4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Inleiding
Op 31 mei 2019 is er bij de politie Zeeland-West-Brabant een anonieme tip binnengekomen over [naam 1] . Uit de melding bleek onder andere dat hij betrokken zou zijn bij de productie van drugs. [naam 1] was al eerder in andere onderzoeken als betrokkene naar voren gekomen en op dat moment liep er ook een zaak tegen hem bij de rechtbank Oost-Brabant. Uit de gegevens van de politie bleek dat [naam 1] een bedrijf had genaamd [naam 2] . Dit bedrijf was gevestigd aan de [adres 2] te Tilburg. Naar aanleiding van de verdenking die tegen [naam 1] was gerezen, is onderzoek Proteus gestart. Binnen dit onderzoek zijn met toestemming van de officier van justitie een camera en een microfoon geplaatst in het kantoor van [naam 2] . Met deze camera en microfoon zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen. Daarnaast is er ook een camera geplaatst met zicht op de toegang tot [naam 2] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de periode waarin geobserveerd is, er verschillende personen bij [naam 1] in het bedrijf [naam 2] langs zijn gekomen. Dit zouden onder meer betreffen: [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [medeverdachte] . Gelet op de inhoud van de gesprekken en de handelingen die werden gezien, zijn er vervolgens ook andere opsporingsbevoegdheden ingezet bij deze personen. Zo zijn er bijvoorbeeld telefoontaps en bakens geplaatst en zijn verschillende verdachten gevolgd door een observatieteam. Daarnaast heeft de politie op een later moment – door een hack bij het bedrijf EncroChat – de beschikking gekregen over de inhoud van versleutelde communicatie die via zogenaamde cryptotelefoons plaats heeft gevonden.
Uiteindelijk heeft onderzoek Proteus geleid tot een groot aantal deelonderzoeken. Binnen deze deelonderzoeken zijn [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [verdachte] , [naam 7] en [medeverdachte] aangemerkt als verdachten. De bewijsoverwegingen zullen hierna per deelonderzoek worden besproken. Eerst zal worden ingegaan op de verweren die de verdediging naar voren heeft gebracht aangaande, kort gezegd, EncroChat.
4.3.2.2
EncroChat
4.3.2.2.1 BeoordelingVoor het geval het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officieren van juiste niet het gewenste resultaat zou bereiken, heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat vanwege vormverzuimen/onrechtmatigheden de EncroChat-gegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen dient te leiden tot een integrale vrijspraak. Subsidiair dient dit te leiden tot strafvermindering. Meer subsidiair is het verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen en een voorwaardelijk verzoek tot het alsnog toewijzen van de eerder ingediende, en door de rechtbank afgewezen, onderzoekswensen gedaan.
Ten aanzien van de beoordeling van de gevoerde EncroChat-verweren, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij eerder onder 3.3 met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officieren van justitie heeft overwogen. Op grond van deze zelfde beoordeling ziet de rechtbank geen reden om de gegevens uit EncroChat uit te sluiten van het bewijs.
Gelet op hetgeen onder 3.3 is overwogen ziet de rechtbank ook geen aanleiding om alsnog onderzoekshandelingen te laten plaatsvinden en de reeds gedane onderzoekswensen toe te wijzen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om andere procedures in Frankrijk af te wachten omdat het oordeel van de Franse rechter relevant zou kunnen zijn voor de onderhavige zaak en die wellicht van invloed zijn op de toepassing van het vertrouwensbeginsel in Nederlandse strafzaken. De verdediging heeft in dit verband onder meer gewezen op de procedure die door de Cour de Cassation is doorverwezen naar de Franse Grondwettelijke Raad (Conseil Constitutionel). De verdediging heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de uitkomst van deze procedure de vragen van de verdediging over de EncroChat-operatie zal beantwoorden. Mede gelet op de uitlatingen van de officieren van justitie in repliek is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat het oordeel van de Grondwettelijke Raad zal zien op de rechtmatigheid van de EncroChat-operatie.
De rechtbank stelt vast dat het dossier reeds informatie – afkomstig van het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris te Rotterdam – bevat, waarin de gang van zaken omtrent de EncroChat-hack en de verwerking van de gegevens die daarbij zijn verkregen in Nederland wordt beschreven. De rechtbank acht zich met de beschikbare stukken voldoende voorgelicht om zich een oordeel te kunnen vormen over de vragen van artikelen 348 en 350 Sv. Dit oordeel maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.
4.3.2.2.2 EncroChat-accounts en -gesprekkenAlvorens een oordeel te geven over de deelonderzoeken die verdachte worden verweten, zal de rechtbank beoordelen of en zo ja, welke gebruikersnamen kunnen worden gekoppeld aan de verdachten in het onderzoek Proteus. Indien een EncroChat-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten deelonderzoeken volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat-gesprek wordt aangehaald.
Uit de bewijsmiddelen zoals vermeld onder “algemeen” in de bewijsmiddelenbijlage blijkt dat de verbalisanten in onderzoek Proteus zijn gestuit op meerdere EncroChat-accounts die onderling contact hebben gehad. Zij hebben per account onderzoek gedaan en weergegeven wie de personen achter de EncroChat-accounts zijn en op grond waarvan dat kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat steeds op basis van meerdere ondersteunende factoren is geconcludeerd wie de persoon achter een account was. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verbalisanten met betrekking tot deze accounts. Hieruit volgt dat:
- [naam 1] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 2] ”;
- [naam 3] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 2] ”;
- [naam 4] gebruikmaakte van de accounts “ [accountnaam 2] ” en “ [accountnaam 2] ”;
- [naam 5] gebruikmaakte van de accounts ‘ [accountnaam 2] ” en “ [accountnaam 2] ”;
- [naam 6] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 2] ”;
- [naam 7] gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 2] ”;
- [medeverdachte] gebruikt maakte van het account “ [accountnaam 2] ”.
Verbalisanten hebben het EncroChat-account “ [accountnaam 1] ” aan verdachte gekoppeld. Deze conclusie wordt door de verdediging uitdrukkelijk betwist. Verdachte ontkent bovendien dat hij een PGP-telefoon tot zijn beschikking had. Verder kunnen naar de mening van de verdediging alle factoren die door de verbalisanten zijn meegewogen ook op een andere manier uitgelegd worden en duiden zij niet alleen op verdachte. De rechtbank stelt vast dat uit de beslaglijst reeds blijkt dat verdachte wel over een PGP-telefoon beschikte. Er is immers een PGP-telefoon onder verdachte in beslag genomen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de factoren die in het dossier ten aanzien van de identificatie van het account worden genoemd in onderlinge samenhang moeten worden bezien. De persoon met het EncroChat-account “ [accountnaam 1] ” is gekoppeld aan de bijnaam “ [naam 8] ”. Verdachte is van Chinese komaf, maar deze enkele omstandigheid is op zichzelf onvoldoende om verdachte aan dit account te koppelen. Dit wordt anders wanneer tevens acht wordt geslagen op het gesprek van 6 juni 2020 dat via EncroChat is gevoerd en waaruit volgt dat “ [naam 8] ” zijn rijbewijs kwijt is geraakt vanwege jointjes in de auto. Dit is een uniek element dat niet op een grotere groep personen kan zien. Uit bevraging van de systemen van de politie is gebleken dat het rijbewijs van verdachte op 12 mei 2020 is ingevorderd nadat verbalisanten bij staandehouding van verdachte een sterke hennepgeur in zijn auto roken en daar twee joints aantroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verbalisanten op terechte gronden het account “ [accountnaam 1] ” aan verdachte koppelen. Dit geldt temeer nu is gebleken verdachte en [naam 5] elkaar kennen en [naam 5] met “ [accountnaam 1] ” op 24 mei 2020 een afspraak heeft gemaakt in Den Haag aan de [plaats] alwaar ook het bedrijf van verdachte is gevestigd. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat mogelijk sprake zou zijn van meerdere gebruikers van dit account, zoals de verdediging ongemotiveerd heeft gesteld. Gesprekken sluiten immers op elkaar aan en nergens blijkt uit dat er enige verwarring bestaat over degene die het account gebruikt. Bij de beoordeling van de deelonderzoeken zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat verdachte zelf gebruikmaakte van het account “ [accountnaam 1] ”.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte via account “ [accountnaam 1] ” contact heeft gehad met het account “ [naam 12] ”. De gebruiker van dit account is volgens het relaasproces-verbaal in onderzoek Attala geïdentificeerd als [naam 9] . De rechtbank beschikt echter niet over de gegevens die hebben geleid tot deze identificatie. Zij gaat er bij de beoordeling van de feiten dan ook van uit dat verdachte contact heeft gehad met “een ander”.
In de opgenomen gesprekken en de EncroChat-berichten worden regelmatig bijnamen gebruikt voor de betrokken personen. Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank er bij de beoordeling van de deelonderzoeken van uit dat met de bijnamen de volgende personen worden bedoeld.
- “ [bijnaam] ” verwijst naar [naam 1] , met uitzonderingen van de gevallen waarin hij deze term zelf gebruikt;
- “ [bijnaam] ” verwijst naar [naam 4] ;
- “ [bijnaam] verwijst naar [naam 5] ;
- “ [bijnaam] ”, “ [bijnaam] ” en “ [bijnaam] ” verwijzen naar [naam 6] ;
- “ [naam 8] ” verwijst naar [verdachte] .
Tot slot stelt de rechtbank vast dat in de bewijsmiddelen de tijdsindicatie bij de EncroChat-gesprekken varieert. De tijd is aangegeven met Coordinated Universal Time (hierna te noemen: UTC) en met Greenwich Mean Time (hierna te noemen: GMT). Opvallend is dat bij GMT steeds is vermeld +2, terwijl de indexering naar tijdzone bij UTC niet is vermeld. Ten aanzien van de gesprekken op 8 april 2020 is door een verbalisant vermeld dat de timestamp UTC 2 uur verschilt met de tijdzone in Nederland. Bij de overige gesprekken is dit niet vermeld. Uit de inhoud van alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de tijdsindicatie GMT + 2 aansluit op de overige bevindingen. Wanneer bij de EncroChat-gesprekken slechts UTC is vermeld, is er sprake van een tijdsverschil van twee uren tussen de inhoud van de gesprekken en de daadwerkelijke tijd waarop zaken worden waargenomen. De rechtbank zal om die reden bij de beoordeling van de EncroChat-gesprekken met uitsluitend de vermelding UTC ervan uitgaan dat de gesprekken in werkelijkheid telkens twee uren later hebben plaatsgevonden dan in de tijdscodering bij de gesprekken is vermeld.
4.3.2.3
Feit 1 – onderzoek Papa
4.3.2.3.1 Feiten
Op 10 juli 2020 worden bij [bedrijf 1] aan de [adres 3] te Kapel Avezaath twee koeltrailers met verborgen ruimtes en metalen bakjes aangetroffen. Een deel van de metalen bakjes is gevuld met pillen. Daarnaast worden er ook losse pillen en administratieve stukken met de naam [naam 6] aangetroffen. Uit testen is later gebleken dat die pillen MDMA bevatten. Diezelfde dag wordt bij [bedrijf 2] aan de [adres 4] te Nieuwegein nog een oplegger aangetroffen. Op het moment van onderzoek verrichten meerdere personen werkzaamheden aan deze laatste oplegger.
De aanleiding voor de controles in Kapel Avezaath en Nieuwegein blijkt uit onderzoek Proteus. In dit onderzoek zijn eerder [naam 4] en [naam 5] al opgedoken. Uit EncroChat-gesprekken blijkt dat zij op 28 mei 2020 allebei een afspraak hebben met [naam 6] .
Op 30 mei 2020 neemt [naam 5] contact op met [verdachte] . Hij vraagt [verdachte] om een overleg over een grote ronde naar Afrika. [naam 5] benoemt in dit gesprek dat hij dinsdag koeltrailers gaat kopen waarin een stashplaats kan worden gebouwd. Vervolgens vraagt [naam 5] op 31 mei 2020 of hij de volgende dag rond 10.00 uur bij [verdachte] op zijn zaak langs kan komen. [verdachte] stemt daarmee in. Op 1 juni 2020 meldt [naam 5] via EncroChat dat hij er is.
[naam 5] en [naam 6] worden vervolgens op 2 juni 2020 gezien bij [naam 2] . Zij ontmoeten daar [naam 1] en [naam 5] neemt uiteindelijk een metalen bak mee. In een gesprek met [verdachte] later die dag benoemt hij de bak en vraagt [verdachte] na te gaan hoeveel kleintjes in de bak passen. [naam 5] geeft hierbij alvast de afmetingen door en zegt toe de bak de volgende dag naar [verdachte] te brengen. Uit het gesprek blijkt verder dat [naam 5] 42 bakken heeft.
Op 3 juni 2020 vraagt [verdachte] aan [naam 5] of hij een paar dagen later 200.000 snoep aan kan pakken. [naam 5] is akkoord en [verdachte] benoemt hierbij dat zij snel en “perfectloos” samenwerken. Diezelfde dag hebben [naam 6] en [naam 4] nogmaals contact over het Afrika verhaal. [naam 6] doet navraag of hij “m” zelf moet regelen, maar [naam 4] zegt hem dat [naam 8] dat regelt. Daarnaast benoemt [naam 6] dat hij niet meer begrijpt hoe het zit met de investering. [naam 4] zegt [naam 6] toe dat zij dit de volgende dag zullen bespreken.
Op 4 juni 2020 spreekt [naam 5] [naam 1] bij [naam 2] . Hij vertelt hem over het plan en zegt hem dat hij in Duitsland trailers gaat ophalen. [naam 5] vraagt hierop [naam 1] of hij mee wil investeren en ook [naam 5] benoemt dat er snel en “perfectloos” wordt samengewerkt. Hij vraagt [naam 1] tien bakjes per week te maken. De eerste tien bakken kunnen de volgende ochtend vroeg al worden opgehaald.
Tijdens een gesprek op 5 juni 2020 vraagt [naam 5] nogmaals aan [naam 1] of hij wil investeren. [naam 1] wil dit eerst overleggen met zijn vriendin. [naam 5] bespreekt met [naam 1] de gesprekken die hij heeft gehad met [naam 4] en [verdachte] . Hieruit blijkt dat de man van [naam 4] de bakken op komt pikken rond half negen. Uit camerabeelden blijkt vervolgens inderdaad dat er om 08.34 uur een onbekende man bakjes op komen halen bij [naam 2] .
Op 6 juni 2020 bespreekt [naam 5] met [naam 1] of het verstandig is om “ze” los in de bakken te doen. Hier bestaan twijfels over, omdat er condens kan ontstaan. Even later laat [naam 5] aan [naam 4] via EncroChat weten dat hij een nieuwe bak heeft gemaakt bij [bijnaam] waarin ook een grote plastic zak past. Ook [naam 1] vraagt [naam 4] wat hij van de bak vindt. [naam 4] beaamt in reactie op het bericht van [naam 5] dat dit beter is. Ondertussen gaat het gesprek tussen [naam 1] en [naam 5] verder. [naam 5] benoemt hierbij dat hij de koeltrailer zal gaan halen in Hilden (Duitsland).
Op 8 juni 2020 antwoordt [naam 4] ook aan [naam 1] dat de nieuwe bak top is. Diezelfde dag laat [naam 5] aan [naam 4] weten dat hij even naar [naam 8] gaat, vervolgens langs de stashbouwer in Nieuwegein rijdt en daarna bij [naam 4] zal komen. [naam 4] stemt hiermee in en zegt dat [naam 6] rond 19.00 uur bij hem is.
Een van de bakjes wordt vervolgens getest en op 9 juni 2020 stuurt [naam 5] aan [naam 4] een foto van een bak met blauwe pillen en de mededeling dat er 22.000 ingaan. Diezelfde dag rond 09.20 uur komt een onbekende man metalen bakjes ophalen bij [naam 1] . In de middag blijkt [naam 5] wederom bij [naam 2] te zijn. Hij stuurt dan via EncroChat een foto naar [naam 4] van [naam 1] die aan een bak werkt.
Op 10 juni 2020 gaat [naam 5] naar Hilden in Duitsland om de koeltrailers aan te kopen. Uit de administratie van [bedrijf 3] en het verhoor van getuige [getuige 1] blijkt dat [naam 5] drie trucks heeft aangekocht en contant heeft betaald. In de administratie van [bedrijf 3] is als verkoopdatum 30 juni 2020 opgenomen. Echter, al op 10 juni 2020 stuurt [naam 5] via EncroChat het aankoopbewijs van de trucks naar [naam 4] . [naam 4] meldt [naam 5] later die dag dat [bijnaam] bij hem is en vraagt hem of hij de bakken op kan halen bij [naam 1] . [naam 5] bevestigt dit en geeft aan [naam 1] door dat de jongen de bakken komt ophalen. Uit camerabeelden blijkt dat [naam 6] die middag de bakken op komt halen bij [naam 2] .
[naam 6] meldt vervolgens op 11 juni 2020 aan [naam 5] dat er met zak 21.000 in een bak passen en zonder 21.500. [naam 5] heeft dit bericht doorgestuurd aan [naam 4] met de conclusie dat er dus maar 882.000 in gaan. [naam 5] meldt dat hij gelet op deze informatie [naam 11] en [naam 6] heeft gekort. [naam 4] is akkoord met deze nieuwe verdeling.
Op 12 juni 2020 stuurt [naam 5] een bericht van [verdachte] door aan [naam 4] . Hieruit blijkt dat het tikhok van [verdachte] is opgerold. Verbalisanten verbinden dit bericht aan het oprollen van een locatie met tabletteermachine in Nistelrode op 11 juni 2020.
Maandag 15 juni 2020 is [naam 5] bij [naam 2] . Hij vraagt [naam 1] wanneer er weer bakjes klaar zullen zijn. Er is namelijk al één “ding” klaar waar eenentwintig bakjes in zouden kunnen. [naam 1] zegt toe dat de bakjes op woensdag gereed kunnen zijn.
Ook op 16 juni wordt weer door [naam 5] met [naam 1] over de bakjes gesproken. Uit dit gesprek blijkt dat alles over drie weken klaar moet zijn en dat [naam 5] die dag naar Duitsland gaat om de vrachtwagens te regelen. Verbalisanten zien die dag [naam 5] vertrekken bij [naam 2] . Hij brengt een voorwerp naar de [adres 8] , zijnde het adres van [naam 4] . Daarna zien ze dat [naam 5] naar het bedrijf [bedrijf 4] (Duitsland) rijdt.
Op 17 juni 2020 wordt [naam 5] wederom gevolgd. Verbalisanten zien hoe hij in de ochtend een bezoek brengt aan de [adres 4] in Nieuwegein. Kort daarna wordt gezien hoe hij de [adres 5] in Den Haag bezoekt. Dit is het bedrijfsadres van [verdachte] . Tot slot is hij aan het begin van de middag bij [naam 2] in Tilburg.
Op 18 juni 2020 is [naam 5] wederom bij [naam 2] . [naam 1] zegt toe meteen de bakjes te maken. [naam 5] en hij spreken af dat [naam 5] ze de volgende ochtend op zal halen.
Uit de OVC-gesprekken bij [naam 2] blijkt dat [naam 5] in de ochtend wederom met [naam 1] spreekt. Zij bespreken dat het geld, $ 6.000.000,-, door middel van ladingen koper of goud vanuit Afrika naar Nederland zal komen. Uit de camerabeelden blijkt dat [naam 5] later die middag samen met [naam 6] opnieuw bij [naam 2] komt. Zij laden samen metalen bakken in een BMW en spreken nog kort met [naam 1] . Later die middag spreekt [naam 1] met [naam 10] . Hij legt hem het plan uit en vertelt dat hij zijn waterscooter heeft verkocht om te kunnen investeren.
Op 25 juni 2020 plaatsen verbalisanten een baken onder de hiervoor genoemde BMW die in gebruik was bij [naam 6] . Uit de gegevens blijkt dat hij op 6 juli 2020 nogmaals bij [naam 2] is geweest. Daarnaast is hij in de periode van 29 juni 2020 tot en met 9 juli 2020 vijf keer bij [bedrijf 1] aan de [adres 6] en [adres 7] te Kapel Avezaath en drie keer nabij de woning van [naam 5] geweest.
Ook onder het voertuig van [naam 5] is een baken geplaatst. Via bakengegevens wordt gezien dat op 30 juni 2020 zowel de auto van [naam 5] als de auto van [naam 6] aan de Schoolstraat te Nieuwegein is.
Op 1 juli 2020 geeft [naam 1] aan [naam 5] door dat hij voor € 5.000,- mee wil investeren in het plan.
Op 2 juli 2020 is [naam 5] wederom bij [naam 2] . Hij spreekt met [naam 1] over het aankopen van een deklading, het verbouwen van een trailer bij een kermisexploitant en de productie van nog meer bakjes. De poging tot het aankopen van een deklading wordt later bevestigd door getuige [getuige 2] . Daarnaast meldt [naam 5] dat er ook voor [naam 1] een Sky-telefoon is en hij wijst hem op een groepsapp met zes leden die met Afrika verbonden zijn. De andere leden zijn [naam 6] , [naam 4] , [verdachte] en de jongen in Afrika.
Uit de OVC-gesprekken op 6 juli 2020 blijkt dat [naam 5] wederom met [naam 1] spreekt. Hij meldt dat de bakjes die dag zullen worden opgehaald. Hij zegt dat hij vrijdag er één zal gaan laden en bespreekt met [naam 1] hoe de bakjes zouden kunnen worden geplaatst. Na dit gesprek vertrekt [naam 5] met een metalen bak. Diezelfde middag wordt hij thuis opgehaald door [naam 6] . Samen met [naam 6] gaat hij naar [naam 2] . Gezien wordt dat zij meerdere bakjes in de auto van [naam 6] laden. Hierna zet [naam 6] [naam 5] thuis af en vertrekt.
Op 7 juli 2020 en 10 juli 2020 wordt [naam 5] door verbalisanten gezien bij de [adres 4] te Nieuwegein. Op 7 juli 2020 heeft hij hier een gesprek met Verdonk.
Zoals reeds benoemd werd door verbalisanten op 10 juli 2020 onderzoek verricht op de genoemde adressen in Kapel Avezaath en Nieuwegein. Getuige [getuige 3] verklaart naar aanleiding van het onderzoek over [bijnaam] die de trailers heeft gestald en de containers heeft gehuurd. Aan de hand van de door de getuige verstrekte gegevens, kunnen de verbalisanten vervolgens achterhalen op welke momenten [bijnaam] heeft ingebeld om de poort van het transportbedrijf te openen. Wanneer verbalisanten aan getuige [getuige 3] een foto van [naam 6] tonen, bevestigt de getuige dat dit de persoon is die hij [bijnaam] noemt.
Naar aanleiding van het onderzoek door de politie op de locaties in Kapel Avezaath en Nieuwegein wordt vervolgens in OVC-gesprekken gesproken. Zo zegt [naam 5] op 4 augustus 2020 tegen [naam 1] dat ze tijdens de inval het onderstuk er al onderuit hadden, maar dat alles weer netjes is gelast. [naam 1] en [naam 5] bespreken hierna welke gevolgen de onderzoeken kunnen hebben en of de politie de verborgen ruimtes zal vinden. Daarnaast komt ter sprake dat [naam 6] ondergedoken is.
4.3.2.3.2 Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het plan bestond om binnen enkele weken na 28 mei 2020 pillen bevattende MDMA (hierna: xtc-pillen) naar Togo (Afrika) uit te voeren. Hiervoor werd een takenlijst afgewerkt. Er werden bakken gemaakt om de pillen in te vervoeren, er werden vrachtwagens aangekocht en verbouwd en er werden pillen [naam 13] en opgeslagen. Dit alles gebeurde onder enige tijdsdruk, omdat er slechts een beperkt aantal boten naar Togo ging. Hoewel gedurende deze weken het aantal te vervoeren xtc-pillen noodgedwongen werd aangepast, er ineens anderen mee mochten investeren en er wisselend werd gedacht over het al dan niet gebruiken van een deklading, bleef het grote plan in stand. Bij dit plan waren [naam 4] , [naam 5] , [naam 1] , [naam 6] en [verdachte] betrokken, zij het ieder met zijn eigen rol.
Hoewel uit de beschikbare gegevens van 28 mei 2020 niet blijkt wat er is besproken tijdens de ontmoeting tussen [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , kan de inhoud wel worden afgeleid uit het bericht aan [verdachte] twee dagen later. In dit bericht spreekt [naam 5] namelijk al gedetailleerd over onderdelen van het plan. Dit kan uitsluitend wanneer dit plan eerder is gemaakt. Aangezien [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] ook later betrokken zijn bij de uitvoering van het exportplan en er niet is gebleken dat het plan op een andere manier of een ander moment is besproken, gaat de rechtbank ervan uit dat het plan tijdens de ontmoeting op 28 mei 2020 is bedacht. In ieder geval is dit het eerste kenbare moment waarop over het plan is gesproken.
Dat het plan de uitvoer van xtc-pillen betrof blijkt uit het feit dat er ook daadwerkelijk pillen zijn aangetroffen waarvan door het NFI is vastgesteld dat deze MDMA bevatten. Wanneer de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang worden bekeken, dan kan vastgesteld worden dat de geteste monsters afkomstig zijn uit de in Kapel Avezaath aangetroffen hoeveelheden pillen. Uit de NFI-resultaten blijkt bovendien dat de monsters afkomstig zijn uit de verschillende batches met pillen. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze monsters representatief zijn. Voor zover op dit punt verweer is gevoerd, wordt dat verweer dan ook verworpen. Hierdoor kan vastgesteld worden dat de aangetroffen pillen MDMA bevatten.
Gelet op de bewijsmiddelen als genoemd in de bijlage acht de rechtbank de verweten feitelijke handelingen zoals ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.3.3 Poging uitvoer of voorbereidingshandelingen?
Om te kunnen spreken van een poging tot uitvoer van de pillen, moet er sprake zijn van een situatie waarin een voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dergelijk begin van uitvoering, houdt de rechtbank rekening met wat hierover in de rechtspraak eerder is besloten. Op basis daarvan kan niet geconcludeerd worden dat er in onderhavige zaak al sprake was van een begin van uitvoering. Weliswaar was er een duidelijk plan en werd daar ook concreet uitvoering aan gegeven, zelfs de xtc-pillen waren al ter plaatse, maar er was nog geen begin van uitvoering van de uitvoer. Zo waren nog niet alle vrachtwagens gereed voor transport en waren de metalen bakken met de pillen nog niet in de vrachtwagens geplaatst. Hoewel verdachten nauwelijks dichter bij een daadwerkelijk begin van uitvoering konden komen, is er naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden geen sprake van een strafbare poging.
Subsidiair zijn de voorbereidingshandelingen tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat alle handelingen die hiervoor bij de feiten zijn benoemd zijn aan te merken als voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van de xtc-pillen. Zonder deze handelingen zou de uitvoer niet tot stand kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de voorbereiding van de uitvoer dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.2.3.4 MedeplegenOm te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rol van verdachten moet daarbij van voldoende aard en gewicht zijn. Ter beoordeling of er sprake is van medeplegen zal de rechtbank allereerst de rollen van de betrokken verdachten vaststellen.
Uit de feiten blijkt dat [naam 4] vanaf het eerste begin betrokken was bij het plan. Hij bleef als investeerder op de achtergrond, maar had wel een beslissende stem bij het bepalen van de verdeling van de opbrengst. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat hij [naam 5] bevestiging gaf wanneer moet worden afgeweken van het originele plan en zorgde hij ervoor dat [naam 6] chauffeurswerkzaamheden verrichtte. [naam 4] was ook degene aan wie de ontwikkelingen met betrekking tot het plan steeds werden teruggekoppeld en aan wie verantwoording werd afgelegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam 4] een leidinggevende en bepalende rol heeft gehad, zij het op afstand.
Vervolgens blijkt uit de bewijsmiddelen dat [naam 5] de feitelijke leiding over het plan had. Hij stuurde de anderen aan en behield het overzicht. [naam 5] heeft in het plan geïnvesteerd en ook actief andere investeerders gezocht. Daarnaast werkte [naam 5] ook zelf mee aan de uitvoering van het plan. Hij ontwikkelde bijvoorbeeld samen met [naam 1] de metalen bakjes en heeft ook zelf de vrachtwagens en opleggers gekocht in Duitsland.
[naam 1] kan binnen de groep van betrokkenen worden aangemerkt als uitvoerder. [naam 1] maakte de metalen bakken die benodigd waren voor het vervoer van de xtc-pillen naar Togo. Hij heeft ook actief meegedacht over de specificaties voor de bakken en het waarborgen van de kwaliteit van de pillen in de bakken. Daarnaast is gebleken dat [naam 1] heeft ingestemd met het investeren van € 5.000,- en een investering in natura in de vorm van de metalen bakken. Deze metalen bakken zijn ook feitelijk door [naam 1] geleverd. De rechtbank merkt daarom [naam 1] mede aan als investeerder.
Ook [verdachte] wordt aangemerkt als uitvoerder/producent en investeerder. Hij produceerde en leverde de xtc-pillen aan de organisatie. Uit de gesprekken blijkt dat hij in het plan investeerde en ook zou delen in de uiteindelijke winst.
Tot slot merkt de rechtbank ook [naam 6] aan als uitvoerder. Hij verrichtte in opdracht van [naam 5] chauffeurswerkzaamheden. Daarnaast zorgde hij voor de plaats waar de vrachtwagens en opleggers gestald konden worden en voor een opslaglocatie voor de bakken en de xtc-pillen. Hij had de beschikkingsmacht over de containers en wist dat de pillen daar waren opgeslagen. Ook is hij meegegaan met [naam 5] om te kijken voor een deklading. Verder is [naam 6] ook aan te merken als een investeerder. Uit het EncroChat-gesprek tussen [naam 5] en [naam 4] op 22 juni 2020 over de verdeling van de opbrengst volgt immers dat wordt besloten [naam 6] en [naam 11] te korten als blijkt dat er minder pillen dan gedacht in één bak kunnen. Waar [naam 6] mogelijk eerst nog twijfelde over zijn deelname in dit project, volgt uit dit gesprek dat hij daarvoor zijn akkoord heeft gegeven. Niet kan immers worden ingezien dat hij aanspraak zou maken op een deel van de opbrengst indien hij geen investering heeft gedaan. Dit vindt overigens ook steun in het feit dat ook [naam 6] deelnemer was van groepsapp via Sky.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat alle verdachten een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd aan de voorbereiding van de uitvoer. Zelfs de kink in de kabel door het kraken van EncroChat bracht de verdachten niet van hun plan af. Alle voornoemde personen en de persoon in Afrika maakten deel uit van een groep in Sky ECC zodat de communicatie over de plannen en de uitvoering daarvan in stand kon blijven. Zij hebben hierbij nauw en bewust, of zoals [naam 5] en [verdachte] dat noemen snel en “perfectloos”, samengewerkt. Dat de een hierbij meer zichtbaar is geweest dan de ander doet daaraan niets af. De rechtbank is dan ook op basis van alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bekeken van oordeel dat ook het medeplegen van de hiervoor bewezen handelingen ook wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.2.3.5 Periode
Aan verdachte wordt verweten dat hij vanaf 28 mei 2020 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Zoals eerder overwogen kan de rechtbank vaststellen dat op 28 mei 2020 [naam 5] , [naam 4] en [naam 6] hebben gesproken over het plan. Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat verdachte zelf ook al vanaf dit moment betrokken is bij het plan. Verdachte zelf komt in onderhavig onderzoek pas op 30 mei 2020 in beeld. Hoewel het opmerkelijk is dat [verdachte] dan al lijkt te weten wat de bedoeling is, kan niet vastgesteld worden dat er eerder met [verdachte] over het plan is gesproken. Om die reden zal de rechtbank 30 mei 2020 aanhouden als begindatum van de bewezen periode. De rechtbank is van oordeel dat periodes waarin voorbereidingshandelingen worden gepleegd eindigen op het moment waarop de politie de feiten heeft ontdekt. In onderhavige zaak was dat op 10 juli 2020. De rechtbank acht dan ook de periode van 30 mei 2020 tot en met 10 juli 2020 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.3.6 Hoeveelheid pillenIn het dossier wordt gesproken over verschillende hoeveelheden pillen. Onder het primair tenlastegelegde werd gesproken over hoeveelheden van 882.000 dan wel 443.285 pillen bevattende MDMA. Zoals eerder overwogen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit. De rechtbank stelt vast dat bij het subsidiair tenlastegelegde uitsluitend wordt gesproken over een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA. Ondanks de expliciet ingenomen standpunten over de te bewijzen hoeveelheden, is het dan ook voor de bewezenverklaring niet van belang welk exact aantal pillen er uiteindelijk is aangetroffen. Dit neemt niet weg dat een indicatie van de hoeveelheid wel van belang kan zijn bij de bepaling van de strafmaat. De rechtbank stelt vast dat op basis van de bewijsmiddelen blijkt dat er ongeveer 443.285 pillen bevattende MDMA zijn aangetroffen. Gelet hierop acht zij het voorbereiden van de uitvoer van een hoeveelheid pillen bevattende MDMA wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.3.7 Conclusie
Alles overwegende spreekt de rechtbank verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging tot uitvoer van pillen bevattende MDMA. De rechtbank acht het medeplegen van de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen in de periode van 30 mei 2020 tot en met 10 juli 2020 wel wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4
Feit 2 – onderzoek Victor
4.3.2.4.1 Feiten
Op 11 juni 2020 worden bij een bestuurlijke controle aan de Grote Heide 22 in Nistelrode een tabletteermachine, een mengmachine en een granuleermachine aangetroffen. De locatie wordt door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) onderzocht en hierbij worden monsters genomen van het eveneens aangetroffen poeder. Uit het rapport van de LFO en het NFI-rapport blijkt dat 77,88 kilogram van de aangetroffen stof positief test op de aanwezigheid van MDMA. Daarnaast is ook 20,14 kilogram indicatief getest op de aanwezigheid van MDMA. Op basis van de aangetroffen resten van kristallen wordt bovendien geconcludeerd dat er 140,16 kilogram MDMA is verwerkt. Echter, in haar conclusie spreekt de LFO over het aantreffen 98 kilogram en 4,08 kilogram van een stof bevattende MDMA. Naast de stoffen zijn er ook stempels aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat de pillen die binnen deelonderzoek Papa in Kapel Avezaath zijn aangetroffen, zijn gedrukt met de stempels die in Nistelrode in beslag zijn genomen. De stempels zijn gebruikt om het logo van FC Barcelona op de pillen te zetten.
Op 7 augustus 2020 ontvangt het onderzoeksteam een TCI-melding waarin is vermeld dat [verdachte] handelt in MDMA en dat de ruim 100 kilo die in juni in Brabant is aangetroffen van hem is. Dit geeft aanleiding om nader onderzoek naar [verdachte] te doen.
Uit het onderzoek blijkt dat [verdachte] via EncroChat contact heeft met anderen. Op 13 april 2020 spreekt [verdachte] met “ [naam 12] ”. Aan [verdachte] wordt gevraagd of hij pillen kan tikken. [verdachte] antwoordt hierop dat hij een tikmachine heeft, maar dat hij geen plaats heeft om te kunnen tikken. Hierop biedt “ [naam 12] ” [verdachte] een plaats aan in Limburg. Deze plaats wordt vervolgens ook in het gesprek op 19 april 2020 besproken. Die dag biedt “ [naam 12] ” aan om die week even langs te komen om te praten over de keuken.
Op 12 mei 2020 is er opnieuw een gesprek tussen “ [naam 12] ” en [verdachte] . Hierin wordt gesproken over het toevoegen van verschillende stoffen om pillen opnieuw te slaan en over het aanschaffen van een maler.
[verdachte] en “ [naam 12] ” spreken elkaar weer op 14 mei 2020. Zij benoemen het tikken in een kelder en het opnieuw tikken van de pillen van [verdachte] . [verdachte] geeft hierbij als voorkeurskleuren geel, blauw en groen door. [verdachte] adviseert daarbij nog een koffiebonenmaler te gebruiken, maar “ [naam 12] ” wil de kosten voorlopig laag houden.
Op 16 mei 2020 wordt door “ [naam 13] ” een lijstje naar “ [naam 12] ” gestuurd. Na ontvangst hiervan zegt “ [naam 12] ” toe het te zullen regelen.
Op 20 mei 2020 wordt het gesprek over het inrichten van een locatie om te tikken voortgezet. Hieruit blijkt dat “ [naam 12] ” een tikker klaar heeft staan en dat er een order is gedaan voor 500.000 pillen. Verder geeft “ [naam 12] ” het lijstje door dat hij eerder van “ [naam 13] ” heeft ontvangen.
Op 25 mei 2020 lijkt “ [naam 12] ” een geschikte maler te hebben gevonden. Hij stuurt hierover naar [verdachte] een gesprek tussen hem en “ [naam 13] ” door. Wanneer “ [naam 12] ” aan [verdachte] vraagt wat hij ervan denkt, reageert [verdachte] met: “Ok”. Daarnaast wordt er gesproken over het huren van een bestelbus.
Uit een gesprek op 26 mei 2020 tussen [verdachte] en “ [naam 12] ” blijkt dat zij wederom spreken over de benodigdheden waaronder de kleur. [verdachte] is van plan alles te halen en “ [naam 12] ” geeft desgevraagd door dat hij in Ittervoort moet zijn.
Op 30 mei 2020 spreken [verdachte] en “ [naam 12] ” over het moment waarop ze kunnen beginnen en over de samenstelling van de pillen. In ditzelfde gesprek spreekt [verdachte] ook over een “Afrikaverhaal” en de mogelijke opbrengst per pil.
Op 4 juni 2020 laat [verdachte] aan “ [naam 12] ” weten dat 160.000 zachte pillen opgehaald moeten worden in Den Haag. Daarnaast spreken zij over een probleem met de stempels. Tot slot wordt gesproken over het ophalen van bakken bij [naam 2] om de pillen gelijk geseald in te doen. Diezelfde dag heeft “ [naam 12] ” een gesprek met “ [naam 13] ”. Hieruit blijkt dat de opdracht gaat om 1.000.000 pillen bestaande uit 650.000 nieuwe pillen en 350.000 die opnieuw moeten worden geslagen. Ook vraagt “ [naam 12] ” aan “ [naam 13] ” om dingen op te halen in Den Haag.
Zoals eerder besproken is op 11 juni 2020 de werkplaats in Nistelrode aangetroffen. In reactie hierop laat “ [naam 12] ” op 11 juni 2020 aan “ [naam 13] ” weten dat het tikhok in de buurt van Den Bosch is gepakt. Ook in deelonderzoek Papa werd op 12 juni 2020 door [naam 5] , [verdachte] en [naam 4] over deze inval in het tikhok gesproken.
4.3.2.4.2 Beoordeling
Op basis van de voornoemde feiten stelt de rechtbank vast dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het tikken van pillen bevattende MDMA. Hij stelde hiervoor zijn machines ter beschikking en zocht actief mee naar een oplossing op momenten waarop niet het gewenste resultaat werd bereikt. Door op deze manier te handelen heeft verdachte de stof MDMA bewerkt en ook voorhanden gehad.
Ten aanzien van de locatie stelt de rechtbank vast dat de aangetroffen werkplaats van verdachte zich bevond in Nistelrode. Nistelrode is een plaats in Noord-Brabant. Uit de EncroChat-gesprekken blijkt echter ook dat er een soortgelijke “keuken” in Limburg was. Hoewel het relaas een verwijzing bevat naar een werkplaats in Ittervoort, beschikt de rechtbank niet over de bewijsmiddelen waarop deze conclusie is gebaseerd. Dit omdat niet alle bewijsmiddelen uit onderzoeken Attala en TOL81 aan onderzoek Proteus zijn toegevoegd. Uit het gesprek van 26 mei 2020 blijkt immers dat alles opgehaald wordt in Ittervoort, maar niet wat “alles” is. Gelet op eerdere gesprekken kan “alles” ook duiden op een maler of grondstoffen. Om deze reden kan de rechtbank de tenlastegelegde pleegplaats Ittervoort niet bewezen achten, maar valt de andere locatie onder “althans in Nederland”.
De tenlastelegging vermeldt de hoeveelheden 98 kilogram en 4,080 kilogram van een materiaal bevattende MDMA. Deze hoeveelheden komen overeen met de hoeveelheden opgenomen in de interpretatie van de LFO. Echter, wanneer de hoeveelheden als genoemd in de tabellen worden opgeteld, dan volgen hieruit andere hoeveelheden. Binnen deze hoeveelheden is er daarnaast ook nog onderscheid tussen de manieren waarop de aanwezigheid van de MDMA is getest. De rechtbank zal in haar beoordeling de stoffen die uitsluitend indicatief zijn getest buiten beschouwing laten, nu daarvan niet kan worden vastgesteld dat deze ook daadwerkelijk MDMA bevatten. Ook de inschatting van de hoeveelheid verwerkte MDMA op basis van de resten kristallen laat de rechtbank buiten beschouwing. Gelet op dit alles kan worden vastgesteld dat er een hoeveelheid van 77,88 kilogram MDMA is aangetroffen. De rechtbank acht dan ook de bewezen handelingen ten aanzien van deze hoeveelheid bevattende MDMA wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4.3 Medeplegen
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen gesprekken blijkt dat verdachte contact had met “ [naam 12] ” over het bewerken van pillen. Uit hun gesprekken volgt ook dat daar anderen bij betrokken waren. Op zijn beurt heeft “ [naam 12] ” contact gehad met “ [naam 13] ”, “ [naam 13] ”, “ [naam 13] ” en “ [naam 13] ” over het tikken van de pillen. Uit de inhoud van deze gesprekken kan worden afgeleid dat het hier om dezelfde pillen ging als waar verdachte bij betrokken was. Sommige gesprekken werden ook doorgestuurd naar verdachte. Hoewel de rechtbank op basis van het onderliggende dossier niet vast kan stellen wie de personen achter deze accounts zijn, blijkt uit de gesprekken wel dat verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt om het bewerken plaats te kunnen laten vinden. Om die reden acht de rechtbank het medeplegen van de feiten samen met anderen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4.4 PeriodeUit de bewijsmiddelen volgt dat er op 13 april 2020 een gesprek over het bewerken van pillen plaatsvond. Er werd nog geen MDMA bewerkt maar er werd wel gezocht naar een locatie waar dit mogelijk was. De datum waarop het bewerken daadwerkelijk is aangevangen, kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld. Echter, uit de bewijsmiddelen volgt wel dat het bewerken vanaf 13 april 2020 werd voorbereid. De datum waarop het bewerken is begonnen moet daardoor binnen de tenlastegelegde periode vallen. Vervolgens is op 11 juni 2020 de werkplaats aangetroffen. De rechtbank acht dan ook de gehele tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4.5 Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte binnen de tenlastegelegde periode samen met anderen een hoeveelheid van 77,88 kilogram MDMA heeft bewerkt en opzettelijk aanwezig heeft gehad
De rechtbank stelt vast dat er een gedeeltelijke overlap bestaat tussen de handelingen die door verdachte zijn uitgevoerd binnen deelonderzoek Papa en deelonderzoek Victor. Er is echter geen sprake van een volledige overlap, omdat een deel van de feiten binnen deelonderzoek Victor heeft plaatsgevonden in de periode voordat het exportplan binnen deelonderzoek Papa ontstond. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zowel eendaadse als meerdaadse samenloop.