in kwestie (Frankrijk) niet anders.
Het vertrouwensbeginsel is derhalve onverkort van toepassing. Gelet op bovenstaande ligt niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter voor of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Evenmin of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Dat door de Franse autoriteiten in de verkrijgingsfase een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte is door de verdediging niet aangevoerd en de rechtbank ziet hiervoor overigens ook geen aanwijzingen.
Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor de overdracht van de gegevens van Frankrijk aan Nederland. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging op dit punt.
4.3.2.3.3.4 De verwerking in Nederland
Op de fase van de verwerking van de EncroChat-data door Nederland binnen het onderzoek 26Lemont en Proteus is het vertrouwensbeginsel niet van toepassing. Het gaat hier immers om onderzoek door de Nederlandse autoriteiten van de data die zij van Frankrijk hebben ontvangen. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat zij de EncroChat-data van bepalende invloed acht bij het opsporingsonderzoek van verdachte. Daarom zal zij toetsen of er bij de verwerking en analyse van deze data vormverzuimen zijn begaan die op grond van artikel 359a Sv gesanctioneerd moeten worden.
Artikel 126uba Sv ligt ten grondslag aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dat het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers, maakt dit niet anders, zolang het gaat om gebruikers van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband.
Het doel van de bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven.
Het feitelijk binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet, is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De wettelijke bepaling is helder, duidelijk en kenbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou de bevoegdheid immers zinloos zijn.
De inmenging van de Nederlandse politie in het privéleven en de correspondentie van verdachte is daarmee bij de wet voorzien.
Ook heeft een en ander plaatsgevonden na toezicht door een rechterlijke instantie, in dit geval de rechter-commissaris, die de gevraagde rechterlijke machtiging heeft afgegeven. De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via EncroChat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van gebruik betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze onderzoek te doen naar die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee was sprake van een deugdelijke evenredigheidstoets.
Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd of anderszins gebleken waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de EncroChat-data in de strafzaak tegen verdachte onrechtmatig is geweest.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de waarborgen van artikel 8 EVRM in acht genomen zijn en dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van verdachte.
Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat gelet op het voorgaande geen strijd bestaat met het Unierecht en dat is voldaan aan de in de Europese jurisprudentie uitgekristalliseerde vereisten/toets. Immers in de zaak van verdachte is het belang voor het strafrechtelijk onderzoek vrijwel direct onderkend, waardoor van het ongedifferentieerd bewaren van persoonsgegevens van de verdachte geen sprake is.
De rechtbank volgt de verdediging ook overigens niet voor zover zij stelt dat sprake is van bulkinterceptie en aldus van een algemene en ongedifferentieerde dataverzameling. Niet alleen heeft te gelden, zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, dat het vertrouwensbeginsel aan de toets van de interceptie in de weg staat, maar ook overigens treft het verweer geen doel. Het verkrijgen en bewaren van de EncroChat-gegevens richt zich immers niet tot de gehele bevolking, maar slechts tot de gebruikers van EncroChat. Daarmee is slechts de privacy in geding van deze afgebakende groep mensen. Dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een groot aantal gegevens van een groot aantal gebruikers, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie als vermeld in de door de verdediging aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het voorgaande leidt er toe dat ook deze rechtmatigheidsverweren strekkende tot bewijsuitsluiting worden verworpen.
4.3.2.3.3.5 Schending 6 EVRM, rechtmatigheid
De verdediging heeft zich in dit verband primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een eerlijk proces nu zij geen toegang heeft gekregen tot stukken waarmee zij zou kunnen aantonen dat er onrechtmatigheden kleven aan het onderzoek, de verkrijging en de verwerking van de EncroChat-berichten die deel uitmaken van het dossier. Reeds vanwege de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie over meer informatie beschikt dan de verdediging is geen sprake van een “equality of arms”.
Door de verdediging is verzocht om het toevoegen van diverse stukken omtrent - kort gezegd - het verlenen van de machtiging van de Franse rechter voor de interceptie van de EncroChat-telefoondata en onderliggende processen-verbaal, de JIT-overeenkomst en het horen van getuigen die direct betrokken zijn geweest bij de hack van EncroChat. Deze stukken zijn volgens de verdediging van belang om de rechtmatigheid van de hack in Frankrijk en de daarop volgende handelingen van de Nederlandse autoriteiten te kunnen toetsen, alsmede de vraag of het vertrouwensbeginsel van toepassing is.
Interceptie
De verdediging stelt zich namelijk op het standpunt dat een eventuele schending van artikel 8 EVRM bij het verlenen van de machtiging voor de interceptie relevant is voor de beoordeling of er sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Daar komt bij dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt dat een beperking van het recht op kennisname van stukken, waarmee de verdediging een eventuele schending van artikel 8 EVRM zou kunnen onderbouwen, op zichzelf al in strijd is met het beginsel van “equality of arms” en daarmee het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM.
De rechtbank heeft ten aanzien van de interceptie reeds geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te toetsen of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Voorts staat niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het beginsel van “equality of arms” brengt inderdaad met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. Dat er vanwege het beginsel van “equality of arms” een recht op kennisname zou bestaan voor de verdediging van stukken over het Franse opsporingsonderzoek en alle details van de internationale samenwerking in het onderzoek naar EncroChat en zijn gebruikers, zou geen ander doel dienen dan het toetsen van dat traject en betekenen dat de Nederlandse strafrechter alsnog via de omweg van artikel 6 EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou (kunnen/moeten) toetsen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bedoeling van het internationale vertrouwensbeginsel. Voor zover de verdediging het ontbreken van de verzochte stukken dus op zichzelf als een schending van artikel 6 EVRM heeft aangemerkt, stuit dat af op het voorgaande.
De rechtbank verwerpt ook in zoverre het gevoerde verweer met betrekking tot het recht op een eerlijk proces.
Verwerking
Dit verweer ten aanzien van een schending van artikel 6 EVRM is eveneens gevoerd met betrekking tot de verwerking van de gegevens in Nederland in het onderzoek 26Lemont. Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 blijkt dat deze de vordering machtiging 126uba Sv heeft getoetst aan de criteria van dat artikel. Uit het aanvraag proces-verbaal, de toelichting van de NN-gebruikers en de begeleidende brief van de officier van justitie is duidelijk op basis van welke informatie de beslissing van de rechter-commissaris tot stand is gekomen. Daaruit is af te leiden wat het belang was van de interceptie en welke verdenking er bestond jegens de gebruikers van EncroChat, gebaseerd op meerdere opsporingsonderzoeken en in die onderzoeken ontsleutelde notities en gesprekken. Voor de toepassing van artikel 126uba Sv was het niet nodig om voor alle individuele NN-gebruikers een specifieke verdenking vast te stellen. Gezien bovenstaande kan op grond van de in het dossier aanwezige stukken de rechtmatigheid van de overdracht en de verwerking afdoende worden beoordeeld.
4.3.2.3.3.6 Schending 6 EVRM, betrouwbaarheid
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er ook geen sprake is van een eerlijk proces nu zij geen toegang heeft verkregen tot de gehele dataset (dus de dataset van 26Lemont), dan wel tot de secundaire dataset (de dataset van onderzoek Proteus). De verdediging heeft gesteld dat dit nodig is om de betrouwbaarheid van het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs te kunnen toetsen. Met de geboden toegang tot de dataset betreffende enkel de “eigen” verdachte kan deze toets niet worden aangelegd, nu daarvoor ook inzicht nodig is in de chats door anderen over het account dat aan verdachte wordt toegeschreven. De geboden inzage volstaat daarvoor niet. Bovendien was deze informatie wel bij het Openbaar Ministerie bekend waardoor het Openbaar Ministerie een voordeel heeft en reeds om die reden geen sprake is van een “equality of arms”.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar Nederlands recht bestaat er zoals bekend geen als zodanig benoemd recht op inzage in of afschrift van ruwe onderzoeksdata. De verdachte kan op de voet van artikel 34 Sv de officier van justitie verzoeken om specifiek omschreven stukken bij de processtukken te voegen en daartoe toestemming verzoeken om kennisname van bepaalde stukken. De officier van justitie kan dit echter weigeren op de grond dat het geen processtukken zijn, waarvoor getoetst moet worden aan het relevantiecriterium (artikel 149a Sv).
In de voorliggende zaak is het vanwege de grote dataset echter lastig om eenvoudig te kunnen bepalen wat relevant is. Dit geldt ook voor het Openbaar Ministerie. Er is een speciaal daarvoor door het NFI ontwikkeld programma, genaamd “Hansken”, gebruikt om de data te doorzoeken. Deze situatie waarin het Openbaar Ministerie met behulp van speciale software de data doorzoekt op (belastend) bewijsmateriaal, terwijl aan de verdediging de mogelijkheid tot het (laten) doen van onderzoek aan de dataset wordt onthouden, kan spanning opleveren met het beginsel van “equality of arms” en dus met het recht op een eerlijk proces.
Uit het beginsel “equality of arms” vloeit evenwel niet voort dat de verdediging aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdediging om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren.
De rechtbank stelt vast dat er verschillende niveaus van onderzoek aan data te onderscheiden zijn. Op het eerste niveau gaat het om het onderzoek naar de ruwe, ongefilterde data (de primaire dataset). Uit de jurisprudentie van het EHRM, die ook door de verdediging is aangehaald, kan worden afgeleid dat de verdediging in beginsel een recht toekomt om mee te denken over de wijze waarop die data (de “full collection of data”) wordt onderzocht. In de praktijk kan dit betekenen dat de verdediging zelf trefwoorden kan aandragen waarop zij de data wil laten onderzoeken. In dit stadium mag wat het EHRM betreft echter wel het nodige van de verdediging verwacht worden om te specificeren wat en te motiveren waarom daarnaar gezocht moet worden. Aan verzoeken die neer zouden komen op “fishing expeditions” van de zijde van de verdediging hoeft niet tegemoet te worden gekomen. Ook schrijft het EHRM niet voor dat de verdediging dit onderzoek zelf zou moeten kunnen uitvoeren. De mogelijkheid om aan te geven hoe de data onderzocht moeten worden is in deze fase voldoende.
Op het tweede niveau gaat het om nader onderzoek naar de resultaten van het hierboven bedoelde initiële onderzoek. Dus om de “hits” die het resultaat zijn van het doorzoeken van de data aan de hand van zoektermen (de secundaire dataset). De aldus verworven dataset zal in de regel resultaten bevatten die lang niet allemaal relevant zijn voor de zaak en kan alsnog een grote, moeilijk overzienbare hoeveelheid data bevatten. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan echter worden afgeleid dat de verdediging op enige wijze de mogelijkheid moet worden geboden tot het nader (laten) onderzoeken van deze data en dat de weigering om de verdediging de secundaire dataset verder te laten doorzoeken, in beginsel een “issue” zou betekenen in het licht van artikel 6 EVRM met betrekking tot het bieden van adequate faciliteiten om de verdediging te kunnen voorbereiden. Ook in deze fase mogen echter nog de nodige inspanningen van de verdediging verwacht worden om duidelijk te maken wat zij wil onderzoeken en waarom zij dit wil. Het recht op toegang tot deze dataset is niet absoluut en evenmin wordt de eis gesteld dat de verdediging fysiek de beschikking krijgt over deze dataset. Wanneer de verdediging de mogelijkheid krijgt tot het doen van onderzoek op bijvoorbeeld het politiebureau of bij het NFI, is dat in beginsel voldoende, mits de verdediging maar voldoende tijd krijgt dit onderzoek adequaat te verrichten. Het moet gaan om een effectieve mogelijkheid tot onderzoek.
Op het derde niveau gaat het om de dataset die het gevolg is van onderzoek op het tweede niveau. Het betreft dus de data die, na een tweede (al dan niet handmatige) selectie als relevant zijn aangemerkt: de tertiaire dataset. Het gaat hier dus in wezen om de selectie van de data die gevoegd zullen worden bij de processtukken.
De rechtbank stelt vast dat in de voorliggende zaak de data van de primaire dataset, te weten de data uit onderzoek 26Lemont, al zijn onderzocht voordat de verdediging was en kon worden betrokken. Op voorhand de verdediging in de gelegenheid stellen om trefwoorden aan te geven behoorde dus niet tot de mogelijkheden. Echter, ook nadien had dit niet gehoeven, nu van de zijde van de verdediging slechts is aangegeven dát zij wenst te kunnen grasduinen in de primaire dataset, maar dit verzoek is niet nader gespecificeerd of gemotiveerd in het licht van het onderzoek Proteus en de onderhavige verdenking.
Voor wat betreft de EncroChat-data uit onderzoek Proteus, heeft de gelden dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld de dataset betreffende de eigen cliënt in te zien. Deze data vallen onder de secundaire dataset nu daarin ook gesprekken zijn opgenomen die niet in het dossier terecht zijn gekomen. In de meeste zaken heeft de verdediging deze dataset ook daadwerkelijk ingezien. De rechtbank stelt ook vast dat naar aanleiding hiervan van de zijde van de verdediging, behalve in de zaak van (mede)verdachte [naam 6] , geen verzoeken zijn gedaan tot het aanvullen van het dossier of tot het doorzoeken van de gehele dataset van Proteus op gespecificeerde zoektermen. In de zaak van [naam 6] heeft het Openbaar Ministerie op verzoek van de raadsvrouw nog chats aan het dossier toegevoegd. Nu de verdediging het verzoek tot het inzien van de gehele dataset van Proteus ook niet nader heeft onderbouwd anders door enkel te stellen dat dit noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging een voldoende effectieve mogelijkheid is geboden om de betrouwbaarheid van het bewijs te toetsen. Evenmin kan worden gesteld dat de verdediging door geen inzage te verlenen in de volledige dataset op achterstand is gezet. Dit geldt eveneens ten aanzien van het verzoek tot inzage/toegang tot de metadata, hetgeen ook niet nader is onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verdedigingsrechten uit te oefenen. Er is geen sprake van een schending van artikel 6 EVRM in het algemeen of van het beginsel van “equality of arms” in het bijzonder. De rechtbank verwerpt de verweren op dit punt.
4.3.2.3.3.7 Voorwaardelijke verzoeken en prejudiciële vragen
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om alsnog onderzoekshandelingen te laten plaatsvinden en de reeds gedane onderzoekswensen toe te wijzen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om andere procedures in Frankrijk af te wachten omdat het oordeel van de Franse rechter relevant zou kunnen zijn voor de onderhavige zaak en die wellicht van invloed zijn op de toepassing van het vertrouwensbeginsel in Nederlandse strafzaken. De verdediging heeft in dit verband onder meer gewezen op de procedure die door de Cour de Cassation is doorverwezen naar de Franse Grondwettelijke Raad (Conseil Constitutionel). De verdediging heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de uitkomst van deze procedure de vragen van de verdediging over de EncroChat-operatie zal beantwoorden. Mede gelet op de uitlatingen van de officieren van justitie in repliek is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat het oordeel van de Grondwettelijke Raad zal zien op de rechtmatigheid van de EncroChat-operatie.
De rechtbank stelt vast dat het dossier reeds informatie – afkomstig van het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris te Rotterdam – bevat, waarin de gang van zaken omtrent de EncroChat-hack en de verwerking van de gegevens die daarbij zijn verkregen in Nederland wordt beschreven. De rechtbank acht zich met de beschikbare stukken voldoende voorgelicht om zich een oordeel te kunnen vormen over de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dit oordeel maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.
4.3.2.3.4 EncroChat-accounts en -gesprekkenAlvorens een oordeel te geven over de deelonderzoeken die verdachte worden verweten, zal de rechtbank beoordelen of en zo ja, welke gebruikersnamen kunnen worden gekoppeld aan de verdachten in het onderzoek Proteus. Indien een EncroChat-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten deelonderzoeken volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat-gesprek wordt aangehaald.
Uit de bewijsmiddelen zoals vermeld onder “algemeen” in de bewijsmiddelenbijlage blijkt dat de verbalisanten in onderzoek Proteus zijn gestuit op meerdere EncroChat-accounts die onderling contact hebben gehad. Zij hebben per account onderzoek gedaan en weergegeven wie de personen achter de EncroChat-accounts zijn en op grond waarvan dat kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat steeds op basis van meerdere ondersteunende factoren is geconcludeerd wie de persoon achter een account was. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verbalisanten met betrekking tot deze accounts. Hieruit volgt dat:
- [medeverdachte] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [Verdachte] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 2] gebruikmaakte van de accounts “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 3] gebruikmaakte van de accounts “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 3] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 7] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 5] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 6] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 10] [naam 11] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 13] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 14] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”;
- [naam 20] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”.
Hoewel de rechtbank niet beschikt over processen-verbaal van identificatie van de EncroChat-accounts “ [accountnaam 1] ”, “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 1] ” kan zij op basis van de stukken die haar wel ter beschikking staan vaststellen aan wie deze accounts toebehoren. In zijn eerste verhoor bevestigt [naam 9] dat hij en zijn broer gebruikmaken van het account “ [accountnaam 1] ”. Uit ditzelfde verhoor blijkt ook [naam 9] de Engelse taal machtig is en zijn broer niet. Binnen onderzoek Oscar zijn vanuit het account “ [accountnaam 1] ” telkens berichten in de Engelse taal gestuurd. Gelet op deze gegevens stelt de rechtbank vast dat binnen onderhavig onderzoek [naam 9] kan worden aangemerkt als de gebruiker van het account “ [accountnaam 1] ”.
In hetzelfde verhoor hebben de verbalisanten benoemd dat zij de accounts “ [accountnaam 1] ” en “ [accountnaam 1] ” toeschrijven aan [naam 8] . [naam 9] kent het account “ [accountnaam 1] ” maar wil om veiligheidsredenen niet verklaren wie achter dit account zit. Hij benoemt hierbij dat de verbalisanten al weten wie het is. De rechtbank leidt hieruit af dat [naam 9] impliciet bevestigt dat de constatering van de verbalisanten dat “ [accountnaam 1] ” [naam 8] is klopt. De EncroChat-gesprekken in onderhavig onderzoek bevestigen deze constatering. Binnen onderzoek Oscar laat [naam 2] telkens “pap” ofwel geld ophalen bij dezelfde persoon. Op 22 april 2020 wordt namelijk gesproken over “ [naam 27] ”. Even later in hetzelfde gesprek wordt deze zelfde persoon “d” genoemd. Bij deze “d” moet geld worden opgehaald. 25 april 2020 moet er wederom geld voor [naam 2] worden opgehaald en hiervoor neemt [naam 6] contact op met “ [accountnaam 1] ”. Ook op 29 april 2020 wordt er gesproken over het ophalen van geld. In dit verband wordt gesproken over “ [naam 9] ”. Uit deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien kan worden vastgesteld dat [naam 9] “ [accountnaam 1] ” is. De naam [naam 9] lijkt fonetisch sterk op [naam 8] en biedt daarmee ondersteuning voor het aanmerken van [naam 8] als gebruiker van “ [accountnaam 1] ”. Uit bewijsmiddelen volgt verder dat op 12 mei 2020 het account “ [accountnaam 1] ” wordt vervangen door “ [accountnaam 1] ”. De rechtbank gaat er daarom bij de beoordeling van de feiten van uit dat deze beide accounts in gebruik waren bij [naam 8] .
In de opgenomen gesprekken en de EncroChat-berichten worden regelmatig bijnamen gebruikt voor de betrokken personen. Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank er bij de beoordeling van de deelonderzoeken van uit dat met de bijnamen de volgende personen worden bedoeld.
- “ [accountnaam 2] ” verwijst naar [medeverdachte] , met uitzonderingen van de gevallen waarin hij deze term zelf gebruikt;
- “ [accountnaam 2] ” verwijst naar [Verdachte] ;
- “ [accountnaam 2] ” verwijst naar [naam 2] ;
- “ [accountnaam 2] ’ verwijst naar [naam 3] ;
- “ [accountnaam 2] ” en “ [accountnaam 2] ” verwijzen naar [naam 3] .
Tot slot stelt de rechtbank vast dat in de bewijsmiddelen de tijdsindicatie bij de EncroChat-gesprekken varieert. De tijd is aangegeven met Coordinated Universal Time (hierna te noemen: UTC) en met Greenwich Mean Time (hierna te noemen: GMT). Opvallend is dat bij GMT steeds is vermeld +2, terwijl de indexering naar tijdzone bij UTC niet is vermeld. Ten aanzien van de gesprekken op 8 april 2020 is door een verbalisant vermeld dat de timestamp UTC 2 uur verschilt met de tijdzone in Nederland. Bij de overige gesprekken is dit niet vermeld. Uit de inhoud van alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de tijdsindicatie GMT + 2 aansluit op de overige bevindingen. Wanneer bij de EncroChat-gesprekken slechts UTC is vermeld, is er sprake van een tijdsverschil van twee uren tussen de inhoud van de gesprekken en de daadwerkelijke tijd waarop zaken worden waargenomen. De rechtbank zal om die reden bij de beoordeling van de EncroChat-gesprekken met uitsluitend de vermelding UTC ervan uitgaan dat de gesprekken in werkelijkheid telkens twee uren later hebben plaatsgevonden dan in de tijdscodering bij de gesprekken is vermeld.
02-245533-20
4.3.2.4
Feit 1 – Onderzoek Delta
4.3.2.4.1 Feiten
Op 31 maart 2020 wordt in een loods aan de [adres 2] te Weert een omzettingslaboratorium ten behoeve van de productie van synthetische drugs aangetroffen. Het lab is ontdekt nadat er witte rook uitkwam. Uit onderzoek bleek dat in het laboratorium de stof MAPA werd omgezet in BMK. BMK is een stof die wordt gebruikt om amfetamine te maken. In het lab worden een glazen pot met 0,5 liter amfetamine, chemicaliën, een glazen koeler, een productieopstelling met een au bain-mariebak en een IBC-vat van 600 liter aangetroffen. Op de au bain-mariebak zijn werktuigsporen aangetroffen. Deze sporen blijken later overeen te komen met een zetijzer uit het bedrijf [bedrijf 1] .
Uit de binnen onderzoek Proteus beschikbare gegevens blijkt wie er bij dit lab betrokken zijn. Op 12 maart 2020 komen [naam 3] en [naam 2] bij het bedrijf [bedrijf 1] . [naam 3] vraagt daar [medeverdachte] een bak te maken voor een IBC-vat van 600 liter en geeft hierbij door hoe die bak er specifiek uit moet zien. [naam 2] wil dat de bak zo spoedig mogelijk gebruikt kan gaan worden om te smelten. Daarnaast zegt [naam 2] toe direct af te zullen rekenen. Nadat de bestelling is geplaatst, neemt [medeverdachte] contact op met [Verdachte] en vraagt hem de bak te lassen.
Op 13 maart 2020 komen [naam 3] en [naam 2] wederom bij [medeverdachte] . Zij nemen nogmaals de specificaties door van de te maken bak en bespreken dat er bakjes onder de bak moeten komen voor de branders en dat er ook een maatbeker onder moet kunnen worden gehouden. Vervolgens worden er deze dag twee IBC-vaten bezorgd in het bijzijn van [medeverdachte] , [naam 3] en [naam 2] . Later die dag komt [Verdachte] een van de IBC-vaten ophalen. Aan het einde van de dag komt [naam 2] wederom bij [bedrijf 1] samen met [naam 10] en [naam 11] . Zij bespreken dat hetgeen wat opgehaald zal worden alleen in een busje kan worden vervoerd.
Op 14 maart 2020 zijn [medeverdachte] en [Verdachte] bij [bedrijf 1] . [medeverdachte] klaagt hierbij tegen [Verdachte] over het feit dat de persoon die de bak op komt halen te laat is. [Verdachte] en [medeverdachte] spreken vervolgens over [naam 3] die een financier heeft gevonden, de risico’s met betrekking tot werken met [accountnaam 2] en de specificaties van hardware voor de productie van A-olie. Rond 11.12 uur arriveert [naam 11] bij [bedrijf 1] om de bak op te halen. [medeverdachte] is niet blij dat [naam 11] te laat is op de afspraak, omdat dat de reden was waarom hij eerder gepakt is. Hij benoemt hierbij dat hij de financiële zaken regelt met [naam 3] en [naam 2] . [Verdachte] is nog altijd bij dit gesprek aanwezig. Hierna komen ook [naam 3] en [naam 2] bij [bedrijf 1] . Zij spreken vervolgens met [medeverdachte] en [naam 11] over de productie van B. Gelet op het omschreven proces en ambtshalve bekende vocabulaire op het gebied van synthetische drugs gaat de rechtbank ervan uit dat met B de stof BMK wordt bedoeld. Uiteindelijk vertrekt [Verdachte] rond 11.56 uur. Hij wordt hierbij gevolgd door het voertuig van [naam 11] . Dit voertuig is vervolgens door het observatieteam gevolgd tot Weert.
Op 19 maart 2020 komt [naam 3] wederom bij [bedrijf 1] . [medeverdachte] vertelt hem dat hij de koeler nog moet maken, maar dat hij wel een glazen koeler heeft zodat [naam 3] verder kan. De andere koeler zal nog diezelfde dag gereed zijn. Vervolgens vertrekt [naam 3] uit het kantoor. Buiten het bedrijf spreekt hij nog wel even met [Verdachte] . [Verdachte] zegt hierover tegen [medeverdachte] dat hij met [naam 3] een afspraak heeft gemaakt om 17.00 uur. Diezelfde dag rond 15.00 uur komt [naam 2] bij [bedrijf 1] . Hij betaalt [medeverdachte] in totaal € 22.000,-. Rond 15.37 uur komen [naam 11] en [naam 10] [naam 11] bij [bedrijf 1] . Vanuit daar volgen zij [Verdachte] naar het adres [Adres verdachte] Hierna wordt het voertuig van [naam 11] en [naam 10] [naam 11] door het observatieteam gevolgd naar [adres 2]
Via EncroChat laat [naam 3] op 26 maart 2020 aan [naam 2] weten dat de koeler niet goed werkt. Hierbij wordt gewezen op een gesprek tussen [naam 3] en [naam 10] [naam 11] . Zij bespreken dat er een koeler van 2,5 meter nodig is en dat er meteen een opdracht moet worden gegeven om die te maken.
In de ochtend van 27 maart 2020 wordt in een gesprek via EncroChat door [naam 2] aan [naam 3] gemeld dat het probleem snel opgelost moet worden, omdat [accountnaam 2] in een ander lab olie nodig hebben. In de loop van de ochtend meldt [naam 3] aan [naam 2] dat [medeverdachte] de koeler aan het maken is. Rond 13.37 uur zijn [naam 10] [naam 11] en [naam 3] bij [bedrijf 1] . Zij lopen samen met [medeverdachte] naar buiten en dragen daarbij een lange, ronde, smalle buis. De verbalisanten hebben deze buis herkend als een destilleerkolom die wordt gebruikt bij de productie van synthetische drugs.
Zoals eerder gemeld is op 31 maart 2020 het omzettingslab in Weert aangetroffen door de politie. Dit leidde tot communicatie over het lab. Zo is er een gesprek waarin [naam 2] meldt dat het smelthok is gepakt door rook en dat het vervelend is omdat de bus op camerabeelden staat. In een gesprek met [naam 3] zegt [naam 2] toe dat [naam 3] wel betaald zal worden en dat de bus weg moet worden gedaan.
4.3.2.4.2 BeoordelingUit voornoemde feiten blijkt dat [medeverdachte] in opdracht van [naam 2] en [naam 3] een bak en twee koelers heeft gemaakt voor het omzettingslab in Weert. Het lab werd gerund door de broers [naam 11] in overleg met [naam 2] en [naam 3] . Met name [naam 3] heeft de specificaties voor de hardware besproken met [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft de opdracht aangenomen en het werk aan de bak gedeeltelijk uitbesteed aan [Verdachte] . De koelers heeft [medeverdachte] zelf gemaakt. [naam 2] heeft vervolgens de bak en de koelers betaald. [naam 3] en [naam 2] hebben contact gehouden met de broers [naam 11] in het omzettingslab en ervoor gezorgd dat er een oplossing werd gezocht toen de glazen koeler in het lab lekte.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging wordt gesproken over een smeltbak en een au bain-marie opstelling. In de bewijsmiddelen wordt telkens met verschillende benamingen naar de bak verwezen. Er gesproken over een lekbak, een bak die nodig is voor het smelten en een bak die is aangetroffen in een au bain-marie opstelling. De rechtbank is van oordeel dat wanneer de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang worden bekeken, voldoende duidelijk is dat telkens dezelfde bak wordt bedoeld. Zij begrijpt dat daar waar in de tenlastelegging een smeltbak is genoemd, hiermee de bestelde en geleverde bak wordt bedoeld.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de koelers voor de productie heeft geproduceerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat verdachte heeft gewerkt aan de bestelde koelers. Ook is niet gebleken dat hij de koelers heeft geleverd of voor werk aan de koelers is betaald. Om die reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De verdediging heeft betoogd dat niet vastgesteld kan worden dat de bak die in Weert is aangetroffen door verdachte is gemaakt. Zij heeft hierbij erop gewezen dat de bewijsketen is doorbroken nu er geen SIN-nummers zijn binnen het werktuigsporenonderzoek. De rechtbank stelt echter vast dat de keten niet is doorbroken nu uit het gebruikte bvh-nummer voldoende blijkt waar de bak waarvan de sporen zijn onderzocht is aangetroffen bij de locatie [adres 2] te Weert. Uit dit onderzoek blijkt onomstotelijk dat de sporen op de bak zijn veroorzaakt met een zetijzer die in het bedrijf van [medeverdachte] in beslag is genomen. Het door [medeverdachte] aangeleverde materiaal is volgens de OVC-gesprekken door verdachte gelast. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor vaststaat dat verdachte de aangetroffen bak mede heeft gemaakt.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en stelt vast dat de tenlastegelegde feitelijke handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn met uitzondering van de hiervoor genoemde koelers.
4.3.2.4.3 VoorbereidingshandelingenDe bak is gebruikt in het omzettingslab. In dit lab werd gewerkt aan het maken van BMK. BMK is een precursor die wordt gebruikt bij de productie van amfetamine en metamfetamine. Zonder de bak was het niet mogelijk de BMK te produceren. Om die reden kan vastgesteld worden dat het maken en leveren van deze bak voorbereidingshandelingen zijn voor de productie van amfetamine en metamfetamine.
De verdediging heeft betoogd dat niet gebleken is dat verdachte opzet op deze voorbereidingshandelingen had. De door hem gemaakte bak kan volgens de verdediging ook een legale bestemming hebben. Bovendien zou verdachte zelf niet met de klanten van medeverdachte [medeverdachte] spreken. De rechtbank stelt vast dat dit laatste pertinent onjuist is. Uit de OVC-gesprekken van 12 en 14 maart 2020 blijkt juist dat verdachte uitvoerig met de klanten van [medeverdachte] in gesprek is gegaan. Hierbij besprak hij met gemak details van koelers en bakken met [naam 3] en [medeverdachte] . Zij vertrouwden verdachte ook genoeg om dit gesprek in het bijzijn van verdachte voort te zetten. Bovendien was verdachte dusdanig bekend met de achtergrond van de klanten dat hij zich zelfs vrij voelde om met [naam 3] te spreken over een handel in pistolen met lange magazijnen. Dat hiermee daadwerkelijk wapens werden bedoeld, blijkt wel uit het feit dat verdachte erop werd gewezen dat Whatsapp geen veilige manier van communiceren is. Vervolgens was verdachte op 14 maart 2020 ook aanwezig bij een gesprek tussen [medeverdachte] en [naam 10] [naam 11] waarin [accountnaam 2] [naam 11] erop wees dat hij op tijd moest komen omdat [medeverdachte] nog een voorwaardelijke straf boven het hoofd hing. Vervolgens is die dag in zijn bijzijn de productie van drugs besproken en praatte verdachte mee over de financiering door [naam 3] en de risico’s van het samenwerken met [accountnaam 2] door [naam 2] . Hoewel de rechtbank beschikt over uitvoerige uitwerkingen van vele uren aan gesprekken, is nergens in die gesprekken een legale bestemming voor de bestelde goederen genoemd. Gelet op dit alles acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte niet geweten zou hebben dat de hardware die hij samen met [medeverdachte] maakte en leverde, bestemd was voor de productie van synthetische drugs. Zij is dan ook van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte opzet had op het voorbereiden van die productie.
4.3.2.4.4 MedeplegenOm te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rol van verdachten moet daarbij van voldoende aard en gewicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten. Zoals uit de weergegeven feiten blijkt hadden [medeverdachte] , [Verdachte] , [naam 2] en [naam 3] op regelmatige basis contact over de opdracht. Zij hielden elkaar op de hoogte van de voortgang van de bouw van de apparatuur en de werking van de geleverde middelen. Dat niet iedere verdachte te allen tijde overal van op de hoogte was, doet niets af aan de nauwe en bewuste samenwerking. Immers bij alle essentiële onderdelen in de samenwerking zijn de verdachten allemaal betrokken.
Binnen deze samenwerking had [naam 2] de rol van eindverantwoordelijke en financier. Hij organiseerde de bestellingen van de hardware voor het omzettingslab, betaalde [medeverdachte] voor het geleverde werk en had de regie bij het oplossen van problemen in het omzettingslab. Uit de gesprekken naar aanleiding van die problemen blijkt bovendien dat hij ook contacten had met het lab waar het eindproduct uit het omzettingslab – de BMK – gebruikt zou worden. [naam 3] wordt door de rechtbank gezien als rechterhand van [naam 2] . Hij gaf tot in details opdrachten door, dacht actief mee bij het formuleren van de details voor de bestelde apparatuur en fungeerde als tussenpersoon tussen de personen in het lab, [medeverdachte] en [naam 2] . Hij wordt niet gezien als eindverantwoordelijke, maar eerder als de persoon die de organisatie van het omzettingslab soepel liet werken. [medeverdachte] heeft een rol als uitvoerder en professionele leverancier van de apparatuur. Hij dacht actief mee en droeg een oplossing aan wanneer hij de door hem te bouwen koeler niet tijdig kon leveren. Hij werd ook voor de opdracht betaald. [Verdachte] is een uitvoerder die als onderaannemer een deel van het werk uit handen van [medeverdachte] nam. De rechtbank is van oordeel dat binnen deze rollen de bijdragen van verdachten van voldoende aard en gewicht zijn om te kunnen spreken van medeplegen.
4.3.2.4.5 PeriodeDe rechtbank stelt vast dat de eerste handelingen met betrekking tot het strafbare feit zijn verricht op 12 maart 2020. Op 31 maart 2020 is het omzettingslab uiteindelijk aangetroffen. Door verdediging is betoogd dat verweten periodes telkens moeten eindigen op het moment waarop de verweten goederen zijn geleverd. De rechtbank volgt deze redenering niet. Immers reeds uit het dossier blijkt dat de betrokkenen zich opnieuw tot [medeverdachte] en verdachte wendden als er problemen waren met de hardware. Zij waren dan ook gedurende de gehele periode op de achtergrond aanwezig voor technische ondersteuning. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het moment waarop het omzettingslab is aangetroffen aangemerkt moet worden als het einde van de periode. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 12 maart 2020 tot en met
31 maart 2020.
4.3.2.4.6 Conclusie
Gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en metamfetamine door het produceren van een smeltbak.
4.3.2.5
Feit 2 – Onderzoek Echo
4.3.2.5.1 FeitenOp 9 april 2020 wordt in een zeecontainer in Urmond een opslaglocatie aangetroffen voor hardware en chemicaliën. Uit de bewijsmiddelen volgt welke hardware en chemicaliën dit zijn. Volgens de deskundigen passen deze goederen en chemicaliën bij de productie van amfetamine. Uit de binnen onderzoek Proteus beschikbare gegevens blijkt wie er bij deze opslaglocatie betrokken zijn.
Via camerabeelden en OVC-gesprekken bij [bedrijf 1] in Tilburg wordt gezien en gehoord dat op 26 maart 2020 [naam 13] een gesprek heeft met [medeverdachte] en [Verdachte] . Er wordt gesproken over het bouwen van een ketel en een koeler. Uiteindelijk wordt toegezegd dat [naam 13] een doorzichtige koeler en een stalen koeler krijgt en dat hij later doorgeeft welke ketel hij wil hebben.
Op 3 april 2020 hebben [medeverdachte] en [naam 13] contact via EncroChat. [medeverdachte] meldt dat “hij” klaar is en dat “hij” opgehaald kan worden bij lasser [naam 12] . De kosten zijn € 3.000,-. [medeverdachte] vindt dat deze kosten meevallen, omdat [naam 13] meer dan een halve set krijgt, maar minder dan de helft van de prijs betaalt. Er wordt afgesproken dat de goederen de volgende dag rond 09.15 uur worden opgehaald bij [naam 12] en dat er wordt betaald bij [medeverdachte] . Direct aansluitend neemt [naam 13] contact op met [naam 5] . Ze spreken af de volgende dag samen te rijden. [naam 14] wordt vervolgens gevraagd om voor de dag erna een bus te regelen, omdat de koeler klaar is.
Op 4 april 2020 wordt rond 09.16 uur door verbalisanten waargenomen dat [Verdachte] contact heeft met drie onbekende mannen en een onbekende vrouw op het Paletplein in Tilburg. Twee van de mannen rijden in een Volvo met kenteken [kenteken 1] . Zij spreken kort met [Verdachte] . Hierna gaan deze mannen weg en spreekt [Verdachte] kort met de derde man, van wie later is vastgesteld dat het [naam 14] is. [Verdachte] stapt als bestuurder in de bus van het merk Opel Vivaro met kenteken [kenteken 2] waarmee [naam 14] op het Paletplein was gekomen. De bus rijdt naar de [Adres verdachte] . Na ongeveer negen minuten vertrekt de bus weer van dat adres en twee minuten later is de bus terug op het Paletplein. [naam 14] controleert daar de inhoud van de laadruimte en vervolgens vertrekt hij, met de onbekende vrouw - die later zijn kleindochter blijkt te zijn - als bijrijder, vanaf het Paletplein. Ondertussen komt de Volvo aan bij [bedrijf 1] . De inzittenden worden herkend als zijnde [naam 5] en [naam 13] . Zij spreken daar met [medeverdachte] . Op de camerabeelden is gezien dat [naam 13] twee enveloppen aan [medeverdachte] geeft. De Opel Vivaro is in de tussentijd gevolgd en om 11.00 uur wordt gezien hoe [naam 14] en zijn kleindochter aan de [adres 11] een zwaar langwerpig wit voorwerp uit de bus halen en in een container leggen.
Zoals hiervoor weergegeven heeft de politie op 9 april 2020 de hardware en chemicaliën aangetroffen in de container. Deze actie komt op 28 april 2020 ter sprake als [naam 13] en [naam 5] bij [bedrijf 1] spreken met [medeverdachte] en [Verdachte] over een nieuwe ketel. In dit gesprek bevestigen [naam 13] en [naam 5] dat alles wat er in de opslag stond van hen was. Het verlies aan hardware en grondstoffen levert hen een verlies van ongeveer
€ 40.000,- op.
4.3.2.5.2 Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte] en verdachte een koeler hebben vervaardigd en deze koeler op 4 april 2020 aan [naam 5] en [naam 13] hebben geleverd. Hoewel er ook wordt gesproken over de bestelling van een ketel, kan de rechtbank niet vaststellen dat deze ketel ook in de tenlastegelegde periode is vervaardigd en geleverd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat werktuigsporen van gereedschappen van [medeverdachte] zijn aangetroffen op één van de branders die in Urmond zijn aangetroffen. Er is echter niet gebleken dat deze brander hoorde bij een ketel die in de tenlastegelegde periode is vervaardigd en geleverd. Om die reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Gelet op deze partiële vrijspraak zal de rechtbank niet ingaan op het verweer met betrekking tot de bewijsketen.
De verdediging heeft betoogd dat niet uit te sluiten valt dat het door verdachte gemaakte goed op 9 april 2020 al niet meer aanwezig was in de opslaglocatie. De rechtbank stelt vast dat er inderdaad geen werktuigsporen zijn waaruit kan blijken dat de door [medeverdachte] en verdachte gemaakte koeler in de opslaglocatie aanwezig was. Echter, uit de OVC-gesprekken, EncroChat-gesprekken en de observaties blijkt dat door verdachte een koeler is geleverd en dat [naam 14] deze koeler in de container in Urmond heeft gezet. Hieruit blijkt al voldoende dat de koeler op enig moment in de container van [naam 13] en [naam 5] in Urmond heeft gestaan.
Verder is aangevoerd dat het voorwerp ook een legaal doel had en dat de criminele opzet bij verdachte ontbrak. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de gesprekken in onderhavige zaak en in deelonderzoek Delta blijkt dat verdachte zeer goed wist in wat voor kringen hij zich bevond en voor welke doeleinden de door hem gemaakte materialen zouden worden gebruikt. Uit geen enkel gevoerd gesprek blijkt dat de gemaakte goederen een legaal doel zouden dienen. Het feit dat een dergelijke koeler ook door cafetaria’s kan worden gebruikt voor het afvoeren van vetten, zoals door verdachte ter zitting betoogd, is in geen van de gesprekken bij [bedrijf 1] ter sprake gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzet had op het plegen van het feit.
4.3.2.5.3 VoorbereidingshandelingenDe rechtbank is van oordeel dat het maken, verkopen, afleveren en voorhanden hebben van de bestelde koeler voorbereidingshandelingen zijn voor de productie van amfetamine en alle verweten handelingen die vervolgens met de amfetamine kunnen worden verricht. Zonder de koeler zou het immers voor [naam 13] en [naam 5] niet mogelijk zijn om de amfetamine te produceren.
4.3.2.5.4 Medeplegen
Onder 4.3.2.4.4 is reeds omschreven wanneer er sprake is van medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat ook ten aanzien van onderhavig feit sprake is van medeplegen. [medeverdachte] en verdachte hebben nauw en bewust samengewerkt bij het maken van de koeler. Zij hebben afspraken gemaakt over het verrichten van het werk, de levering en de betaling. In onderhavige zaak kunnen zij dan ook worden aangemerkt als de uitvoerders en leveranciers.
[naam 13] heeft mede namens [naam 5] met [medeverdachte] en verdachte samengewerkt door bij hen de hardware te bestellen en uitvoerig te bespreken aan welke eisen de hardware moest voldoen. [naam 13] en [naam 5] hebben samen de betaling voor de kort daarvoor geleverde goederen verricht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij samen verantwoordelijk waren voor de opslag. De rechtbank merkt hen dan ook aan als eindverantwoordelijken en financiers.
Gelet op voornoemde overwegingen acht de rechtbank het medeplegen van het bewezenverklaarde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.5.5 Periode
De rechtbank stelt vast dat de eerste handelingen met betrekking tot het strafbare feit zijn geconstateerd op 26 maart 2020. Op 9 april 2020 is de omzettingslocatie uiteindelijk aangetroffen. De verdediging heeft betoogd dat de periode zou moeten eindigen op 4 april 2020, omdat op die dag de koeler is geleverd. Zoals reeds onder 4.3.2.4.5 overwogen is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaarde periode eindigt op het moment waarop een locatie is aangetroffen. Zij acht dan ook de gehele tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.5.6 Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van voorbereidingshandelingen door het bouwen, verkopen, leveren en voorhanden hebben van één koeler wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6
Feit 3 – Onderzoek Foxtrot
4.3.2.6.1 FeitenOp 30 april 2020 wordt op het terrein van [naam 31] aan [adres 3] te Bemelen een zeecontainer aangetroffen. Gelet op de geur in de zeecontainer en de aangetroffen sporen achten de verbalisanten het zeer aannemelijk dat in de container eerder BMK is geproduceerd. Voornoemd adres komt ook terug in onderzoek Proteus.
Uit de EncroChat-gegevens blijkt dat [naam 2] op 31 maart 2020 aan [naam 10] [naam 11] doorgeeft dat hij een smeltbak van 1000 liter laat maken en dat [naam 11] het aan [accountnaam 2] uit moet leggen. Hierbij wordt de naam [accountnaam 1] doorgegeven.
Via OVC-gesprekken blijkt dat op 1 april 2020 [medeverdachte] en [Verdachte] bij [bedrijf 1] zijn. [medeverdachte] vertelt dat er een IBC van 1000 liter zal worden gebracht. [Verdachte] begrijpt dat hiervoor een lekbak moet worden gemaakt. Daarnaast wordt gesproken over het maken van een drukvat met een koeler. Later die dag wordt een IBC-container van 1000 liter afgeleverd bij [bedrijf 1] . Diezelfde dag laat [naam 2] via EncroChat aan [naam 10] [naam 11] weten dat de smeltbak wordt gemaakt, maar dat het maken van de koeler een week zal duren. Ondertussen zal [naam 2] wel een 1000 IBC met beugel laten maken.
Op 2 april 2020 wordt via de camerabeelden bij [bedrijf 1] gezien hoe [Verdachte] en [medeverdachte] verschillende materialen in de auto en aanhangwagen van [Verdachte] leggen. Dit zijn onder meer metalen platen, metalen poten en een metalen onderstel. Vervolgens vertrekt [Verdachte] met deze goederen. Diezelfde dag zijn er gesprekken via EncroChat tussen [naam 2] en [naam 3] . Zij spreken over het feit dat de koeler niet diezelfde dag klaar zal zijn en dat [naam 2] hoopt dat er morgen weer app (de rechtbank begrijpt: apaan) is. Later die dag stuurt [naam 3] een bericht van [medeverdachte] door aan [naam 2] . Hieruit blijkt dat de IBC rond 6 uur klaar zal zijn. [naam 2] geeft dit op zijn beurt weer door aan [naam 10] [naam 11] en geeft hem hierbij ook het adres waar hij de bestelling op kan halen. [naam 10] [naam 11] laat hem weten dat de smeltplaats voor het overige klaar is. Ook op het moment dat de bestelling opgehaald kan worden, is er contact waaruit blijkt dat [accountnaam 2] en [medeverdachte] elkaar hebben gevonden. Uit de camerabeelden volgt dat [medeverdachte] contact heeft met [accountnaam 2] en een onbekende man. De onbekende man deelt mee dat hij de bak op komt halen. [medeverdachte] deelt mee dat zij daarvoor [Verdachte] moeten volgen. Uiteindelijk rijden zij in een Mercedes bus achter [Verdachte] aan het terrein van [bedrijf 1] af.
Op 3 april 2020 vraagt [naam 2] aan [naam 3] om langs te gaan bij [accountnaam 2] voor de koeler. [naam 3] zegt daar net geweest te zijn en dat de materialen dadelijk binnen zouden komen. [naam 2] zegt hierbij dat het oké is als de koeler de volgende dag af is, omdat ze dan maandag kunnen gaan smelten. De informatie over het smelten op maandag blijkt afkomstig te zijn uit een gesprek dat [naam 2] gelijktijdig voert met [naam 10] [naam 11] . Ondertussen klaagt [naam 3] bij [naam 2] over het feit dat [medeverdachte] al dronken is. Hij verwijst hierbij naar een bericht waarin [medeverdachte] klaagt over het feit dat anderen direct contact met hem opnemen. [naam 2] meldt dat zij [medeverdachte] wel nodig hebben. Afgesproken wordt dat [naam 3] de volgende dag om 10.00 uur bij [medeverdachte] zal zijn met die jongen.
De hiervoor genoemde afspraak wordt op 4 april 2020 via EncroChat nogmaals bevestigd tussen [naam 10] [naam 11] en [naam 3] . [naam 3] geeft de straatnaam door en zegt dat hij er al is. [naam 2] laat [naam 3] weten dat hij ook naar [bedrijf 1] komt. Rond 10.12 uur komt [naam 2] bij [bedrijf 1] . Uit de OVC-gesprekken en de camerabeelden volgt dat hij daar spreekt met [naam 3] en [medeverdachte] en dat hij [medeverdachte] € 1.500,- betaalt. Voordat [naam 10] [naam 11] bij [bedrijf 1] komt, heeft hij via EncroChat contact met de onbekend gebleven “ [naam 15] ”. Zij maken plannen om maandag op te bouwen en meteen te draaien. Om 10.32 uur komt [naam 10] [naam 11] ook bij [bedrijf 1] . Hij spreekt daar met [naam 3] , [naam 2] en [medeverdachte] over de specificaties van een voorwerp met pijpjes dat op de IBC moet worden geschroefd. [medeverdachte] zegt toe het voorwerp zoals besproken te gaan maken. In de middag stuurt [naam 3] foto’s van een metalen voorwerp naar [naam 2] en zegt dat hij klaar is. [medeverdachte] stuurt soortgelijke foto’s ook aan [naam 10] [naam 11] . Het voorwerp wordt in dit gesprek een koeler genoemd. [naam 11] reageert dat het er netjes uitziet maar dat 80 cm wellicht wat klein is. Hierna heeft [naam 10] [naam 11] contact met [naam 3] over dezelfde koeler en benoemt ook tegenover hem zijn zorgen over de grootte. [naam 3] zegt toe de koeler in zijn auto te vervoeren. Op camerabeelden wordt uiteindelijk gezien hoe [naam 3] het voorwerp in zijn auto legt. Ondertussen blijft het contact met [naam 10] [naam 11] voortduren. [naam 11] uit hierbij zijn zorgen over de reactie op de IBC. Dit omdat bij een foutje alles binnen 10 minuten vol rook stond. [naam 3] vraag het hem aan te kijken en [naam 11] zegt toe dat te doen.
Op 5 april 2020 is er contact via EncroChat tussen [naam 2] en [naam 10] [naam 11] . [naam 11] bevestigt hierin dat de koeler top is, al begrijpt hij niet waarom [medeverdachte] hem maar 80 cm heeft gemaakt. Wanneer [naam 11] [naam 2] een technische vraag stelt over een drukslang, verwijst [naam 2] hem naar [naam 3] . [naam 3] denkt vervolgens mee over de vraag van [naam 11] .
Op 6 april 2020 is [naam 3] wederom bij [bedrijf 1] . Hij vraagt [medeverdachte] waar de drukslang kan worden verkregen. [medeverdachte] verwijst [naam 3] naar [naam 30] [naam 3] laat diezelfde dag via EncroChat aan [naam 11] weten dat hij materialen wil afgeven, omdat hij rondrijdt met een half lab in zijn auto. Ondertussen hebben [naam 2] en [naam 11] contact over “app”. In dit gesprek bevestigt [naam 11] dat [naam 3] naar hem op weg is. Later die dag blijkt dat het toch niet lukt om “app” te regelen via de broer van [naam 11] . Dit blijkt problemen op te leveren voor het smelten, terwijl [naam 2] ook druk heeft van [accountnaam 2] . In de avond van 6 april laat [naam 11] [naam 2] weten dat de bak niet goed is, omdat de bak veel te dun is. [naam 11] vraagt of [accountnaam 2] ter plaatse kan komen voor de reparatie en [naam 3] regelt dit vervolgens.
Uit een EncroChat-bericht tussen [naam 3] en [naam 2] op 7 april 2020 blijkt dat de nood voor de reparatie en “app” hoog is. Zonder olie zullen [accountnaam 2] namelijk stoppen. [naam 3] deelt mee dat [accountnaam 2] moet worden gevraagd [accountnaam 2] op te halen zodat hij het bij de smelter kan maken. [naam 2] zegt dat hij desnoods zelf zal rijden. [naam 3] deelt mee dat [accountnaam 2] rond 4 uur wacht bij [accountnaam 2] . Rond 16.00 uur komt er een onbekende persoon bij [bedrijf 1] . Hij zegt dat hij [accountnaam 2] op komt halen en [medeverdachte] zegt [Verdachte] dat hij met de onbekende persoon mee moet gaan. Uit de bakengegevens onder het voertuig van [Verdachte] blijkt vervolgens dat zijn auto die dag van 18.52 uur tot 23.21 uur aan [adres 3] heeft gestaan.
Op 8 april 2020 laat [naam 11] aan [naam 2] en [naam 3] weten dat de reparatie tot in de nacht heeft geduurd, maar niet is gelukt. De bak moet om 13.00 uur bij [accountnaam 2] zijn en een paar uur later kan hij hem ophalen. Hierbij laat hij aan [naam 2] ook weten dat het lastig is omdat het vakantiepark om 17.00 uur dichtgaat. Tegelijkertijd vraagt de onbekend gebleven “ [naam 15] ” aan [medeverdachte] het adres van [Verdachte] , om de lekkende bak te brengen. [Verdachte] zelf klaagt later die dag in een gesprek met [medeverdachte] dat hij gisteren ergens in een container in Limburg heeft gewerkt aan iets wat niet is gelukt en dat hij pas om half twee thuis was. Ondertussen hebben [naam 11] en “ [naam 15] ” contact over dat zij kunnen starten als de bak terug is en over waar er rond 17.00 uur apaan aan gepakt kan worden. Dit lijkt voort te komen uit een gesprek tussen [naam 11] en [naam 2] waarin wordt gesproken over een afspraak om 17 uur bij Maastricht. Rond 12.49 uur heeft [Verdachte] telefonisch contact met [medeverdachte] . [medeverdachte] vraagt [Verdachte] naar hem te komen omdat de persoon met de bak bij hem staat. Dit sluit aan op een gesprek via EncroChat waarin [naam 3] aan [naam 11] laat weten dat de jongen bij [medeverdachte] is en dat [medeverdachte] [Verdachte] laat komen. Op beelden is rond 13.44 uur te zien dat er een bestelbus met kenteken [kenteken 3] bij [bedrijf 1] staat. Ook [naam 3] is op dat moment bij [bedrijf 1] . Zij worden beiden waargenomen met een voorwerp in de omgeving van de bus. Wanneer [Verdachte] rond 14.02 uur het terrein van [bedrijf 1] afrijdt, volgt kort daarna de bestelbus. [naam 3] meldt hierover aan [naam 11] dat [accountnaam 2] achter [Verdachte] aanrijdt. Door verbalisanten wordt gezien dat [Verdachte] en de bus naar de [Adres verdachte] rijden. Verbalisanten horen bij dat adres geluiden die duiden op metaalbewerking. Ondertussen meldt [naam 11] aan [naam 3] dat hij al apaan heeft dat die erin kan als [accountnaam 2] er rond half 7 is. Zo kunnen ze die avond smelten. [naam 3] zegt hierop dat dat tijd wordt omdat het hele kartel klaarstaat. Aan het einde van de middag meldt [medeverdachte] aan [naam 11] dat “het” klaar, getest en waterdicht is. Op datzelfde moment zien verbalisanten [Verdachte] en een onbekende man vanuit de loods aan de [Adres verdachte] komen en een grote metalen bak in de laadruimte van de bus met kenteken [kenteken 4] plaatsen. Gezien wordt dat de bus wegrijdt en uiteindelijk om 19.05 uur aankomt bij een zeecontainer aan [adres 3] Rond 20.07 uur zien verbalisanten meerdere keren personen bij de bus lopen. Zij horen dat er zware voorwerpen worden verschoven, maar kunnen niet vaststellen of die geluiden uit de bus of uit de zeecontainer komen. Op ditzelfde tijdstip laat [naam 11] aan [naam 3] weten dat hij er apaan in aan het doen is. Hij stuurt [naam 3] hierbij een foto van een machine. Deze foto is later vergeleken met de foto’s van de losse koeler en de bak die in de EncroChat-berichten tussen [naam 3] en [naam 2] zijn verstuurd. Geconcludeerd wordt dat het om dezelfde koeler en bak gaat.
Uit de OVC-gesprekken van 9 april 2020 blijkt dat [medeverdachte] iets bekijkt. [naam 3] zegt hem dat het perfect werkt. Diezelfde dag vraagt [naam 3] bij [naam 11] na hoeveel er uit de “app” is gekomen. Verder vraagt [naam 3] aan [naam 2] geld om [medeverdachte] en [Verdachte] te betalen voor een koeler. Dit zou gaan om € 1.500,-.
Op 10 april 2020 hebben [naam 11] en [naam 2] contact. [naam 11] meldt dat de apaan niet goed is en dat het niet lukt om goede b-olie te maken. [naam 2] heeft hierover overleg met [naam 3] en [naam 3] geeft advies. Ondertussen spreekt [naam 11] met [naam 2] over betalingen. Hieruit blijkt dat [naam 2] [naam 11] de dag ervoor € 16.000,- heeft gegeven, maar dat hier nog maar € 6.500,- van over is.
Op 13 april 2020 meldt [naam 11] aan [naam 2] dat de olie nu wel goed is. Echter, op 15 april 2020 zijn er alweer problemen omdat de smeltbak open is gesprongen. [naam 11] zegt dat ze hem dicht hebben geslagen met een hamer en door zijn gegaan, maar dat er wel een dubbele lasnaad gemaakt moet worden. [naam 2] zegt toe hierover met [accountnaam 2] te zullen praten. Kennelijk heeft [naam 2] hierover contact gehad met [naam 3] , want op 18 april 2020 vraagt [naam 3] bij [naam 11] na waar het lek precies zit. Vervolgens spreekt hij bij [bedrijf 1] met [Verdachte] en vraagt hem naar Bemelen te gaan om het probleem op te lossen.
Uit een EncroChat-gesprek tussen [naam 11] en [naam 2] op 21 april 2020 blijkt dat [naam 11] vacuüm b heeft die opgehaald kan worden. [naam 2] meldt op zijn beurt dat hij rond 12 uur weer 1500 kilo “app” heeft. Hierdoor kan [naam 11] weer smelten. Echter, op 24 april 2020 blijkt de productie alweer stilgevallen te zijn en vraagt [naam 2] zich af of hij een tweede smeltploeg nodig heeft. Op 25 april 2020 is de productie weer op gang gekomen. [naam 11] meldt die ochtend aan [naam 2] dat de apaan zich niet scheidt op zout en dat hij zoutzuur in zijn gezicht heeft gekregen. Tegen de avond blijkt er echter 115 liter b olie te zijn geproduceerd.
Na aanhouding van [medeverdachte] zijn er foto’s gemaakt bij [bedrijf 1] . Deze foto’s zijn vergeleken met de foto’s die door [naam 11] in EncroChat zijn verstuurd op 4 april 2020. Geconcludeerd wordt dat de foto’s zijn gemaakt bij [bedrijf 1] .
4.3.2.6.2 BeoordelingDe rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat [medeverdachte] een koeler en een bak heeft geleverd aan [naam 10] [naam 11] . [Verdachte] heeft meegewerkt aan het maken van de bak. [naam 3] en [naam 2] hebben bemiddeld in dit contact en zijn actief betrokken geweest nadat de koeler en de bak waren geleverd. [Verdachte] kreeg zijn opdrachten via [medeverdachte] en ook betalingen werden geregeld via [medeverdachte] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat [Verdachte] uitsluitend betrokken is geweest bij de smeltbak en niet bij het maken van de koeler. Om die reden kan [Verdachte] niet verantwoordelijk worden gehouden voor het bouwen, verkopen, afleveren of voorhanden hebben van de koeler. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
In de bovengenoemde bak kon een IBC-vat van 1000 liter worden geplaatst. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bak gebruikt werd voor het smeltproces. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de in de bewijsmiddelen genoemde bak kan worden aangemerkt als een smeltbak zoals opgenomen in de tenlastelegging.
De handelingen van [Verdachte] gingen in onderhavige zaak zelfs verder dan het maken van de smeltbak. [Verdachte] heeft hieraan op 7 en 8 april 2020 immers ook reparatiewerk-zaamheden verricht. De contacten hierover verliepen ook via [medeverdachte] . Hierdoor kan ook het aanpassen van de smeltbak worden bewezen. Vervolgens werd [Verdachte] op 18 april 2020 nogmaals door [naam 3] gevraagd een probleem in Bemelen op te lossen. Hoewel niet vastgesteld kan worden dat [Verdachte] daadwerkelijk voor een tweede keer naar Bemelen is gegaan om de bak te repareren, blijkt uit deze feiten wel dat hij werd benaderd bij mankementen aan zijn werk. Hierdoor was [Verdachte] op de achtergrond aanwezig voor technische ondersteuning.
Het feit dat de goederen uiteindelijk niet in Bemelen zijn aangetroffen door de politie, doet aan een bewezenverklaring niets af. Uit de overige bewijsmiddelen is immers gebleken dat de smeltbak is geleverd en dat deze ook werkte. De rechtbank acht dan ook de handelingen als omschreven in feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6.3 VoorbereidingshandelingenDe bewezenverklaarde handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en metamfetamine en alle daaruit volgende verweten handelingen. Uit de EncroChat-gesprekken en de in de container aangetroffen sporen blijkt immers dat er met de koeler en de smeltbak BMK werd geproduceerd. BMK is een grondstof voor de productie van amfetamine en metamfetamine. Zonder de hardware die door [medeverdachte] en [Verdachte] is gemaakt, zou het niet mogelijk zijn deze productie tot stand te brengen. Dit blijkt te meer uit het feit dat de productie stil kwam te liggen op de momenten dat er problemen waren met de smeltbak. Pas na reparatie kon de productie worden voortgezet.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte geen opzet op de verweten voorbereidingshandelingen had. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de in de aanwezigheid van verdachte gevoerde gesprekken in het onderhavige deelonderzoek en in deelonderzoeken Delta en Echo voldoende blijkt dat verdachte wist waarvoor bij [medeverdachte] bestelde goederen werden gebruikt en met welke activiteiten [naam 2] , [naam 3] en [naam 11] bezig waren. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat er is gesproken over een legale bestemming voor de smeltbak. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende blijkt dat verdachte wist wat het doel van de door hem vervaardigde smeltbak was en dat hij daarmee ook opzet heeft gehad op het feit.
4.3.2.6.4 Medeplegen
Het toetsingskader voor het medeplegen is genoemd onder 4.3.2.4.4. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] , [Verdachte] , [naam 3] , [naam 2] en [naam 11] . Zij hebben gezamenlijk toegewerkt naar de productie van de BMK door [naam 11] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 11] de uitvoerder in het lab is. [medeverdachte] en [Verdachte] kunnen worden aangemerkt als uitvoerders en leveranciers. Door hun technische kennis en vaardigheden konden zij de gevraagde goederen maken, leveren en repareren. [medeverdachte] dacht hierbij zelfs actief mee over de technische mogelijkheden en onmogelijkheden. [Verdachte] heeft zijn werkzaamheden uitgebreid door op locatie service te verlenen. [naam 3] en [naam 2] stimuleerden de productie door [naam 11] . Zij brachten [naam 11] in contact met [medeverdachte] en [Verdachte] . Zij fungeerden ook als tussenpersonen tussen deze partijen en zorgden voor een oplossing bij problemen. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat [naam 3] technische kennis had over het productieproces van BMK. [naam 2] was op zijn beurt de financier van de hardware en de productie. Hij was de persoon die de grondstof apaan kon leveren en uiteindelijk ook de geproduceerde BMK afnam om te gebruiken in een ander lab. De rechtbank is gelet op deze verhoudingen van oordeel dat [naam 2] moet worden aangemerkt als eindverantwoordelijke en [naam 3] als zijn assistent. Ondanks het verschil in rollen, zijn de bijdragen van alle personen van wezenlijk belang om de productie van BMK en uiteindelijk amfetamine en/of metamfetamine te realiseren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
4.3.2.6.5 Periode
De rechtbank stelt vast dat de eerste handelingen met betrekking tot het strafbare feit door verdachte zijn geconstateerd op 31 maart 2020. Op 30 april 2020 is de zeecontainer uiteindelijk aangetroffen. De verdediging heeft betoogd dat de einddatum van de periode 8 april 2020 zou moeten zijn, omdat op dat moment de smeltbak was geleverd. De rechtbank is van oordeel dat een bewezenverklaarde periode eindigt op het moment waarop de locatie is aangetroffen. De werkzaamheden van de betrokkenen eindigden namelijk niet op het moment van de levering. Zo blijkt uit onderhavig deelonderzoek dat [Verdachte] ook na levering beschikbaar bleef voor aanpassingen en reparaties aan de door hem geleverde smeltbak. De rechtbank acht dan ook de gehele tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6.6 Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van voorbereidingshandelingen door het bouwen, aanpassen, verkopen, leveren en voorhanden hebben van een smeltbak wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.7
Feit 4 – Onderzoek Lima
4.3.2.7.1 FeitenOp 29 mei 2020 wordt bij manege [bedrijf 3] aan de [adres 4] in Vorstenbosch een drugslab aangetroffen dat op dat moment in werking is. Dit lab is gevestigd in een ruimte die is gemaakt met hooi- en strobalen. In het lab wordt BMK geproduceerd en hier wordt [naam 13] aangehouden. Op een van de in Vorstenbosch aangetroffen metalen deksels zijn werktuigsporen aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat deze sporen zijn veroorzaakt met een matrijs uit de ponsnibbelmachine die bij [bedrijf 1] is aangetroffen.
Uit de binnen onderzoek Proteus beschikbare gegevens blijkt dat [naam 13] op 28 april 2020 samen met [naam 5] [bedrijf 1] in Tilburg bezoekt. Zij spreken daar met [medeverdachte] en [Verdachte] en bestellen een ketel, een stoomset / vacuümset, een koeler en een roerder. Deze goederen moeten zo spoedig mogelijk worden geleverd.
Op 4 mei 2020 komt [naam 13] bij [bedrijf 1] . Hij betaalt [medeverdachte] en vraagt waar hij moet zijn voor die grote. [medeverdachte] verwijst hem hiervoor naar [Verdachte] . Wederom spreken zij over een ketel die gebouwd moet worden en [naam 13] complimenteert het werk van [Verdachte] .
Uit EncroChat-berichten op 9 mei 2020 blijkt dat [naam 5] contact heeft met de onbekend gebleven “ [naam 16] ”. Deze “ [naam 16] ” stemt ondanks het gebrek aan een slaapruimte in met het gebruiken van een ruimte met hooi. Afgesproken wordt dat ze dan gewoon bij de ketel slapen. Doordat er wordt verwezen naar hooi en twee honden (die ook zijn te zien op de website van de manege), hebben verbalisanten later geoordeeld dat dit gesprek ziet op de locatie in Vorstenbosch.
Op 20 mei 2020 is er contact tussen [naam 13] en [naam 5] via EncroChat. Hieruit volgt dat zij een afspraak maken om iets na 19.00 uur naar een keuken te gaan. Gesproken wordt over een roerder die er eerst uit moet en “ap” (de rechtbank begrijpt: apaan) die hard geworden zal zijn. Gedurende diezelfde dag is er ook EncroChat-communicatie tussen [naam 13] en “ [naam 16] ”. Zij spreken over het brengen van “fos” (de rechtbank begrijpt: fosfor) en het feit dat er de volgende ochtend “ap” zal worden opgehaald. Hierbij wordt gezegd dat alladin een plaats zou regelen waar een bus neergezet kon worden.
Op 22 mei 2020 is er wederom contact tussen “ [naam 16] ” en [naam 13] . Uit het gesprek blijkt dat er iets kapot is dat gemaakt moet worden door een elektricien. Iets heeft even gedraaid en klapte er daarna uit. [naam 13] vermoedt dat dit komt door een aansluiting in de motor. Zodra de stroom weer werkt, zal het werk voort worden gezet. Hierbij meldt “ [naam 16] ” dat hij een testliter nodig heeft om aan “ [accountnaam 2] ” te laten zien. Verder wordt gesproken over vacuümtrekken en smelten en de te verwachten resultaten.
In EncroChat-berichten tussen “ [naam 16] ” en [naam 13] op 24 mei 2020 is te lezen dat ze weer bezig zijn nadat een propeller van de roerder was losgekomen. De propeller en motor zijn door [accountnaam 2] gemaakt. Bij dit bericht is een foto meegestuurd door [naam 13] . De ketel en vloeren op deze foto vertonen zeer grote gelijkenis met wat er later in het laboratorium in Vorstenbosch werd aangetroffen.
Op 25 mei 2020 blijkt uit een EncroChat-gesprek tussen [naam 5] en [naam 13] dat [naam 5] boos is en [naam 13] niet wil zien. [naam 13] stuurt [naam 5] wel nog een foto van een weegschaal. Dit is de weegschaal die op 29 mei 2020 is aangetroffen in het laboratorium in Vorstenbosch. [naam 13] verzoekt [naam 5] de PH-waarde door te geven van het leidingwater op de plaats waar ze zitten. Wanneer [naam 5] niet direct antwoordt, stuurt [naam 13] hetzelfde verzoek aan “ [naam 16] ” hierbij meldt hij dat het gaat om de PH-waarde in Heesch. Volgens verbalisanten ligt de manege waar het laboratorium is aangetroffen via de snelste route op 9,1 kilometer van het centrum van Heesch.
Door [bedrijf 4] zijn na de inval enkele foto’s van het lab gepubliceerd. De inval wordt in de ochtend van 29 mei 2020 door “ [naam 16] ” en [naam 5] besproken via EncroChat. [naam 5] bevestigt op basis van de foto’s dat het de stal is en meldt dat hij bijna zelf daar zou zijn geweest.
[bedrijf 4] heeft onder andere een foto van een ketel met een opvallende groene band gepubliceerd. Verbalisanten concluderen dat ook in de gesprekken van [medeverdachte] en [Verdachte] op 14 april 2020 en 15 april 2020 wordt gesproken over een ketel met een groene band. In een gesprek met [naam 1] op 31 mei 2020 bevestigt [Verdachte] dat op [bedrijf 4] staat dat er nog zes man is aangehouden en dat het spul dat op de foto’s staat van hem komt.
Op 3 juni 2020 is [Verdachte] bij [bedrijf 1] . [naam 17] zegt [Verdachte] dat ze naar aanleiding van wat er in de manege is aangetroffen direct naar [medeverdachte] zijn gekomen, omdat de goederen in de manege gelijkenis vertoonden met wat [medeverdachte] vroeger maakte. [Verdachte] reageert hierop door te zeggen dat ze hem niet op gelijkenis kunnen pakken, omdat hij telkens op een andere manier last.
Op 4 juni 2020 komt [naam 5] bij [bedrijf 1] . Naar de manege gevraagd zegt hij tegen [medeverdachte] dat ze alleen maar fosfor en apaan hebben gevonden. Doordat de spullen nieuw waren is er geen “A” aangetroffen. Hij speculeert over de straf nu het alleen om smelten gaat.
4.3.2.7.2 BeoordelingDe rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [naam 5] samen met [naam 13] hardware ten behoeve van de productie van BMK heeft besteld bij [medeverdachte] en verdachte. Hoewel de levering van de hardware niet is gezien, blijkt uit de betaling en het compliment voor het werk van verdachte dat de goederen zijn geleverd. In Vorstenbosch is later ook een ketel met een groene band met een roermotor aangetroffen die gekoppeld kan worden aan [medeverdachte] en verdachte. Dit was alleen mogelijk als die goederen door [medeverdachte] en verdachte waren geleverd. Immers, [naam 5] en [naam 13] kwamen bij hen omdat hun opslaglocatie voor hardware was opgerold door de politie waardoor zij geen hardware meer hadden. Er is geen enkele aanwijzing dat die hardware door iemand anders is geleverd. Dat de geleverde voorwerpengeschikt en bedoeld waren voor de productie van BMK, en dat verdachte dit ook wist, blijkt uit de gesprekken over het eindproduct, het feit dat de hardware in werking zijn aangetroffen en de BMK die in het laboratorium is aangetroffen.
Hoewel de rechtbank kan vaststellen dat er ook een stoomset/vacuümset en een koeler zijn besteld, blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat deze goederen daadwerkelijk zijn geleverd, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken. Uit de uitvoerige gesprekken over dit deel van de bestelling blijkt wel dat [medeverdachte] en verdachte precies wisten waarvoor deze goederen waren bedoeld.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen de in de tenlastelegging gespecificeerde handelingen met betrekking tot de ketel en de roermotor wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.7.3 Voorbereidingshandelingen
De rechtbank is van oordeel dat alle bewezenverklaarde handelingen hebben geleid tot de productie van BMK. BMK wordt gebruikt voor de productie van amfetamine en metamfetamine. Om die reden kunnen de handelingen van verdachte dan ook worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en metamfetamine en alle handelingen die hier vervolgens mee kunnen worden verricht.
4.3.2.7.4 MedeplegenOnder 4.3.2.4.4 heeft de rechtbank het toetsingskader voor medeplegen geschetst. Met inachtneming van dit kader stelt zij vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 13] , [naam 5] en [medeverdachte] . Dit blijkt uit het feit dat [naam 13] en [naam 5] samen de hardware voor het lab in Vorstenbosch hebben besteld bij [medeverdachte] en verdachte. Hierbij is uitgebreid gesproken over de specificaties en de kosten en zelfs over de risico’s bij het vervoer van de hardware in één keer. De bijdrage van [medeverdachte] en verdachte is bovendien van wezenlijk belang. Immers zonder de door hen geleverde hardware zou het niet mogelijk zijn iets te produceren in het laboratorium.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank stelt vast dat [naam 5] bij het lab in Vorstenbosch de rol van eindverantwoordelijke had die meefinancierde, anderen aanstuurde en ook zelf af en toe meewerkte. [medeverdachte] en verdachte waren hierbij vanwege hun technische vaardigheden uitvoerders en leveranciers van de hardware.
4.3.2.7.5 PeriodeDe rechtbank stelt vast dat op 28 april 2020 de opdracht is gegeven voor het produceren van de hardware voor het laboratorium in Vorstenbosch. Op 29 mei 2020 is dit laboratorium ontdekt door de politie.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte de aanpassingen aan de ketel al heeft verricht op 1 april 2020. De rechtbank stelt vast dat uit het gesprek op 28 april 2020 blijkt dat er nog meer aanpassingen aan de ketel moesten worden verricht voordat de ketel kon worden geleverd aan [naam 5] en [naam 13] . Voor deze aanpassingen verwees [medeverdachte] meerdere keren naar verdachte. Hoewel het zeker mogelijk is dat verdachte op 1 april 2020 aanpassingen aan de ketel heeft verricht, sluit dit niet uit dat hij ook na 28 april 2020 nog aanpassingen heeft verricht om de ketel gereed te maken. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Door verdediging is betoogd dat de verweten periodes telkens moeten eindigen op het moment waarop de verweten goederen zijn geleverd. De rechtbank volgt deze redenering niet. In de eerste plaats is in het onderhavige onderzoek niet te vast te stellen op welk moment de hardware precies is geleverd. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de organisatie zich opnieuw tot [medeverdachte] en verdachte wendde als er problemen waren met de hardware of wanneer er aanvullende hardware moest worden geleverd. Zij waren dan ook gedurende de gehele periode op de achtergrond aanwezig voor technische ondersteuning. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het moment waarop het laboratorium is aangetroffen aangemerkt moet worden als het einde van de periode. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 28 april 2020 tot en met 29 mei 2020.
4.3.2.7.6 Conclusie
De rechtbank acht het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en metamfetamine en alle daarmee te verrichten handelingen in de periode 28 april 2020 tot en met 29 mei 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.8
Feit 5 – Onderzoek November
4.3.2.8.1 Feiten
Op 20 mei 2020 worden in [adres 5] in Zundert chemicaliën en een grote hoeveelheid hardware aangetroffen. Volgens de deskundigen wordt deze hardware gebruikt bij de productie van amfetamine. Opvallend is dat een groot deel van de hardware verontreinigd is. Deze verontreiniging is getest waarbij amfetamine en BMK zijn aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat de garagebox wordt gehuurd door [naam 18] . Wanneer op een later moment twee deksels van de aangetroffen ketels worden onderzocht, blijken zij sporen te bevatten van de ponsnibbelmachine die bij [bedrijf 1] is aangetroffen.
In onderzoek Proteus wordt op 29 april 2020 gezien dat [naam 19] en [naam 20] , de neef van [naam 18] , bij [bedrijf 1] komen. [naam 20] heeft een probleem, hij zou willen overtrekken en spreekt met [medeverdachte] over een technische oplossing. Er wordt afgesproken dat de ketel van [naam 20] wordt aangepast. [medeverdachte] zal hierover nog overleggen met zijn lasser.
Op 1 mei 2020 komen [naam 20] en [naam 21] bij [bedrijf 1] . [medeverdachte] vraagt [Verdachte] om naar [bedrijf 1] te komen en [Verdachte] komt daar even later aan. Hij kijkt in de bus van [naam 20] en [naam 21] en belt vervolgens naar [naam 22] met de vraag of die wat wil verdienen, omdat hij drie kleintjes heeft staan. Later klaagt [medeverdachte] tegenover [naam 17] omdat de Turkse jongen met ketels langs is gekomen bij het bedrijf. Hierbij benoemt hij dat [Verdachte] de klus wilde doen en dat hij de jongen het nummer van [Verdachte] had gegeven zodat zij het zelf konden regelen. Even later komt [Verdachte] terug bij [bedrijf 1] en hij bespreekt wat er aan de ketels aangepast moet worden en dat de ketels gebruikt gaan worden om over te trekken en te smelten. Later in de avond belt [naam 22] naar [Verdachte] dat hij nerveus wordt door die dingen, omdat ze al gebruikt zijn. [naam 22] wil dat niet en vindt dat [Verdachte] het de volgende keer beter moet bespreken.
Op 2 mei 2020 komen de ketels wederom ter sprake tussen [medeverdachte] en [Verdachte] . [naam 23] benoemt dat een derde persoon er wel van schrok dat [Verdachte] € 1.500,- per stuk vroeg voor het aanpassen. [Verdachte] bevestigt dat, maar benoemt ook dat het risico voor hem net zo groot is. In de avond vraagt [naam 20] aan [Verdachte] waar het geld gebracht moet worden. Zij spreken af op het Paletplein in Tilburg. Op de vraag met wie van de twee [naam 20] op dat moment spreekt, antwoordt [Verdachte] met: “ [accountnaam 2] die het maakt”.
Ook op 3 mei 2020 is er overleg tussen [Verdachte] en [naam 20] . [naam 20] zegt toe dat hij dinsdag nog een bedrag kan brengen. [Verdachte] vraagt op zijn beurt of het één overtrekker en twee smelters moeten zijn. [naam 20] bevestigt dit.
Op 5 mei 2020 informeert [naam 20] bij [Verdachte] wanneer hij klaar zal zijn. [Verdachte] reageert hierop dat de ketels die week klaar kunnen zijn en dat de koelers op een ander adres zullen worden gemaakt. Dit alles blijkt op 10 mei 2020 nog niet geregeld te zijn, want op die datum informeert [naam 20] weer bij [Verdachte] naar de ketels. Wederom geeft [Verdachte] het antwoord dat hij hoopt die week de aanpassingen te kunnen verrichten. [naam 20] wil weten of er niet alvast een smeltketel klaar kan worden gemaakt. Op 10 en 11 mei 2020 antwoordt [Verdachte] hierop dat hij die snel af kan hebben als hij spullen heeft, maar dat nog onbekend is wanneer hij de spullen ontvangt.
Op 12 mei 2020 hebben [naam 20] en [Verdachte] wederom contact. De ketels kunnen de volgende dag geleverd worden. Afgesproken wordt dat ze rond 4 uur worden opgehaald bij het adres waar ze ook zijn gelost. Later die dag vertelt [Verdachte] aan [medeverdachte] dat ze volgende dag om vier uur er drie op komen halen en dat ze de hele dag zeuren.
De volgende dag, 13 mei 2020, is er weer contact tussen [naam 20] en [Verdachte] . In dit gesprek stelt [Verdachte] dat hij alle werkzaamheden verricht en dat [medeverdachte] daarvoor de materialen zaagt en levert. Op de vraag van [naam 20] of ook de koelers al klaar zijn, antwoordt [Verdachte] dat dat niet het geval is, maar dat de ketels wel die dag opgehaald moeten worden, omdat de eigenaar van het pand langskomt. [naam 20] zegt uiterlijk half zes bij [Verdachte] te zijn. [Verdachte] reageert hierop door te zeggen dat ze vier uur hadden afgesproken en vraagt [naam 20] de afgesproken € 2.500,- mee te nemen. Diezelfde dag wordt rond 18.55 uur een Mercedes Sprinter gezien bij de loods aan [adres 6] te Tilburg. Verbalisanten herkennen de bestuurder als zijnde [naam 21] . Verbalisanten observeren de Mercedes en zien dat hij vanuit Tilburg naar een garage aan [adres 12] rijdt.
Naar aanleiding van de bevindingen wordt er op 14 mei 2020 een inkijk georganiseerd in de [adres 7] die zijn gelegen aan [adres 12] . Verbalisanten zien hierbij in [adres 8] een bijna ruimtevullend object dat is afgedekt met een kleed.
Zoals eerder vermeld zijn vervolgens op 20 mei 2020 de goederen door verbalisanten aangetroffen. Diezelfde dag spreken [medeverdachte] en [Verdachte] elkaar bij [bedrijf 1] . Er wordt gesproken over het werk voor [naam 20] en over de productie van synthetische drugs. Hierbij komt ook een nieuwsbericht ter sprake over de goederen die zijn aangetroffen in de garage in Zundert. [medeverdachte] merkt hierbij op dat [Verdachte] de beugel op de foto nog recht heeft gebogen en [Verdachte] bevestigt dat. [Verdachte] merkt hierbij op dat de ketels gebruikt waren en dat je dat bij het lassen ook kon ruiken.
Op 27 juni 20202 bezoekt [naam 20] wederom [bedrijf 1] . Hij spreekt met [medeverdachte] over het feit dat hij de spullen die hij had laten maken kwijt is geraakt.
4.3.2.8.2 Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte in opdracht van [naam 20] drie ketels heeft veranderd zodat zij geschikt waren voor de productie van amfetamine. [medeverdachte] heeft in dit verband de opdracht aangenomen en het werk uitbesteed aan verdachte. [medeverdachte] heeft verdachte ook voorzien van materialen. De rechtbank acht dan ook de handelingen met betrekking tot de drie ketels wettig en overtuigend bewezen.
Hoewel er in de gesprekken herhaaldelijk ook is gesproken over de opdracht tot het bouwen van koelers, blijkt uit geen van de bewijsmiddelen dat de koelers ook daadwerkelijk zijn gebouwd, betaald en geleverd. Om die reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.8.3 Voorbereidingshandelingen
Uit het rapport van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen blijkt dat de in Zundert aangetroffen ketels geschikt waren voor de productie van amfetamine. [medeverdachte] en [Verdachte] waren hier van op de hoogte. Niet alleen wisten zij gelet op de gesprekken precies waar de ketels voor gebruikt zouden worden, zij klaagden ook over het feit dat de ketels al eerder gebruikt waren en dat dit ook te ruiken was. Dit komt ook overeen met de bevindingen van het NFI. In monsters van restanten in de aangetroffen ketels zijn sporen van amfetamine en BMK gevonden. Uit de gesprekken blijkt dat [naam 20] de ketels voor meerdere doeleinden wilde gebruiken. De voornoemde bewezen handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan te merken als voorbereidingshandelingen op de productie van amfetamine en alle andere met amfetamine te verrichten handelingen als beschreven in de tenlastelegging.
4.3.2.8.4 Medeplegen
Bij de beoordeling van het medeplegen houdt de rechtbank rekening met het toetsingskader als genoemd onder 4.3.2.4.4. De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van onderhavig feit sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. [naam 20] vervulde hierbij de rol van financier en opdrachtgever. Hij is degene die de bestelling plaatste, degene die [naam 21] aanstuurde bij zijn chauffeurswerkzaamheden en die de voortgang controleerde bij verdachte. [medeverdachte] accepteerde op zijn beurt de opdracht en besteedde de werkzaamheden uit aan verdachte. Verdachte was de daadwerkelijke uitvoerder van de werkzaamheden aan de ketels, maar werkte hierbij wel met de materialen die door [medeverdachte] aan hem werden geleverd. Hij hield [medeverdachte] bovendien ook op de hoogte van zijn contacten met [naam 20] . De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden gesproken kan worden van medeplegen waarbij eenieder een eigen belangrijke rol in de keten vervulde. Wanneer één van de onderdelen van deze keten zou wegvallen dan zouden de drie ketels niet zijn verbouwd.
4.3.2.8.5 PeriodeDe rechtbank stelt vast dat op 29 april 2020 de opdracht is gegeven voor het produceren van de hardware. Bij dit gesprek was verdachte niet aanwezig. Hij was pas op 1 mei 2020 bij onderhavig feit betrokken. Op 20 mei 2020 is de opslaglocatie opgeruimd door de politie. Zoals eerder overwogen volgt de rechtbank de redenering van de verdediging over het einde van de periode niet. Dat er ook na levering nog contact was met verdachte, blijkt uit het gesprek van 7 juli 2020 waarin ter sprake kwam dat verdachte nog altijd in afwachting was van een deel van de betaling. Bovendien is uit andere deelonderzoeken gebleken dat [medeverdachte] en verdachte ook na levering bereikbaar waren voor eventuele herstelwerkzaamheden en reparaties aan de door hen geleverde goederen. Echter, de rechtbank stelt vast dat de tenlastegelegde periode eindigt op 15 mei 2020. Alleen om die reden zal de rechtbank afwijken van haar eerder geformuleerde algemene oordeel over het einde van de periode en in de onderhavige zaak 15 mei 2020 aanhouden als einddatum.
4.3.2.8.6 Conclusie
Gelet op voornoemde overwegingen acht de rechtbank het medeplegen van de voorbereidingshandelingen door het verbouwen, verkopen, afleveren en voorhanden hebben van drie ketels.
02-131629-21
4.3.2.9
Onderzoek Oscar
4.3.2.9.1 Feiten
Op 8 mei 2020 doet de politie een inval aan de [adres 9] in Drempt. Zij treffen een daar een laboratorium en verschillende grondstoffen aan. De locatie is ingericht voor het produceren van metamfetamine. Er worden daarnaast ook metamfetamine kristallen aangetroffen. Bij het laboratorium werden drie personen aangehouden. Bij het lab werd ook een slaapplaats voor drie personen aangetroffen. Tijdens het onderzoek naar de betrokkenen bij deze productie maakt de politie gebruik van gegevens uit onderzoek Proteus.
Op woensdag 26 februari 2020 is [naam 3] bij [bedrijf 1] . Hij vraagt [medeverdachte] of [accountnaam 2] iets af kunnen spreken voor “dat ding”. [medeverdachte] denkt dat het de volgende dag klaar kan zijn, maar om dit zeker te weten belt hij eerst met [Verdachte] . In het gesprek met [Verdachte] wordt wederom gesproken over “zo’n ding” en uiteindelijk concluderen [medeverdachte] en [Verdachte] dat dit voorwerp op vrijdagavond opgehaald kan worden.
Vrijdag 28 februari 2020 is [naam 3] wederom bij [bedrijf 1] . Hij vraagt [medeverdachte] of het gaat lukken. [medeverdachte] belt vervolgens en bevestigt desgevraagd dat hij klaar is. [medeverdachte] zal zorgen dat [naam 12] de volgende dag om 12.00 uur bij [bedrijf 1] is. Op de vraag of “hij” compleet is, antwoordt [medeverdachte] dat de slang ontbreekt. Uit het gesprek blijkt verder dat het ding opgehaald zal worden met een Polo en zal worden afgedekt met dekens zodat het niet zichtbaar zal zijn. [naam 3] vraagt [medeverdachte] wel nog op te schrijven hoe hoog “hij” opgestookt kan worden. Hierna vertrekt [naam 3] bij [bedrijf 1] . Die middag komt hij terug en is ook [naam 2] aanwezig bij [bedrijf 1] . Zij praten daar met [medeverdachte] en [Verdachte] .
Op 9 maart 2020 komt [naam 3] wederom bij [bedrijf 1] . Hij zegt tegen [medeverdachte] dat [accountnaam 2] een reactieketeltje willen laten maken en legt uit dat het een zelfde ketel is als de vorige keer maar dan dicht. [naam 3] merkt hierbij op dat [medeverdachte] het te gebruiken materiaal nog moet hebben, maar [medeverdachte] wil hierover eerst met [Verdachte] overleggen omdat hij niet weet of [Verdachte] de ketel heeft verkocht. Uiteindelijk zegt [medeverdachte] dat de reactieketel
€ 4.500,- moet gaan kosten. Rond 12.09 uur komen ook [naam 2] en twee onbekende mannen bij [bedrijf 1] . [medeverdachte] spreekt over de kosten en de risico’s en op de achtergrond is een gesprek in de Engelse taal te horen. Om 12.20 uur vertrekken [naam 3] , [naam 2] en de twee onbekende mannen bij [bedrijf 1] . Zij spreken later die middag elkaar weer bij de [adres 13] in de Engelse taal. Ondertussen is [Verdachte] aangekomen bij [bedrijf 1] . [medeverdachte] vertelt [Verdachte] dat hij weer een klusje heeft voor [naam 3] en [naam 2] en zij bespreken de specificaties van de te maken ketel. Uiteindelijk stemt [Verdachte] in met het uitvoeren van de opdracht.
Op 14 maart 2020 spreekt [Verdachte] met [medeverdachte] . [medeverdachte] vertelt dat [naam 2] samenwerkt met [accountnaam 2] , maar dat hij daar zelf liever buiten wordt gehouden. Later die ochtend komen ook [naam 11] , [naam 2] en [naam 3] bij [bedrijf 1] . Zij spreken met elkaar in aanwezigheid van [medeverdachte] over de productie van B-olie en de kwaliteit van olie. [naam 2] merkt hierbij op dat hij en [naam 3] altijd met een [accountnaam 2] genaamd [naam 24] spreken en [naam 2] zegt toe die avond de olie met [accountnaam 2] te zullen bespreken.
Via EncroChat is er op 27 maart 2020 contact tussen [naam 2] en [naam 8] . Ook [naam 8] heeft contact met [naam 24] . Hij geeft aan [naam 2] door dat [naam 24] wil weten of [naam 2] die dag olie heeft, omdat ze stil staan. Hierbij stuurt hij een berichtje in de Engelse taal door waarin wordt gevraagd iets te vragen aan “ [accountnaam 2] ” omdat de mensen wanhopig zijn. [naam 2] reageert hierop door te zeggen dat [accountnaam 2] paraat staat en later die middag zal komen zodat hij met de spits mee kan rijden. Uit een gesprek dat [naam 2] die dag met [naam 3] voert blijkt dat er problemen zijn bij het maken van de olie. [naam 2] is hier niet blij mee omdat ze nu stilstaan. Het probleem wordt verholpen door het laten maken van een nieuwe koeler door [medeverdachte] . Uiteindelijk laat [naam 2] in de avond aan [naam 8] weten dat het leveren van olie niet haalbaar is en dat de olie pas de volgende dag kan worden geleverd.
Op 28 maart 2020 vraagt [naam 2] aan [naam 8] of het klopt dat de helft van de kwik niet naar [accountnaam 2] , maar naar [naam 8] zelf moet. Hij verwijst hierbij naar wat hij van [accountnaam 2] heeft gehoord. Hierop reageert [naam 8] dat dat niet klopt en dat alles naar [accountnaam 2] moet. Later die dag geeft [naam 2] door dat zijn [accountnaam 2] weer terug is en dat er nu dus weer [accountnaam 2] zijn. Hij vraagt ook aan [naam 24] door te geven dat het afval in 200 liter vaten moet worden gepompt. In reactie hierop laat [naam 8] weten dat [accountnaam 2] het precies zo doen als [naam 2] vraagt. Hij laat echter wederom weten dat ze staan te wachten. [naam 2] zegt dat [accountnaam 2] op dat moment aan het rijden is en laat weten dat er vervolgens op dinsdag weer olie zal zijn. Hierna zal om de twee dagen 200 liter kunnen worden geleverd. Direct na dit gesprek neemt [naam 2] contact op met [naam 6] . [naam 6] laat weten dat hij om 18.15 uur op de locatie kan zijn. Los van deze gesprekken spreekt [medeverdachte] deze dag met [naam 25] . Hij zegt te werken voor een man uit Den Bosch die hij [accountnaam 2] noemt en die bezig is met [accountnaam 2] . De man werkt samen met het kartel aan het maken van [accountnaam 2]
Op 29 maart 2020 is er via EncroChat een gesprek tussen [naam 8] en [naam 9] . In dit gesprek benoemt [naam 8] dat hij 24 kilo heeft gekregen om te verkopen. Hij vraagt [naam 9] ze wel een beetje groter te maken omdat meer dan helft erg klein is. [naam 9] zegt toe met hen te praten. Diezelfde dag laat [naam 8] weten dat er nog 300 olie zal komen als het probleem is opgelost. [naam 9] laat echter weten dat het probleem ook is dat ze niet weten hoe de motor met de filter werkt. Hiervoor laat [naam 8] de eigenaar komen met gereedschap. Hierop laat [naam 9] weten dat er dan dinsdag “ [accountnaam 2] ” gemaakt kan worden. Hij vraagt vervolgens nog om extra alcohol voor de productie.
Ook op 30 maart 2020 is er contact tussen [naam 8] en [naam 9] . Zij spreken over wat twee labs op kunnen brengen. Uit dit gesprek blijkt dat [naam 8] de verkoop regelt. [naam 9] heeft op zijn beurt contact met de personen in het lab en geeft een lijst door met de grondstoffen die de werkers nodig hebben. Zo krijgt hij van “ [naam 26] ” een foto doorgestuurd met daarop witte kristallen. De foto is vervolgens door [naam 9] doorgestuurd aan [naam 8] , die de foto op zijn beurt aan [naam 2] stuurt. Hierbij wordt gemeld dat er morgen weer kilo’s zijn. [naam 2] zegt hierop dat dit oké en dat ze die avond weer gaan smelten om de volgende dag olie te hebben voor [accountnaam 2] . In dit gesprek vraagt [naam 8] aan [naam 2] om aceton en zoutzuur te regelen en [naam 2] zegt toe dat [accountnaam 2] rond 18.15 uur bij [accountnaam 2] is met de aceton en het zoutzuur. Uit een ander gesprek blijkt dat [naam 2] [naam 6] die dag heeft gevraagd als [accountnaam 2] . [naam 6] weet namelijk aan [naam 2] te melden dat [accountnaam 2] een lijst aan [naam 24] zouden hebben gestuurd. Op verzoek van [naam 2] vraagt [naam 8] deze lijst op en later in de avond stuurt hij een lijst met benodigdheden en grondstoffen door aan [naam 2] .
Op 31 maart 2020 vraagt [naam 2] aan [naam 6] om even niet met de bus naar het smelthok te gaan omdat er een probleem is. De bus moet ergens worden neergezet totdat alles duidelijk is. Diezelfde dag heeft [naam 2] contact met [naam 8] . Het productieproces lijkt weer stil te vallen, maar [naam 2] kan pas in de avond olie leveren. Hij zegt op verzoek van [naam 8] wel toe om te zoeken naar een ruimte waar grondstoffen kunnen worden opgeslagen. Er wordt in het gesprek benoemd dat [accountnaam 2] bij het lab slapen. [naam 2] meldt dat [accountnaam 2] die dag nog naar [accountnaam 2] zal rijden en vraagt welke boodschappen er mee moeten worden genomen. Dit gesprek sluit aan op wat er in een gesprek tussen [naam 8] en [naam 9] wordt besproken.
Op 1 april 2020 meldt [naam 2] aan [naam 8] dat [accountnaam 2] een nieuwe bak naar [accountnaam 2] zal brengen. [naam 2] geeft deze opdracht aan [naam 6] . Uit de camerabeelden bij [bedrijf 1] blijkt dat [naam 6] samen met [medeverdachte] een IBC-container tilt uit een Peugeot Boxer. [naam 6] heeft kort daarna een gesprek met [naam 9] via EncroChat. Hij vraagt de afvalolie in vaten van 200 liter te doen en een foto door te sturen van de pomp. Op basis hiervan kan bekeken worden welke slang er nodig is, nu blijkt dat de IBC in de bus moet blijven.
Op 2 april 2020 hebben [naam 8] en [naam 9] contact en hieruit blijkt dat zij van plan zijn om 3000 liter per maand te verwerken. Dat er forse hoeveelheden worden verwerkt blijkt ook uit het gesprek tussen [naam 6] en [naam 2] over de duizenden liters afval die afgevoerd moeten worden.
De volgende dag, op 3 april 2020, is er contact tussen [naam 8] en [naam 2] . Hierin wordt wederom om olie gevraagd. Deze dag heeft [naam 2] contact met [naam 3] over het vinden van een locatie om te kunnen smelten. Ondertussen stelt [naam 6] voor om voor de volgende dag een bus te regelen zodat hij apaan kan vervoeren. [naam 2] stemt hiermee in.
Ook op 4 april 2020 is er weer contact tussen [naam 8] en [naam 2] en [naam 8] en [naam 9] . Zij spreken over olie en materialen. In dit gesprek spreekt [naam 8] bovendien zijn waardering uit over [naam 6] omdat hij alles begrijpt en aanvult en zelfs Spaans spreekt. Uit het gesprek op 5 april 2020 tussen deze twee laatste personen volgt dat er de productie ook daadwerkelijk weer op gang is gekomen en dat er kilo’s “ [accountnaam 2] ” worden geproduceerd en opgehaald kunnen worden. Op zijn beurt bespreekt [naam 8] de benodigdheden en de opbrengsten weer met [naam 2] . Ook op 6 april 2020 houden zij contact over de aanvoer van de benodigdheden.
Op 10 april 2020 geeft [naam 2] gerichte instructies aan [naam 8] over het vervangen van stoppen in het lab. Wanneer dit geen resultaat oplevert, vraagt [naam 2] aan [naam 6] om met [accountnaam 2] naar [accountnaam 2] te rijden. Dit omdat er geen stroom is in het lab. Deze opdracht wordt gewijzigd in het ophalen van [accountnaam 2] . [naam 6] ziet hierin een probleem, omdat ze aangehouden kunnen worden met vier personen in een auto. [naam 2] verzoekt hem daarop om ze in de bus te vervoeren. Ondertussen laat aan [naam 9] aan [naam 8] weten hoeveel kilo’s er al zijn gemaakt in het “ [accountnaam 2] ”.
Op 13 april 2020 vraagt [naam 2] aan [naam 6] om hem zijn totale rekening te sturen. Daarnaast blijkt er weer olie beschikbaar te zijn. De volgende dag moeten de olie, [accountnaam 2] en [naam 2] zelf worden vervoerd. [naam 6] doet een voorstel om dit te organiseren. Uit een gesprek met [naam 8] blijkt waarom [naam 2] terughoudend reageert. Er wordt gesproken over de olie die klaar is, maar ook over het feit dat er bijna geen auto’s op de weg zijn.
De volgende dag, 14 april 2020, vraagt [naam 2] aan [naam 6] om naar hem te komen. [naam 6] vraagt hierop of hij met de polo kan komen. [naam 2] zegt hem dat het beter is om met een bus te komen en benoemt de hoeveelheden olie en “app” die vervoerd moeten worden. Diezelfde dag bevestigt [naam 2] aan [naam 8] dat [accountnaam 2] rond 18.00 uur worden opgehaald en dat zij die dag en de volgende dag 210 liter krijgen.
Op 16 april 2020 is er weer contact tussen [naam 2] en [naam 8] . Zij spreken over de prijs van “ [accountnaam 2] ”, het aanleveren van olie en over kilo’s. Later die dag is er ook contact tussen [naam 2] en [naam 6] . [naam 2] benadrukt dat [naam 6] moet vragen welke grondstoffen ze nodig hebben. Ongeveer een uur later stuurt [naam 6] een lijst met benodigdheden in de Spaanse en Engelse taal door. [naam 6] vraagt hierbij aan [naam 2] wat een liter a-olie kost en zij maken hierover een prijsafspraak.
Uit een gesprek tussen [naam 6] en [naam 2] op 18 april 2020 blijkt dat [naam 6] wederom zelf contact heeft gehad met [naam 8] . Hij meldt namelijk aan [naam 2] dat hij onderweg is om een zieke kok naar Den Haag te brengen en dat het volgens [naam 24] voor het werk niet uitmaakt.
Ook op 20 april 2020 geeft [naam 6] een boodschap door aan [naam 2] . Op verzoek van een van [accountnaam 2] vraagt hij of ze de volgende dag afval kunnen ophalen met een IBC. [naam 2] stemt daarmee in.
Op 21 april 2020 heeft [naam 2] zelf weer contact met [naam 8] . Zij spreken over de aanvoer naar het smelthok waardoor er de volgende week 1500 kilo klaar moet zijn. In dit gesprek waarschuwt [naam 8] [naam 2] om uit te kijken voor dieven, omdat er inmiddels voor € 200.000,- aan handel staat. Later die dag vraagt [naam 2] aan [naam 6] om weer 20 vacuüm op te halen en naar [accountnaam 2] te brengen. [naam 6] stemt hiermee in.
Op 22 april 2020 laat [naam 6] weten dat hij wederom een kok ophaalt en dat hij naar “ [naam 27] ” gaat. [naam 2] vraagt [naam 6] de € 10.000 voor de huur die “ [naam 27] ” hem mee zal geven, bij hem af te geven.
[naam 2] heeft op 25 april 2020 contact met [naam 8] . Zij spreken over het eindproduct en de actuele prijzen. Verder benoemen zij de kwaliteit van de olie naar aanleiding van een klacht van [naam 24] .
[naam 6] laat op 26 april 2020 aan [naam 2] weten dat [naam 9] hem heeft gevraagd voortaan met hem te communiceren. [naam 2] stuurt dit bericht op zijn beurt weer door naar [naam 8] .
Op 27 april 2020 hebben [naam 8] en [naam 2] contact over de aan te leveren base. Op basis van informatie die hij van [naam 6] ontvangt, geeft [naam 2] door dat er 17 geleverd kan worden. Op zijn beurt laat [naam 8] weten dat alles is verkocht.
Op 28 april 2020 hebben [naam 2] en [naam 8] een discussie over de kwaliteit van de “app”. Daarnaast heeft [naam 8] ook direct contact met [naam 6] over het afleveren van kilo’s. Diezelfde dag heeft [naam 2] contact met [naam 3] over het maken van base. Daarnaast laat [naam 2] aan [naam 3] zien hoe de pegels worden en [naam 3] reageert hierop dat ze er mooi uitzien. Later die dag vraagt [naam 6] in opdracht van [naam 2] bij [naam 24] na hoe de base was. [naam 6] meldt vervolgens aan [naam 2] dat [naam 24] heeft doorgegeven dat de base niet goed is.
[naam 3] vraagt op 29 april 2020 aan [naam 2] of de base die in Limburg was gemaakt goed was. [naam 2] geeft de feedback op de kwaliteit van de olie vervolgens door aan [naam 3] . Later die dag geeft [naam 2] aan [naam 6] de opdracht om vacuüm naar [accountnaam 2] te brengen en “pap” op te halen bij [naam 9] . [naam 6] benoemt dat hij dit met de bus zal doen, omdat de IBC niet in de Polo past.
Op 30 april 2020 geeft [naam 6] door dat er problemen zijn met de filters. Hierdoor stonk het in de omgeving van het lab. [naam 2] geeft aan [naam 6] door hoe ze dit ter plaatse kunnen oplossen.
Ook op 1 mei 2020 en 3 mei 2020 is er contact tussen [naam 2] , [naam 8] en [naam 3] over “app”, grondstoffen en base.
Zoals eerder gemeld is op 8 mei 2020 het lab in Drempt ontdekt. In het laboratorium is een schrijfblok gevonden. Opvallend is dat twee notities uit dit schrijfblok op 11 mei 2020 via EncroChat door [naam 6] aan [naam 2] worden verstuurd.
Daarnaast hebben enkele verdachten in gesprekken gereageerd op de inval in Drempt. Op 9 mei 2020 spreekt [naam 3] met [medeverdachte] bij [bedrijf 1] . Zij bespreken de informatie van Omroep Gelderland over de inval in het lab en bekijken een filmpje hiervan. Later die dag bespreekt [medeverdachte] de inval ook met [naam 32] Hierbij zegt [medeverdachte] dat het lab van [naam 3] is. Later die dag zegt [medeverdachte] dat hij vermoedt dat ze snel bij hem uit zullen komen. Op 11 mei 2020 spreekt ook [Verdachte] over de inval. Hij benoemt hierbij dat [accountnaam 2] waar hij voor werkte zijn gepakt.
Ook moeten er na de inval dingen worden geregeld. Zo vraagt [naam 2] op 12 mei 2020 aan [naam 6] om even niet met de Polo bij hem te komen. Verder zegt hij toe een advocaat voor [naam 6] te regelen als er iets gebeurt. In een gesprek later die dag bevestigt ook [naam 9] dat er wordt gezocht naar de blauwe Polo. Later die dag vraagt [naam 8] aan [naam 2] om [accountnaam 2] te zeggen dat hij de auto zo snel mogelijk weg moet doen. [naam 2] heeft hierover op zijn beurt weer contact met [naam 3] en zij komen tot de conclusie dat [naam 6] moet vluchten.
4.3.2.9.2 BeoordelingUit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een opdracht heeft gekregen van [medeverdachte] voor het verrichten van werkzaamheden aan een reactieketel. Hoewel niet gezien wordt dat de ketel is geleverd, blijkt uit de gebeurtenissen op 9 maart 2020 dat deze ketel ook daadwerkelijk is geleverd. Dezelfde klant bestelde immers nog een ketel, omdat de eerste ketel is bevallen. Dit is alleen mogelijk als de ketel ook daadwerkelijk is geleverd. De rechtbank houdt het ervoor dat ook de tweede ketel is gemaakt en geleverd, ook al is dit niet waargenomen op de camerabeelden of bij observaties. Uit de OVC-gesprekken en tapgesprekken volgt immers niet dat de bestelling zou zijn geannuleerd, dan wel dat de productie en levering om andere redenen niet is doorgegaan.
Uit het dossier blijkt dat de ketels worden gemaakt voor de samenwerking tussen [naam 3] , [naam 2] en [accountnaam 2] en dat deze bedoeld waren voor een drugslab. Uit het dossier blijkt niet dat [naam 3] en [naam 2] samenwerken met andere [accountnaam 2] dan de personen die betrokken zijn bij het lab in Drempt. Uit het dossier volgt echter dat er twee labs waren, namelijk “ [accountnaam 2] ” en [accountnaam 2] ”. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen voor welk lab de ketels waren bedoeld en in welk lab zij zijn gebruikt.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet wist dat de ketels gebruikt zouden worden voor de productie van drugs en dat de ketels evengoed een legale bestemming konden hebben. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zonder al te veel uitleg van [medeverdachte] precies wist wat voor soort ketel er moest worden gemaakt. Uit een gesprek op 26 februari 2020 voorafgaande aan de bestelling van onderhavige ketels, blijkt dat er ook eerder een ketel door verdachte is gemaakt. Die werd opgehaald bij zijn opslagplaats, maar verdachte vond het vervelend dat zoveel personen die plaats inmiddels kenden en benoemt ook dat het inladen link is. In relatie tot deze bestelling blijkt dat verdachte besefte dat het achterlaten van vingerafdrukken niet verstandig is. Naar eigen zeggen leverde dit voor hem geen problemen op, omdat hij door het jarenlange lassen geen vingerafdrukken meer heeft. Indien de door verdachte te maken ketels daadwerkelijk een legale bestemming zouden hebben, dan zou het geen probleem zijn als klanten zijn opslaglocatie kennen. Bovendien zou ook het al dan niet achterlaten van vingerafdrukken geen probleem vormen. Uit de overige bewijsmiddelen uit onderzoek Proteus in onderlinge samenhang bekeken kan ook worden afgeleid dat verdachte al vóór de werkzaamheden aan de reactieketels hardware heeft gemaakt. Hij reageerde namelijk op geen enkel moment verbaasd over drugsgerelateerde dingen die werden besproken en benoemde zelf ook de risico’s van het werken voor [accountnaam 2] . Hieruit blijkt dat verdachte zich bewust was van de wereld waarin hij zich begaf. Daar komt bij dat in geen van de tapgesprekken of OVC-gesprekken werd gesproken over een legale toepassing of bestemming van de ketels. Evenmin volgt hieruit dat verdachte heeft gevraagd waarvoor de ketels zouden worden gebruikt. Dit had echter wel in de rede gelegen nu verdachte wist met wat voor mensen hij zich inliet. Hiermee heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans geaccepteerd dat de ketels zouden worden gebruikt in een drugslab.
4.3.2.9.3 VoorbereidingshandelingenUit de inhoud van de OVC-gesprekken blijkt dat de door [medeverdachte] en verdachte gemaakte ketels bestemd en bedoeld waren om te worden gebruikt in een drugslab gericht op de uiteindelijke productie van metamfetamine. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat bij [bedrijf 1] is gesproken over b-olie, waarvan de rechtbank eerder heeft aangenomen dat met “b” BMK wordt bedoeld, een precursor voor het maken van metamfetamine. Het produceren en leveren van deze hardware kan dan ook worden aangemerkt als het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op de productie van metamfetamine.
4.3.2.9.4 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [Verdachte] . Nadat [naam 3] op 26 februari 2020 aan [medeverdachte] de opdracht voor het maken van een ketel voor [accountnaam 2] heeft gegeven, heeft [medeverdachte] [Verdachte] ingeschakeld voor de laswerkzaamheden. Hierbij heeft [medeverdachte] de specificaties voor de te maken ketel doorgegeven aan verdachte. Ditzelfde gebeurde bij de tweede opdracht op 9 maart 2020. In die zin kan [Verdachte] worden aangemerkt als de onderaannemer van het werk dat door is aangenomen. Gelet op de manier waarop verdachte en [medeverdachte] samenwerken bij de productie van de ketel, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen, maar ook met [naam 3] die daartoe de opdracht heeft gegeven.
4.3.2.9.5 PeriodeDe rechtbank stelt vast dat verdachte op 26 februari 2020 de opdracht tot het maken van een reactieketel heeft geaccepteerd en dat de ketel nog voor 9 maart 2020 is geleverd. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is de levering van de tweede ketel niet waargenomen en kunnen de ketels niet aan het lab in Drempt worden gekoppeld. Gelet echter op de zeer korte levertijd van de eerste ketel en gezien het feit dat in geen enkel OVC-gesprek of tapgesprek wordt gesproken over een late levering of het uitblijven ervan, gaat de rechtbank er vanuit dat ook deze ketel binnen afzienbare termijn na het plaatsen van de bestelling op 9 maart 2020 is gemaakt en geleverd. Om deze reden acht de rechtbank de gehele tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.9.6 Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van metamfetamine wettig en overtuigend bewezen.
02-162369-21
4.3.2.10
Onderzoek Romeo
4.3.2.10.1 Feiten
Op 23 september 2020 wordt in een woning aan de [adres 10] te Lommel (België) een lab voor de productie van BMK aangetroffen. In dit lab wordt een destillatieopstelling aangetroffen. Diezelfde dag wordt in het bos naast de N69 in Valkenswaard ook een au bain marieopstelling aangetroffen voor het maken van BMK. In verband met deze beide locaties zijn [naam 28] , [naam 29] en [naam 33] aangemerkt als verdachten. Deze verdachten komen ook terug in onderzoek Proteus.
Uit de opnames bij [bedrijf 1] blijkt dat [naam 28] en [naam 29] op 18 juli 2020 een bezoek hebben gebracht aan het bedrijf. Zij spreken hier met [medeverdachte] , maar de inhoud van het gesprek is niet te verstaan.
Op 21 juli 2020 zijn [naam 28] en [naam 29] wederom bij [bedrijf 1] . Nadat zij zijn vertrokken tellen [medeverdachte] en [naam 17] geld. [naam 17] benoemt hierbij dat het een zooitje ongeregeld is, omdat het geld zo vuil is. Kort daarna komt ook [Verdachte] aan bij [bedrijf 1] . Desgevraagd wordt hem bevestigd dat de Belgen net zijn geweest.
Ook op 25 juli 2020 zijn [naam 28] en [naam 29] bij [bedrijf 1] . Zij praten daar met [medeverdachte] over onder meer apaan, overtrekken en een draaiend lab. Ook [Verdachte] sluit aan bij het gesprek. Uit dit deel van het gesprek blijkt dat [naam 29] en [naam 28] meer willen hebben. Uiteindelijk worden er een stoomset, twee ketels en vijf lekbakken besteld.
Op 1 augustus 2020 wordt gezien hoe een bus met een Belgisch kenteken aankomt bij het adres [adres 6] Op dit adres is ook [Verdachte] aanwezig. De bestuurder rijdt de loods in en vertrekt weer na 26 minuten. Het voertuig rijdt vervolgens naar de [adres 10] in Lommel (België). Kort hierna is [Verdachte] bij [bedrijf 1] . Hier laat hij [medeverdachte] geld zien en geeft hem een deel ervan. [Verdachte] en [medeverdachte] bespreken het risico van het vervoeren van alles in één keer en het passeren van de grens met een voertuig met Belgisch kenteken. Daarnaast bespreken zij hoe zij het resterende deel van de bestelling zouden kunnen maken.
Tijdens zijn verhoren bevestigt [naam 33] dat hij op 1 augustus 2020 een stoomset en een metalen bak heeft opgehaald. De metalen bak was in de administratie omschreven als bloembak. Hij werd hierbij geholpen door een dikkere persoon met tatoeages en een snor. De opdracht om deze zaken op te halen was aan hem gegeven door [naam 28] . Daarnaast omschrijft [naam 33] het verband tussen de labs in Lommel en Valkenswaard.
4.3.2.10.2 Beoordeling
Uit de hiervoor omschreven feiten blijkt dat [naam 28] en [naam 29] bij [medeverdachte] en verdachte meerdere goederen hebben besteld om te gebruiken voor de productie van BMK. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bekeken en de modus operandi van [medeverdachte] en verdachte blijkt dat wanneer er werd gesproken over een bak, lekbak of bloembak daarmee de smeltbak werd bedoeld die is gebruikt in de au bain marieopstelling. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat daar waar de Belgische politie spreekt over een destillatieopstelling dit door verdachten een stoomset werd genoemd. Uit de verklaring van [naam 33] volgt dat uiteindelijk een stoomset en een smeltbak zijn geleverd. Deze stoomset en smeltbak zijn vervolgens aangetroffen in Lommel en Valkenswaard. De rechtbank acht de handelingen ten aanzien van deze materialen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Van de overige goederen kan de rechtbank niet vaststellen dat zij zijn gemaakt en/of geleverd. Zij zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
4.3.2.10.3 Voorbereidingshandelingen
De stoomset en de smeltbak werden gebruikt voor het produceren van BMK. BMK is een grondstof voor het maken van amfetamine en metamfetamine. De handelingen van verdachte kunnen dan ook worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen op de productie van amfetamine en metamfetamine en alle daarmee te plegen handelingen. Uit de gespreksopnamen volgt dat verdachte wist waarvoor door de hem aangenomen opdracht tot het leveren van de goederen was bedoeld, zodat hij ook opzet heeft gehad op het plegen van deze voorbereidingshandelingen.
4.3.2.10.4 Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat klanten bij [medeverdachte] kwamen voor het doen van bestellingen. [medeverdachte] schakelde voor de uitvoering van de werkzaamheden vervolgens verdachte in. In onderhavig onderzoek was verdachte zelfs aanwezig op het moment dat de bestelling wordt gedaan. Gebleken is dat verdachte vervolgens de werkzaamheden heeft uitgevoerd, de stoomset en de smeltbak heeft geleverd en het geld hiervoor in ontvangst heeft genomen. Dit geld deelde hij vervolgens met [medeverdachte] . Uit deze feiten blijkt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte. De rechtbank acht dan ook het medeplegen van de bewezen handelingen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.10.5 Periode
Op 23 september 2020 zijn de geleverde goederen aangetroffen in Lommel en Valkenswaard. Hoewel [naam 29] en [naam 28] al op 18 juli 2020 bij [bedrijf 1] worden gezien en uit het gesprek op 25 juli 2020 blijkt dat er eerder iets is geleverd, kan niet worden vastgesteld dat de bewezen handelingen ook al vanaf 18 juli 2020 hebben plaatsgevonden. De bestelling voor de geleverde stoomketel en de smeltbak is pas op 25 juli 2020 geplaatst. Uit onderzoek Proteus in zijn geheel blijkt dat [medeverdachte] en verdachte ook na levering beschikbaar waren voor het verrichten van reparaties aan de door hen geleverde producten. Uit de bewijsmiddelen bij onderhavig deelonderzoek blijkt ook dat [medeverdachte] en verdachte tussen de levering op 1 augustus en 23 september 2020 contact hebben gehouden met [naam 29] en [naam 28] . Om die reden acht de rechtbank de periode van 25 juli 2020 tot en met 23 september 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.10.6 ConclusieAlles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van voorbereidingshandelingen door het maken en leveren van een stoomset en een smeltbak in de periode 25 juli 2020 tot en met 23 september 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-245533-20
1
in de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine en/of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen middelen tot het plegen van dat/die feiten heeft verschaft en
- één voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten, dat die bestemd was tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en één van zijn mededaders opzettelijk daartoe
een metalen bak,
ten behoeve van de productie van precursoren gebouwd en verkocht en afgeleverd en voorhanden gehad;
2
in de periode van 26 maart 2020 tot en met 9 april 2020 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine en/of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
-
zich en anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- één voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten, dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en één van zijn mededaders opzettelijk daartoe
een koeler,
ten behoeve van de productie van synthetische drugs gebouwd en verkocht en afgeleverd, en
hebben hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe
een koeler
ten behoeve van de productie van synthetische drugs voorhanden gehad;
3
in de periode van 31 maart 2020 tot en met 30 april 2020 te Tilburg en een andere plaats in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine en/of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- één voorwerp voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en één van zijn mededaders opzettelijk daartoe
een smeltbak,
ten behoeve van de productie van precursoren gebouwd en aangepast en verkocht en afgeleverd, en
hebben hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe een smeltbak voorhanden gehad;
4
in de periode van 28 april 2020 tot en met 29 mei 2020 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine en/of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders)wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en één van zijn mededaders opzettelijk daartoe
een (1.000 liter) ketel en
een roermotor
ten behoeve van de productie van precursoren gebouwd en/of aangepast en verkocht en afgeleverd, en
hebben hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe
een (1.000 liter) ketel en
een roermotor
voorhanden gehad;
5
in de periode van 1 mei 2020 tot en met 15 mei 2020 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten bet grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en één van zijn mededaders opzettelijk daartoe
drie ketels,
ten behoeve van de productie van precursoren en/of synthetische drugs verbouwd en verkocht en afgeleverd, en
hebben hij en zijn mededaders opzettelijk daartoe die drie ketels voorhanden gehad;
02-131629-21
1.
in de periode van 26 februari 2020 tot en met 8 mei 2020 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en één van zijn mededaders opzettelijk daartoe
- reactieketels
ten behoeve van de productie van synthetische drugs gebouwd en verkocht en afgeleverd en voorhanden gehad;
02-162369-216.
in de periode van 25 juli 2020 tot en met 23 september 2020 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden van materialen bevattende amfetamine en/of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft verschaft en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader wisten, dat dat bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en zijn mededader opzettelijk daartoe
- een smeltbak en
- een stoomset,
ten behoeve van de productie van precursoren gebouwd en verkocht en afgeleverd en voorhanden gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie vorderen aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 20.000,-, bij niet betalen te vervangen door een hechtenis voor de duur van 1 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij verzoekt een gevangenisstraf gelijk aan voorarrest op te leggen. Eventueel zou hiernaast ook taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd. Tot slot verzoekt de verdediging geen geldboete aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het zevenmaal voorbereiden van de productie van drugs. De expertise van verdachte op het gebied van lassen, is ingezet bij het maken van de hardware. Vanuit het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte] was er een levendige handel in hardware voor drugslabs. Verschillende organisaties wisten [medeverdachte] en verdachte te vinden voor de aankoop van de hardware voor hun labs. Uit de gesprekken die zij voerden blijkt dat verdachte actief met hen meedacht over technische aspecten. Klanten waarderen dit. Immers wanneer hun hardware in beslag wordt genomen door de politie, kwamen zij kort daarna weer terug bij [medeverdachte] en verdachte voor een nieuwe bestelling. Hieruit volgt dat verdachte een onmisbare schakel was bij het in stand houden van de productie van synthetische drugs in vele labs.
De hardware, die mede door verdachte is gemaakt, was geschikt en bedoeld voor de productie van amfetamine en metamfetamine. Het is een feit van algemene bekendheid dat amfetamine een stof is die schadelijk is voor de volksgezondheid en die het waarnemingsvermogen van de gebruikers veranderen. Frequent gebruik van dit middel brengt de nodige lichamelijke en psychische problemen met zich. Echter, nog gevaarlijker is de drug metamfetamine. Metamfetamine is vanaf het eerste gebruik direct verslavend. Gebruikers gaan snel steeds meer gebruiken om de euforische effecten van de metamfetamine te kunnen blijven voelen. Het gebruik brengt enorme gezondheidsrisico’s met zich. Niet alleen is er zichtbare lichamelijke schade door bijvoorbeeld huid- en gebitsproblemen, veelvuldig gebruik kan ook zorgen voor forse psychische klachten. Bij langdurig gebruik kan metamfetamine bovendien dodelijk zijn. De effecten van metamfetamine zijn dan ook verwoestend te noemen.
Daarnaast heeft de productie van synthetische drugs ook negatieve gevolgen voor niet-gebruikers. Productie van synthetische drugs vindt in Nederland op grote schaal plaats. Een groot deel van deze drugs is bestemd voor de internationale markt. Hierdoor krijgt Nederland inmiddels een dubieuze status als narcostaat. De handel in synthetische drugs is zeer lucratief en hierdoor is er concurrentie tussen verschillende producerende partijen. Vaak gaan de productie en verkoop van verdovende middelen gepaard met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld in veel gevallen niet wordt geschuwd. Daarnaast zorgt het afval uit de productie van synthetische drugs met enige regelmaat voor grote milieuschade wanneer het in de natuur wordt geloosd of wanneer de productie zelfs in een natuurgebied plaatsvindt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd. Met zijn handelen heeft hij willens en wetens bijgedragen aan het in stand houden van de productie van harddrugs en de (internationale) drugshandel. Met het treffen van de voorbereidingshandelingen staat hij aan het begin van de keten van diverse vormen van criminaliteit.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de categorisering in de Richtlijn voor strafvordering voorbereiding/bevordering synthetische drugs (hierna te noemen: de richtlijn) voor wat betreft de aard van de locatie en de rol van de betrokkene, de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Doorgaans worden in soortgelijke zaken forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd, om de ernst van deze feiten te benadrukken, maar ook om anderen af te schrikken zodat zij zich niet inlaten met de productie van synthetische drugs. Binnen de categorieën van de richtlijn sluit de rol van verdachte als lasser het meest aan bij die van uitvoerder. In het grootste deel van de bewezenverklaarde feiten werkte verdachte als onderaannemer van medeverdachte [medeverdachte] . De opdrachten werden aan [medeverdachte] verstrekt en de betalingen voor de gemaakte hardware werden grotendeels aan [medeverdachte] gedaan. Dit neemt niet weg dat verdachte als lasser belangrijk was om de bestelde hardware tijdig bij de klanten te krijgen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij er keer op keer welbewust voor heeft gekozen producenten van drugs te voorzien van hardware. Hoewel verdachte een andere indruk wilde wekken, wist hij precies in welke wereld hij zich begaf. Uit de gesprekken in het kantoor van [bedrijf 1] blijkt dat hij zich bewust was van de risico’s bij de productie van synthetische drugs en de technische oplossingen om de hardware goed te laten functioneren. Ook pakkans wanneer meerdere stuks hardware samen in een voertuig zouden worden aangetroffen, is door verdachte en anderen besproken. Desondanks heeft verdachte een aanbod van een uitzendbureau voor legale werkzaamheden afgehouden, omdat hij meer verdiende met het werk dat hij verrichtte voor medeverdachten. Onder deze omstandigheden is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om ervoor te zorgen dat verdachte de ernst van de feiten inziet en niet in herhaling valt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank begrijpt dat de voorlopige hechtenis volgend op onderhavige feiten vervelend is geweest voor verdachte. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zullen deze gevolgen zelfs nog groter zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte deze gevolgen kennelijk op de koop toe heeft genomen door zich bewust in te laten met deze strafbare feiten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
De officieren van justitie hebben tevens gevorderd een forse geldboete aan verdachte op te leggen. De rechtbank stelt vast dat er een ontnemingsprocedure tegen verdachte aanhangig is gemaakt. Binnen deze procedure is gevorderd een groot bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De rechtbank ziet niet welk doel een forse geldboete naast de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf in onderhavige zaak zou kunnen dienen. Zij zal dan ook aan verdachte geen geldboete opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst tot het moment van de einduitspraak in eerste aanleg, De verdediging heeft verzocht deze schorsing ook na de einduitspraak in eerste aanleg voort te laten duren. Hieruit begrijpt de rechtbank dat de verdediging een verzoek doet om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen. De rechtbank ziet geen aanleiding de schorsing voort laten duren gezien de aard en duur van de straf die aan de verdachte zal worden opgelegd. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen drugs is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit het dossier is niet gebleken waar de drugs is aangetroffen en of deze drugs aan verdachte toebehoren. Dit is echter niet relevant nu het ongecontroleerde bezit van drugs per definitie in strijd is met de wet en het algemene belang. De rechtbank zal deze drugs dan ook onttrekken aan het verkeer.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen. Hoewel uit het dossier volgt dat verdachte laswerkzaamheden heeft verricht, is niet gebleken met welke apparatuur dit is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de voorwerpen dan ook niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer omdat er niet vastgesteld kan worden dat de bewezenverklaarde feiten door middel van deze inbeslaggenomen voorwerpen zijn begaan.
De voorwerpen zijn onder verdachte in beslag genomen. Hoewel verdachte stelt dat een deel van de voorwerpen aan anderen toebehoren, beschikt de rechtbank niet over persoonsgegevens van de personen aan wie volgens verdachte de lasapparaten zouden toebehoren. Om de reden kan de rechtbank niet vaststellen wie er anders dan verdachte aangemerkt moet worden als rechthebbende. Zij gelast daarom de teruggave van alle genoemde voorwerpen aan verdachte. Indien de voorwerpen of een deel hiervan reeds verkocht of vernietigd zijn, zal verdachte de waarde van deze voorwerpen terugkrijgen. Het is vervolgens aan verdachte zelf om de goederen die niet aan hem toebehoren, of de vervangende waarde van deze goederen, terug te geven aan de personen aan wie zij volgens verdachte toebehoren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 10a en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Onder parketnummer 02-245533-20 feiten 1 tot en met 5, onder parketnummer 02-131629-21 feit 1, onder parketnummer 02-162369-21 feit 6:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander middelen tot het plegen van dat feit te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Drugs (gripzak met wit poeder), met goednummer 625150;
Teruggave
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK gereedschap (lasapparaat tig/mig), met goednummer 625144;
* 1 STK gereedschap (lasapparaat CO2), met goednummer 625145;
* 1 STK gereedschap (lasapparaat CO2), met goednummer 625146;
* 1 STK gereedschap (lasapparaat elektra), met goednummer 625147;
* 1 STK personenauto ( [kenteken 5] inclusief sleutel en kentekenbewijs, grijs, merk: Opel), met goednummer 625151;
* 1 STK gereedschap (klopperbodem, zilver), met goednummer 624778;
* 3 STK gereedschap (3 x deksel), met goednummer 624779;
* 2 STK vrieskist (2 x diepvrieskisten, Zanussi en Scasn), met goednummer 624780;
* 1 STK verpakkingsmateriaal (klemdekselvat 120 liter, blauw), met goednummer 624781;
* 1 STK gereedschap (kogelkranen), met goednummer 625135;
* 1 STK gereedschap (RVS afsluitdop), met goednummer 625136;
* 1 STK gereedschap (flens), met goednummer 625137;
* 1 STK gereedschap (roermotor), met goednummer 625138;
* 2 STK gereedschap (frequentieregelaars), met goednummer 625139;
* 2 STK gereedschap (roerstang), met goednummer 625140;
* 1 STK gereedschap (flens met spacer), met goednummer 625141;
* 1 STK gereedschap (persmal), met goednummer 625142;
* 2 STK gereedschap (schakelborden met regelaars), met goednummer 625143;
Voorlopige hechtenis- wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2022.