4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Inleiding
Op 31 mei 2019 is er bij de politie Zeeland-West-Brabant een anonieme tip binnengekomen over [medeverdachte 1] . Uit de melding bleek onder andere dat hij betrokken zou zijn bij de productie van drugs. [medeverdachte 1] was al eerder in andere onderzoeken als betrokkene naar voren gekomen en op dat moment liep er ook een zaak tegen hem bij de rechtbank Oost-Brabant. Uit de gegevens van de politie bleek dat [medeverdachte 1] een bedrijf had genaamd [naam 1] . Dit bedrijf was gevestigd aan de [adres 2] . Naar aanleiding van de verdenking die tegen [medeverdachte 1] was gerezen, is onderzoek Proteus gestart. Binnen dit onderzoek zijn met toestemming van de officier van justitie een camera en een microfoon geplaatst in het kantoor van [naam 1] . Met deze camera en microfoon zijn vertrouwelijke gesprekken opgenomen (hierna te noemen: OVC-gesprekken). Daarnaast is er ook een camera geplaatst met zicht op de toegang tot [naam 1] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de periode waarin geobserveerd is, er verschillende personen bij [medeverdachte 1] in het bedrijf [naam 1] langs zijn gekomen. Dit zouden onder meer betreffen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Gelet op de inhoud van de gesprekken en de handelingen die werden gezien, zijn er vervolgens ook andere opsporingsbevoegdheden ingezet bij deze personen. Zo zijn er bijvoorbeeld telefoontaps en bakens geplaatst en zijn verschillende verdachten gevolgd door een observatieteam. Daarnaast heeft de politie op een later moment – door een hack bij het bedrijf EncroChat – de beschikking gekregen over de inhoud van versleutelde communicatie die via zogenaamde cryptotelefoons plaats heeft gevonden.
Uiteindelijk heeft onderzoek Proteus geleid tot een groot aantal deelonderzoeken. Binnen deze deelonderzoeken zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aangemerkt als verdachten. De bewijsoverwegingen zullen hierna per deelonderzoek worden besproken. Eerst zal worden ingegaan op de verweren die de verdediging naar voren heeft gebracht aangaande, kort gezegd, EncroChat.
4.3.2.2
EncroChat
4.3.2.2.1 Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie is van mening dat er geen enkele aanleiding is om het EncroChat-bewijs onrechtmatig te achten of om terughoudend te zijn in het gebruik van deze data als bewijs. Dit geldt zowel ten aanzien van het verkrijgen van de gegevens als voor het bewaren en het gebruiken ervan. Er is geen strijd met het Unierecht en evenmin zijn de artikel 6 en 8 EVRM geschonden. Er is voldoende gelegenheid geboden om de dataset van de verdachte in kwestie in te zien. Los daarvan staat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de weg aan een toetsing door de Nederlandse strafrechter van de verkrijging van de EncroChat-data. Daarnaast kan het onderzoek 26Lemont niet worden aangemerkt als het voorbereidend onderzoek in de zaak Proteus en kan ook overigens niet worden gesteld dat de resultaten van bepalende invloed zijn geweest voor het verloop van Proteus en evenmin op de vervolging van de verdachten in de zaak Proteus. Bij geen van de verdachten hebben de EncroChat-data bijgedragen aan de totstandkoming van de verdenking. Dit leidt het Openbaar Ministerie tot de conclusie dat de Schutznorm in de weg staat aan het verbinden van consequenties aan eventuele vormverzuimen of onrechtmatige handelingen bij de verwerking en analyse van de EncroChat-data.
4.3.2.2.2 Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat vanwege vormverzuimen/onrechtmatigheden de EncroChat-gegevens moeten worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen dient te leiden tot een integrale vrijspraak. Subsidiair dient dit te leiden tot strafvermindering.
Kort samengevat kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat de gegevens op rechtmatige wijze zijn verkregen terwijl er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Reeds in de regiefase heeft de verdediging gesteld dat zij niet de beschikking heeft gekregen over stukken waarmee zij dit verweer nader zou kunnen onderbouwen en dit standpunt heeft zij bij de inhoudelijke behandeling herhaald. Dit geldt ook voor het standpunt dat de verdediging door het gebrek aan stukken niet in staat is gesteld om de betrouwbaarheid van de EncroChat-gegevens te toetsen. Hieraan heeft zij de conclusie verbonden dat verdachtes recht op een eerlijk proces is geschonden, in die zin dat sprake is van een schending van het beginsel “equality of arms” als bedoeld in artikel 6 EVRM. Daarnaast is gesteld dat uit de wel ter beschikking gestelde informatie moet worden afgeleid dat de verkrijging, de verwerking en het bewaren van de EncroChat-gegevens onrechtmatig was en dat de rechtbank dit dient te toetsen omdat de resultaten van het onderzoek 26Lemont van bepalende invloed zijn geweest voor de verdere vervolging van verdachte. Ook dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Voor het geval de rechtbank niet toekomt aan bewijsuitsluiting heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen en een voorwaardelijk verzoek tot het alsnog toewijzen van de eerder ingediende, en door de rechtbank afgewezen, onderzoekswensen gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
4.3.2.2.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.2.2.3.1 Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek 26Lemont niet kan worden beschouwd als een voorbereidend onderzoek in de zaak Proteus. Ook stelt de rechtbank vast dat de verdachten in het onderzoek Proteus onafhankelijk van de EncroChat-berichten in beeld zijn gekomen en dat de verdenking jegens deze verdachten ook niet op deze EncroChat-data was gebaseerd. Dit is anders voor wat betreft verdachte [medeverdachte 7] jegens wie de verdenking mede was gebaseerd op EncroChat-berichten. Dit betekent echter niet dat daaruit reeds de conclusie kan worden getrokken dat eventuele vormverzuimen of schendingen in het onderzoek 26Lemont geen rechtsgevolgen hebben voor de onderhavige strafzaken. Volgens vaste jurisprudentie heeft te gelden dat dit anders kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake nu het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs tevens en voor een groot deel is gebaseerd op deze EncroChat-berichten al dan niet in samenhang bezien met het bewijs afkomstig uit onder andere de OVC-gesprekken, camerabeelden, observaties en tapgesprekken. Dit betekent dat de rechtbank zal ingaan op de verweren tegen de verkrijging, het gebruik en het bewaren van de EncroChat-data.
Over sommige aspecten heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten tijdens de pro-forma- en regiezittingen die aan de inhoudelijke behandeling vooraf zijn gegaan. Dat betrof dan steeds een voorlopig oordeel. Nu het onderzoek is afgerond, zal de rechtbank haar eindoordeel vellen op basis van het dossier zoals het er nu ligt.
Eerst zal de rechtbank de feitelijke gang van zaken rondom de verkrijging, verwerking en de overdracht van deze berichten vaststellen en een oordeel vellen over zowel de door de verdediging bestreden rechtmatigheid van het onderzoek als de eerlijkheid van het proces. De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de processen-verbaal en beslissingen van justitiële autoriteiten die deel uit maken van het strafdossier. Deze stukken zijn deels door het Openbaar Ministerie overgelegd, deels ook door de verdediging.
Hierbij merkt de rechtbank op dat er over dit onderwerp ook in andere zaken reeds meerdere vonnissen en tussenbeslissingen zijn gewezen. Voor zover zij niet tot een ander oordeel is gekomen, heeft de rechtbank omwille van de rechtseenheid soms delen uit die andere oordelen overgenomen.
4.3.2.2.3.2 De feitelijke gang van zaken omtrent de EncroChat-berichten
EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons, waarmee door middel van de EncroChat-applicatie versleutelde chats – bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen – konden worden verzonden en ontvangen. De telefoons werden gekocht in combinatie met een abonnement met een korte looptijd van 1, 3 of 6 maanden. De kosten van een dergelijk abonnement bedroegen ongeveer € 1.500,- voor 6 maanden. Met deze telefoons kon alleen worden gecommuniceerd met andere gebruikers die in de contactenlijst opgeslagen waren. De gebruikers maakten gebruik van een “username” en deze werd opgeslagen in de contactenlijst onder een zelf gekozen “nickname”. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd (“burn-time”), ook kon de gebruiker de telefoon volledig wissen (“panic wipe”). Dit leidde ertoe dat als een dergelijke telefoon in beslag was genomen en kon worden ontsleuteld er slechts zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
In Frankrijk liep een strafrechtelijk onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde natuurlijke personen. Op 30 januari 2020 heeft een Franse rechter in dat onderzoek toestemming gegeven om een interceptietool te installeren op een server in Roubaix die werd gelinkt aan EncroChat. De Franse gendarmerie heeft vervolgens op 1 april 2020 de tool geïnstalleerd. Door de inzet van deze interceptietool kon de “end-to-end-encryptie” worden omzeild en in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 live informatie van EncroChat-telefoons worden verzameld. Deze informatie bestond uit de tussen de gebruikers uitgewisselde chatberichten en informatie over de contacten, notities en metadata van gebruikers.
In Nederland is ook een strafrechtelijk onderzoek gestart naar onder meer EncroChat (26Lemont) op 10 februari 2020. De verdenking betrof het deelnemen aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen en medeplichtigheid aan de strafbare feiten die door (klanten van) EncroChat zouden zijn gepleegd.
Het Franse onderzoeksteam heeft de EncroChat-data aan de Nederlandse politie beschikbaar gesteld. De EncroChat-data zijn gedurende deze periode gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus vanuit Frankrijk verkregen data, veelal bestaande uit EncroChat-berichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek 26Lemont. Analyse van die informatie van de klanten van EncroChat heeft geleid tot het starten van meerdere strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en het delen van informatie met reeds lopende strafrechtelijke onderzoeken in Nederland.
De officieren van justitie in onderzoek 26Lemont hebben zekerheidshalve besloten om, naast de rechterlijke machtiging in Frankrijk, waar de informatie werd vergaard, de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van Nederlandse gebruikers ook ter toetsing voor te leggen aan een Nederlandse rechter-commissaris, om die inbreuk te toetsen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en de aanwezigheid van een wettelijke grondslag. Dit heeft ertoe geleid dat een vordering als bedoeld in artikel 126uba Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan de rechter-commissaris is voorgelegd. De rechter-commissaris te Rotterdam heeft op 27 maart 2020 beslist om deze machtiging, ex artikel 126uba Sv, te verlenen onder een zevental voorwaarden. Ten tijde van het indienen van de vordering als bedoeld in artikel 126uba Sv is aan de rechter-commissaris een lijst van Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken naar georganiseerde misdaadverbanden overgelegd, waarvan bekend was dat gebruik werd gemaakt van toestellen in Nederland. De rechter-commissaris heeft onder voorwaarden toestemming gegeven om relevante gegevens uit 26Lemont te delen met andere strafrechtelijke onderzoeken op deze lijst. Het onderzoek Proteus was vermeld op deze lijst.
4.3.2.2.3.3 De interceptie en de overdracht
Vooropgesteld wordt dat het internationale vertrouwensbeginsel in deze zaak aan de orde is. Dit betekent volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629) dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Ten aanzien van onderzoekshandelingen in het buitenland waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dient de Nederlandse strafrechter wel te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd. De rechtbank stelt dus vast dat inzet van buitenlandse bevoegdheden op basis van buitenlands recht (in dit geval Frans recht) niet getoetst wordt door een Nederlandse rechter. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet toetst of de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door de Franse autoriteiten in strijd was met artikel 8 EVRM. Het voorgaande is slechts anders indien de onderzoekshandelingen zouden hebben plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten. Hiervoor ziet de rechtbank echter onvoldoende aanwijzingen. Dat er sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland en dat er overleg is geweest met name over de distributie van de resultaten van de interceptie, maakt dit niet anders. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de EncroChat-telefoondata over een beveiligde verbinding met de betreffende computersystemen in Frankrijk. Deze informatie-uitwisseling vindt zijn basis in de overeenkomst die is gesloten in het kader van de samenwerking in het Joint Investigation Team (JIT). Een en ander leidt echter niet tot verschuiving van de verantwoordelijkheid voor het inzetten van opsporingsmiddelen.
Ook indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat Nederland enige technische inbreng heeft gehad, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet uit volgen dat de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door Franse autoriteiten onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden. De vraag wie de tool heeft ontwikkeld is op zichzelf beschouwd irrelevant voor de beoordeling van de vraag onder wiens verantwoordelijkheid die tool vervolgens is ingezet.
De interceptie heeft plaatsgevonden door middel van de inzet van een tool op alle EncroChat-toestellen bij eindgebruikers. Dit betekent dat de Franse politie ook is doorgedrongen tot de telefoons van Nederlandse gebruikers op Nederlands grondgebied. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat het vertrouwensbeginsel dient te worden gepasseerd. De tool is geïnstalleerd door de Franse politie en vanuit Frankrijk op de toestellen van de individuele gebruikers geïnstalleerd. De aldus verkregen data zijn vervolgens verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten. Er is geen aanwijzing dat de Nederlandse autoriteiten de Franse autoriteiten hebben aangestuurd bij het binnendringen van de telefoons van gebruikers op Nederlands grondgebied (bijvoorbeeld door aan te sturen op het binnendringen van specifieke telefoons). Het bedrijf EncroChat bood digitale diensten aan. Het is inherent aan een dergelijke dienstverlening dat deze over traditionele landsgrenzen heen gaat. Het begrenzen volgens die traditionele landsgrenzen van een strafrechtelijk onderzoek is naar zijn aard dus onmogelijk. Gezien het bovenstaande, kan het binnendringen van Nederlandse telefoons door de Franse autoriteiten niet worden beschouwd als een onderzoekshandeling waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is geschied. Dat Frankrijk hierdoor mogelijk de soevereiniteit van Nederland heeft geschonden, is geen rechtens te respecteren belang van de verdachte.
De scheiding die de verdediging aanbrengt in de wijze waarop de interceptie heeft plaatsgevonden, te weten de fase van het verzamelen van de data in het geheugen van het toestel en de fase van de live interceptie, maakt het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toepasselijkheid van het vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheid van de lidstaat in kwestie (Frankrijk) niet anders.
Het vertrouwensbeginsel is derhalve onverkort van toepassing. Gelet op bovenstaande ligt niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter voor of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Evenmin of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Dat door de Franse autoriteiten in de verkrijgingsfase een inbreuk is gemaakt op het recht op een eerlijk proces van de verdachte is door de verdediging niet aangevoerd en de rechtbank ziet hiervoor overigens ook geen aanwijzingen.
Op basis van het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank erop vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Datzelfde geldt voor de overdracht van de gegevens van Frankrijk aan Nederland. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging op dit punt.
4.3.2.2.3.4 De verwerking in Nederland
Op de fase van de verwerking van de EncroChat-data door Nederland binnen het onderzoek 26Lemont en Proteus is het vertrouwensbeginsel niet van toepassing. Het gaat hier immers om onderzoek door de Nederlandse autoriteiten van de data die zij van Frankrijk hebben ontvangen. De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat zij de EncroChat-data van bepalende invloed acht bij het opsporingsonderzoek van verdachte. Daarom zal zij toetsen of er bij de verwerking en analyse van deze data vormverzuimen zijn begaan die op grond van artikel 359a Sv gesanctioneerd moeten worden.
Artikel 126uba Sv ligt ten grondslag aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dat het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers, maakt dit niet anders, zolang het gaat om gebruikers van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband.
Het doel van de bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing en vervolging van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven.
Het feitelijk binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet, is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De wettelijke bepaling is helder, duidelijk en kenbaar. De rechtbank is verder van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou de bevoegdheid immers zinloos zijn.
De inmenging van de Nederlandse politie in het privéleven en de correspondentie van verdachte is daarmee bij de wet voorzien.
Ook heeft een en ander plaatsgevonden na toezicht door een rechterlijke instantie, in dit geval de rechter-commissaris, die de gevraagde rechterlijke machtiging heeft afgegeven. De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via EncroChat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van gebruik betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze onderzoek te doen naar die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee was sprake van een deugdelijke evenredigheidstoets.
Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd of anderszins gebleken waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de EncroChat-data in de strafzaak tegen verdachte onrechtmatig is geweest.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat de waarborgen van artikel 8 EVRM in acht genomen zijn en dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van verdachte.
Anders dan de verdediging heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat gelet op het voorgaande geen strijd bestaat met het Unierecht en dat is voldaan aan de in de Europese jurisprudentie uitgekristalliseerde vereisten/toets. Immers in de zaak van verdachte is het belang voor het strafrechtelijk onderzoek vrijwel direct onderkend, waardoor van het ongedifferentieerd bewaren van persoonsgegevens van de verdachte geen sprake is.
De rechtbank volgt de verdediging ook overigens niet voor zover zij stelt dat sprake is van bulkinterceptie en aldus van een algemene en ongedifferentieerde dataverzameling. Niet alleen heeft te gelden, zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, dat het vertrouwensbeginsel aan de toets van de interceptie in de weg staat, maar ook overigens treft het verweer geen doel. Het verkrijgen en bewaren van de EncroChat-gegevens richt zich immers niet tot de gehele bevolking, maar slechts tot de gebruikers van EncroChat. Daarmee is slechts de privacy in geding van deze afgebakende groep mensen. Dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een groot aantal gegevens van een groot aantal gebruikers, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie als vermeld in de door de verdediging aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het voorgaande leidt er toe dat ook deze rechtmatigheidsverweren strekkende tot bewijsuitsluiting worden verworpen.
4.3.2.2.3.5 Schending 6 EVRM, rechtmatigheid
De verdediging heeft zich in dit verband primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een eerlijk proces nu zij geen toegang heeft gekregen tot stukken waarmee zij zou kunnen aantonen dat er onrechtmatigheden kleven aan het onderzoek, de verkrijging en de verwerking van de EncroChat-berichten die deel uitmaken van het dossier. Reeds vanwege de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie over meer informatie beschikt dan de verdediging is geen sprake van een “equality of arms”.
Door de verdediging is verzocht om het toevoegen van diverse stukken omtrent - kort gezegd - het verlenen van de machtiging van de Franse rechter voor de interceptie van de EncroChat-telefoondata en onderliggende processen-verbaal, de JIT-overeenkomst en het horen van getuigen die direct betrokken zijn geweest bij de hack van EncroChat. Deze stukken zijn volgens de verdediging van belang om de rechtmatigheid van de hack in Frankrijk en de daarop volgende handelingen van de Nederlandse autoriteiten te kunnen toetsen, alsmede de vraag of het vertrouwensbeginsel van toepassing is.
Interceptie
De verdediging stelt zich namelijk op het standpunt dat een eventuele schending van artikel 8 EVRM bij het verlenen van de machtiging voor de interceptie relevant is voor de beoordeling of er sprake is van schending van artikel 6 EVRM. Daar komt bij dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt dat een beperking van het recht op kennisname van stukken, waarmee de verdediging een eventuele schending van artikel 8 EVRM zou kunnen onderbouwen, op zichzelf al in strijd is met het beginsel van “equality of arms” en daarmee het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM.
De rechtbank heeft ten aanzien van de interceptie reeds geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat het niet aan de Nederlandse strafrechter is om te toetsen of de inzet van de interceptietool strookt met de in Frankrijk geldende rechtsregels. Voorts staat niet ter toetsing aan de Nederlandse strafrechter of al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor eventueel door de Franse autoriteiten gemaakte inbreuk op het recht op respect voor het privéleven dan wel of die inbreuk noodzakelijk is geweest. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het beginsel van “equality of arms” brengt inderdaad met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. Dat er vanwege het beginsel van “equality of arms” een recht op kennisname zou bestaan voor de verdediging van stukken over het Franse opsporingsonderzoek en alle details van de internationale samenwerking in het onderzoek naar EncroChat en zijn gebruikers, zou geen ander doel dienen dan het toetsen van dat traject en betekenen dat de Nederlandse strafrechter alsnog via de omweg van artikel 6 EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou (kunnen/moeten) toetsen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bedoeling van het internationale vertrouwensbeginsel. Voor zover de verdediging het ontbreken van de verzochte stukken dus op zichzelf als een schending van artikel 6 EVRM heeft aangemerkt, stuit dat af op het voorgaande.
De rechtbank verwerpt ook in zoverre het gevoerde verweer met betrekking tot het recht op een eerlijk proces.
Verwerking
Dit verweer ten aanzien van een schending van artikel 6 EVRM is eveneens gevoerd met betrekking tot de verwerking van de gegevens in Nederland in het onderzoek 26Lemont. Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2020 blijkt dat deze de vordering machtiging 126uba Sv heeft getoetst aan de criteria van dat artikel. Uit het aanvraag proces-verbaal, de toelichting van de NN-gebruikers en de begeleidende brief van de officier van justitie is duidelijk op basis van welke informatie de beslissing van de rechter-commissaris tot stand is gekomen. Daaruit is af te leiden wat het belang was van de interceptie en welke verdenking er bestond jegens de gebruikers van EncroChat, gebaseerd op meerdere opsporingsonderzoeken en in die onderzoeken ontsleutelde notities en gesprekken. Voor de toepassing van artikel 126uba Sv was het niet nodig om voor alle individuele NN-gebruikers een specifieke verdenking vast te stellen. Gezien bovenstaande kan op grond van de in het dossier aanwezige stukken de rechtmatigheid van de overdracht en de verwerking afdoende worden beoordeeld.
4.3.2.2.3.6 Schending 6 EVRM, betrouwbaarheid
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er ook geen sprake is van een eerlijk proces nu zij geen toegang heeft verkregen tot de gehele dataset (dus de dataset van 26Lemont), dan wel tot de secundaire dataset (de dataset van onderzoek Proteus). De verdediging heeft gesteld dat dit nodig is om de betrouwbaarheid van het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs te kunnen toetsen. Met de geboden toegang tot de dataset betreffende enkel de “eigen” verdachte kan deze toets niet worden aangelegd, nu daarvoor ook inzicht nodig is in de chats door anderen over het account dat aan verdachte wordt toegeschreven. De geboden inzage volstaat daarvoor niet. Bovendien was deze informatie wel bij het Openbaar Ministerie bekend waardoor het Openbaar Ministerie een voordeel heeft en reeds om die reden geen sprake is van een “equality of arms”.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar Nederlands recht bestaat er zoals bekend geen als zodanig benoemd recht op inzage in of afschrift van ruwe onderzoeksdata. De verdachte kan op de voet van artikel 34 Sv de officier van justitie verzoeken om specifiek omschreven stukken bij de processtukken te voegen en daartoe toestemming verzoeken om kennisname van bepaalde stukken. De officier van justitie kan dit echter weigeren op de grond dat het geen processtukken zijn, waarvoor getoetst moet worden aan het relevantiecriterium (artikel 149a Sv).
In de voorliggende zaak is het vanwege de grote dataset echter lastig om eenvoudig te kunnen bepalen wat relevant is. Dit geldt ook voor het Openbaar Ministerie. Er is een speciaal daarvoor door het NFI ontwikkeld programma, genaamd “Hansken”, gebruikt om de data te doorzoeken. Deze situatie waarin het Openbaar Ministerie met behulp van speciale software de data doorzoekt op (belastend) bewijsmateriaal, terwijl aan de verdediging de mogelijkheid tot het (laten) doen van onderzoek aan de dataset wordt onthouden, kan spanning opleveren met het beginsel van “equality of arms” en dus met het recht op een eerlijk proces.
Uit het beginsel “equality of arms” vloeit evenwel niet voort dat de verdediging aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen, dan wel als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdediging om in de gelegenheid te worden gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om deze te controleren.
De rechtbank stelt vast dat er verschillende niveaus van onderzoek aan data te onderscheiden zijn. Op het eerste niveau gaat het om het onderzoek naar de ruwe, ongefilterde data (de primaire dataset). Uit de jurisprudentie van het EHRM, die ook door de verdediging is aangehaald, kan worden afgeleid dat de verdediging in beginsel een recht toekomt om mee te denken over de wijze waarop die data (de “full collection of data”) wordt onderzocht. In de praktijk kan dit betekenen dat de verdediging zelf trefwoorden kan aandragen waarop zij de data wil laten onderzoeken. In dit stadium mag wat het EHRM betreft echter wel het nodige van de verdediging verwacht worden om te specificeren wat en te motiveren waarom daarnaar gezocht moet worden. Aan verzoeken die neer zouden komen op “fishing expeditions” van de zijde van de verdediging hoeft niet tegemoet te worden gekomen. Ook schrijft het EHRM niet voor dat de verdediging dit onderzoek zelf zou moeten kunnen uitvoeren. De mogelijkheid om aan te geven hoe de data onderzocht moeten worden is in deze fase voldoende.
Op het tweede niveau gaat het om nader onderzoek naar de resultaten van het hierboven bedoelde initiële onderzoek. Dus om de “hits” die het resultaat zijn van het doorzoeken van de data aan de hand van zoektermen (de secundaire dataset). De aldus verworven dataset zal in de regel resultaten bevatten die lang niet allemaal relevant zijn voor de zaak en kan alsnog een grote, moeilijk overzienbare hoeveelheid data bevatten. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan echter worden afgeleid dat de verdediging op enige wijze de mogelijkheid moet worden geboden tot het nader (laten) onderzoeken van deze data en dat de weigering om de verdediging de secundaire dataset verder te laten doorzoeken, in beginsel een “issue” zou betekenen in het licht van artikel 6 EVRM met betrekking tot het bieden van adequate faciliteiten om de verdediging te kunnen voorbereiden. Ook in deze fase mogen echter nog de nodige inspanningen van de verdediging verwacht worden om duidelijk te maken wat zij wil onderzoeken en waarom zij dit wil. Het recht op toegang tot deze dataset is niet absoluut en evenmin wordt de eis gesteld dat de verdediging fysiek de beschikking krijgt over deze dataset. Wanneer de verdediging de mogelijkheid krijgt tot het doen van onderzoek op bijvoorbeeld het politiebureau of bij het NFI, is dat in beginsel voldoende, mits de verdediging maar voldoende tijd krijgt dit onderzoek adequaat te verrichten. Het moet gaan om een effectieve mogelijkheid tot onderzoek.
Op het derde niveau gaat het om de dataset die het gevolg is van onderzoek op het tweede niveau. Het betreft dus de data die, na een tweede (al dan niet handmatige) selectie als relevant zijn aangemerkt: de tertiaire dataset. Het gaat hier dus in wezen om de selectie van de data die gevoegd zullen worden bij de processtukken.
De rechtbank stelt vast dat in de voorliggende zaak de data van de primaire dataset, te weten de data uit onderzoek 26Lemont, al zijn onderzocht voordat de verdediging was en kon worden betrokken. Op voorhand de verdediging in de gelegenheid stellen om trefwoorden aan te geven behoorde dus niet tot de mogelijkheden. Echter, ook nadien had dit niet gehoeven, nu van de zijde van de verdediging slechts is aangegeven dát zij wenst te kunnen grasduinen in de primaire dataset, maar dit verzoek is niet nader gespecificeerd of gemotiveerd in het licht van het onderzoek Proteus en de onderhavige verdenking.
Voor wat betreft de EncroChat-data uit onderzoek Proteus, heeft de gelden dat de verdediging in de gelegenheid is gesteld de dataset betreffende de eigen cliënt in te zien. Deze data vallen onder de secundaire dataset nu daarin ook gesprekken zijn opgenomen die niet in het dossier terecht zijn gekomen. In de meeste zaken heeft de verdediging deze dataset ook daadwerkelijk ingezien. De rechtbank stelt ook vast dat naar aanleiding hiervan van de zijde van de verdediging, behalve in de zaak van (mede)verdachte [medeverdachte 6] , geen verzoeken zijn gedaan tot het aanvullen van het dossier of tot het doorzoeken van de gehele dataset van Proteus op gespecificeerde zoektermen. In de zaak van [medeverdachte 6] heeft het Openbaar Ministerie op verzoek van de raadsvrouw nog chats aan het dossier toegevoegd. Nu de verdediging het verzoek tot het inzien van de gehele dataset van Proteus ook niet nader heeft onderbouwd anders door enkel te stellen dat dit noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de verdediging een voldoende effectieve mogelijkheid is geboden om de betrouwbaarheid van het bewijs te toetsen. Evenmin kan worden gesteld dat de verdediging door geen inzage te verlenen in de volledige dataset op achterstand is gezet. Dit geldt eveneens ten aanzien van het verzoek tot inzage/toegang tot de metadata, hetgeen ook niet nader is onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verdedigingsrechten uit te oefenen. Er is geen sprake van een schending van artikel 6 EVRM in het algemeen of van het beginsel van “equality of arms” in het bijzonder. De rechtbank verwerpt de verweren op dit punt.
4.3.2.2.3.7 Voorwaardelijke verzoeken en prejudiciële vragen
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om alsnog onderzoekshandelingen te laten plaatsvinden en de reeds gedane onderzoekswensen toe te wijzen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om andere procedures in Frankrijk af te wachten omdat het oordeel van de Franse rechter relevant zou kunnen zijn voor de onderhavige zaak en die wellicht van invloed zijn op de toepassing van het vertrouwensbeginsel in Nederlandse strafzaken. De verdediging heeft in dit verband onder meer gewezen op de procedure die door de Cour de Cassation is doorverwezen naar de Franse Grondwettelijke Raad (Conseil Constitutionel). De verdediging heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de uitkomst van deze procedure de vragen van de verdediging over de EncroChat-operatie zal beantwoorden. Mede gelet op de uitlatingen van de officieren van justitie in repliek is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat het oordeel van de Grondwettelijke Raad zal zien op de rechtmatigheid van de EncroChat-operatie.
De rechtbank stelt vast dat het dossier reeds informatie – afkomstig van het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris te Rotterdam – bevat, waarin de gang van zaken omtrent de EncroChat-hack en de verwerking van de gegevens die daarbij zijn verkregen in Nederland wordt beschreven. De rechtbank acht zich met de beschikbare stukken voldoende voorgelicht om zich een oordeel te kunnen vormen over de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dit oordeel maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
De rechtbank wijst de verzoeken dan ook af.
4.3.2.2.4 EncroChat-accounts en -gesprekkenAlvorens een oordeel te geven over de deelonderzoeken die verdachte worden verweten, zal de rechtbank beoordelen of en zo ja, welke gebruikersnamen kunnen worden gekoppeld aan de verdachten in het onderzoek Proteus. Indien een EncroChat-account wordt toegeschreven aan één van de verdachten, dan zal de rechtbank bij de bespreking van de aan verdachte verweten deelonderzoeken volstaan met het vermelden van de namen van verdachten indien een EncroChat-gesprek wordt aangehaald.
Uit de bewijsmiddelen zoals vermeld onder “algemeen” in de bewijsmiddelenbijlage blijkt dat de verbalisanten in onderzoek Proteus zijn gestuit op meerdere EncroChat-accounts die onderling contact hebben gehad. Zij hebben per account onderzoek gedaan en weergegeven wie de personen achter de EncroChat-accounts zijn en op grond waarvan dat kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat steeds op basis van meerdere ondersteunende factoren is geconcludeerd wie de persoon achter een account was. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verbalisanten met betrekking tot deze accounts. Hieruit volgt dat:
- [medeverdachte 1] gebruikmaakte van het account “ [naam 2] ”;
- [medeverdachte 2] gebruikmaakte van het account “ [naam 3] ”;
- [medeverdachte 3] gebruikmaakte van de accounts “ [naam 4] ” en “ [naam 5] ”;
- [verdachte] gebruikmaakte van de accounts “ [naam 6] ” en “ [naam 7] ”;
- [medeverdachte 4] gebruikmaakte van het account “ [naam 8] ”;
- [medeverdachte 7] gebruikmaakte van het account “ [naam 9] ”;
- [medeverdachte 6] gebruikmaakte van het account “ [naam 10] ”;
- [naam 11] gebruikmaakte van het account “ [naam 12] ”.
Hoewel de rechtbank niet beschikt over processen-verbaal van identificatie van de EncroChat-accounts “ [naam 13] ”, “ [naam 14] ” en “ [naam 15] ” kan zij op basis van de stukken die haar wel ter beschikking staan vaststellen aan wie deze accounts toebehoren. In zijn eerste verhoor bevestigt [naam 16] dat hij en zijn broer gebruikmaken van het account “ [naam 13] ”. Uit ditzelfde verhoor blijkt ook [naam 16] de Engelse taal machtig is en zijn broer niet. Binnen onderzoek Oscar zijn vanuit het account “ [naam 13] ” telkens berichten in de Engelse taal gestuurd. Gelet op deze gegevens stelt de rechtbank vast dat binnen onderhavig onderzoek [naam 16] kan worden aangemerkt als de gebruiker van het account “ [naam 13] ”.
In hetzelfde verhoor hebben de verbalisanten benoemd dat zij de accounts “ [naam 14] ” en “ [naam 15] ” toeschrijven aan [naam 17] . [naam 16] kent het account “ [naam 14] ” maar wil om veiligheidsredenen niet verklaren wie achter dit account zit. Hij benoemt hierbij dat de verbalisanten al weten wie het is. De rechtbank leidt hieruit af dat [naam 16] impliciet bevestigt dat de constatering van de verbalisanten dat “ [naam 14] ” [naam 17] is klopt. De EncroChat-gesprekken in onderhavig onderzoek bevestigen deze constatering. Binnen onderzoek Oscar laat [medeverdachte 3] telkens “pap” ofwel geld ophalen bij dezelfde persoon. Op 22 april 2020 wordt namelijk gesproken over “ [naam 14] ”. Even later in hetzelfde gesprek wordt deze zelfde persoon [naam 18] genoemd. Bij deze [naam 18] moet geld worden opgehaald. 25 april 2020 moet er wederom geld voor [medeverdachte 3] worden opgehaald en hiervoor neemt [medeverdachte 6] contact op met “ [naam 14] ”. Ook op 29 april 2020 wordt er gesproken over het ophalen van geld. In dit verband wordt gesproken over “ [naam 17] ”. Uit deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien kan worden vastgesteld dat [naam 17] “ [naam 14] ” is. De naam [naam 17] lijkt fonetisch sterk op [naam 17] en biedt daarmee ondersteuning voor het aanmerken van [naam 17] als gebruiker van “ [naam 14] ”. Uit bewijsmiddelen volgt verder dat op 12 mei 2020 het account “ [naam 14] ” wordt vervangen door “ [naam 15] ”. De rechtbank gaat er daarom bij de beoordeling van de feiten van uit dat deze beide accounts in gebruik waren bij [naam 17] .
In de opgenomen gesprekken en de EncroChat-berichten worden regelmatig bijnamen gebruikt voor de betrokken personen. Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank er bij de beoordeling van de deelonderzoeken van uit dat met de bijnamen de volgende personen worden bedoeld.
- “ [naam 19] ” verwijst naar [medeverdachte 1] , met uitzonderingen van de gevallen waarin hij deze term zelf gebruikt;
- “De [naam 20] ” verwijst naar [medeverdachte 2] ;
- “ [naam 5] ” verwijst naar [medeverdachte 3] ;
- “ [naam 21] ’ verwijst naar [verdachte] ;
- “ [naam 22] ” en “ [naam 23] ” verwijzen naar [medeverdachte 4] ;
- “ [naam 24] ” verwijst naar [medeverdachte 7] .
Tot slot stelt de rechtbank vast dat in de bewijsmiddelen de tijdsindicatie bij de EncroChat-gesprekken varieert. De tijd is aangegeven met Coordinated Universal Time (hierna te noemen: UTC) en met Greenwich Mean Time (hierna te noemen: GMT). Opvallend is dat bij GMT steeds is vermeld +2, terwijl de indexering naar tijdzone bij UTC niet is vermeld. Ten aanzien van de gesprekken op 8 april 2020 is door een verbalisant vermeld dat de timestamp UTC 2 uur verschilt met de tijdzone in Nederland. Bij de overige gesprekken is dit niet vermeld. Uit de inhoud van alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat de tijdsindicatie GMT + 2 aansluit op de overige bevindingen. Wanneer bij de EncroChat-gesprekken slechts UTC is vermeld, is er sprake van een tijdsverschil van twee uren tussen de inhoud van de gesprekken en de daadwerkelijke tijd waarop zaken worden waargenomen. De rechtbank zal om die reden bij de beoordeling van de EncroChat-gesprekken met uitsluitend de vermelding UTC ervan uitgaan dat de gesprekken in werkelijkheid telkens twee uren later hebben plaatsgevonden dan in de tijdscodering bij de gesprekken is vermeld.
4.3.2.3
Feit 1 – Onderzoek Delta
4.3.2.3.1 Feiten
Op 31 maart 2020 wordt in een loods aan de [adres 3] een omzettingslaboratorium ten behoeve van de productie van synthetische drugs aangetroffen. Het lab is ontdekt nadat er witte rook uitkwam. Uit onderzoek bleek dat in het laboratorium de stof MAPA werd omgezet in BMK. BMK is een stof die wordt gebruikt om amfetamine te maken. In het lab worden een glazen pot met 0,5 liter amfetamine, chemicaliën, een glazen koeler, een productieopstelling met een au bain-mariebak en een IBC-vat van 600 liter aangetroffen. Op de au bain-mariebak zijn werktuigsporen aangetroffen. Deze sporen blijken later overeen te komen met een zetijzer uit het bedrijf [naam 1] .
Uit de binnen onderzoek Proteus beschikbare gegevens blijkt wie er bij dit lab betrokken zijn. Op 12 maart 2020 komen [verdachte] en [medeverdachte 3] bij het bedrijf [naam 1] . [verdachte] vraagt daar [medeverdachte 1] een bak te maken voor een IBC-vat van 600 liter en geeft hierbij door hoe die bak er specifiek uit moet zien. [medeverdachte 3] wil dat de bak zo spoedig mogelijk gebruikt kan gaan worden om te smelten. Daarnaast zegt [medeverdachte 3] toe direct af te zullen rekenen. Nadat de bestelling is geplaatst, neemt [medeverdachte 1] contact op met [medeverdachte 2] en vraagt hem de bak te lassen.
Op 13 maart 2020 komen [verdachte] en [medeverdachte 3] wederom bij [medeverdachte 1] . Zij nemen nogmaals de specificaties door van de te maken bak en bespreken dat er bakjes onder de bak moeten komen voor de branders en dat er ook een maatbeker onder moet kunnen worden gehouden. Vervolgens worden er deze dag twee IBC-vaten bezorgd in het bijzijn van [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Later die dag komt [medeverdachte 2] een van de IBC-vaten ophalen. Aan het einde van de dag komt [medeverdachte 3] wederom bij [naam 1] samen met [naam 11] en [naam 25] . Zij bespreken dat hetgeen wat opgehaald zal worden alleen in een busje kan worden vervoerd.
Op 14 maart 2020 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij [naam 1] . [medeverdachte 1] klaagt hierbij tegen [medeverdachte 2] over het feit dat de persoon die de bak op komt halen te laat is. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] spreken vervolgens over [verdachte] die een financier heeft gevonden, de risico’s met betrekking tot werken met Mexicanen en de specificaties van hardware voor de productie van A-olie. Rond 11.12 uur arriveert [naam 25] bij [naam 1] om de bak op te halen. [medeverdachte 1] is niet blij dat [naam 11] te laat is op de afspraak, omdat dat de reden was waarom hij eerder gepakt is. Hij benoemt hierbij dat hij de financiële zaken regelt met [verdachte] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] is nog altijd bij dit gesprek aanwezig. Hierna komen ook [verdachte] en [medeverdachte 3] bij [naam 1] . Zij spreken vervolgens met [medeverdachte 1] en [naam 11] over de productie van B. Gelet op het omschreven proces en ambtshalve bekende vocabulaire op het gebied van synthetische drugs gaat de rechtbank ervan uit dat met B de stof BMK wordt bedoeld. Uiteindelijk vertrekt [medeverdachte 2] rond 11.56 uur. Hij wordt hierbij gevolgd door het voertuig van [naam 25] . Dit voertuig is vervolgens door het observatieteam gevolgd tot Weert.
Op 19 maart 2020 komt [verdachte] wederom bij [naam 1] . [medeverdachte 1] vertelt hem dat hij de koeler nog moet maken, maar dat hij wel een glazen koeler heeft zodat [verdachte] verder kan. De andere koeler zal nog diezelfde dag gereed zijn. Vervolgens vertrekt [verdachte] uit het kantoor. Buiten het bedrijf spreekt hij nog wel even met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt hierover tegen [medeverdachte 1] dat hij met [verdachte] een afspraak heeft gemaakt om 17.00 uur. Diezelfde dag rond 15.00 uur komt [medeverdachte 3] bij [naam 1] . Hij betaalt [medeverdachte 1] in totaal € 22.000,-. Rond 15.37 uur komen [naam 25] en [naam 11] bij [naam 1] . Vanuit daar volgen zij [medeverdachte 2] naar het adres [adres 4] . Hierna wordt het voertuig van [naam 25] en [naam 11] door het observatieteam gevolgd naar de [adres 3] .
Via EncroChat laat [verdachte] op 26 maart 2020 aan [medeverdachte 3] weten dat de koeler niet goed werkt. Hierbij wordt gewezen op een gesprek tussen [verdachte] en [naam 11] . Zij bespreken dat er een koeler van 2,5 meter nodig is en dat er meteen een opdracht moet worden gegeven om die te maken.
In de ochtend van 27 maart 2020 wordt in een gesprek via EncroChat door [medeverdachte 3] aan [verdachte] gemeld dat het probleem snel opgelost moet worden, omdat de koks in een ander lab olie nodig hebben. In de loop van de ochtend meldt [verdachte] aan [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 1] de koeler aan het maken is. Rond 13.37 uur zijn [naam 11] en [verdachte] bij [naam 1] . Zij lopen samen met [medeverdachte 1] naar buiten en dragen daarbij een lange, ronde, smalle buis. De verbalisanten hebben deze buis herkend als een destilleerkolom die wordt gebruikt bij de productie van synthetische drugs.
Zoals eerder gemeld is op 31 maart 2020 het omzettingslab in Weert aangetroffen door de politie. Dit leidde tot communicatie over het lab. Zo is er een gesprek waarin [medeverdachte 3] meldt dat het smelthok is gepakt door rook en dat het vervelend is omdat de bus op camerabeelden staat. In een gesprek met [verdachte] zegt [medeverdachte 3] toe dat [verdachte] wel betaald zal worden en dat de bus weg moet worden gedaan.
4.3.2.3.2 BeoordelingUit voornoemde feiten blijkt dat [medeverdachte 1] in opdracht van [medeverdachte 3] en [verdachte] een bak en twee koelers heeft gemaakt voor het omzettingslab in Weert. Het lab werd gerund door de broers [familienaam] in overleg met [medeverdachte 3] en [verdachte] Met name [verdachte] heeft de specificaties voor de hardware besproken met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft de opdracht aangenomen en het werk aan de bak gedeeltelijk uitbesteed aan [medeverdachte 2] . De koelers heeft hij zelf gemaakt. [medeverdachte 3] heeft vervolgens de bak en de koelers betaald. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben contact gehouden met de broers [familienaam] in het omzettingslab en ervoor gezorgd dat er een oplossing werd gezocht toen de glazen koeler in het lab lekte. Hieruit volgt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] betrokken waren bij het voortduren van de productie in het lab en daarop ook invloed konden uitoefenen.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging wordt gesproken over een smeltbak en een au bain-marie opstelling. In de bewijsmiddelen wordt telkens met verschillende benamingen naar de bak verwezen. Er gesproken over een lekbak, een bak die nodig is voor het smelten en een bak die is aangetroffen in een au bain-marie opstelling. De rechtbank is van oordeel dat wanneer de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang worden bekeken, voldoende duidelijk is dat telkens dezelfde bak wordt bedoeld. Zij begrijpt dat daar waar in de tenlastelegging een smeltbak is genoemd, hiermee de bestelde en geleverde bak wordt bedoeld.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en stelt vast dat de tenlastegelegde feitelijke handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn.
4.3.2.3.3 VoorbereidingshandelingenDe koelers en de bak zijn gebruikt in het omzettingslab. In dit lab werd gewerkt aan het maken van BMK. BMK is een precursor die wordt gebruikt bij de productie van amfetamine en metamfetamine. Zonder de koelers en de bak was het niet mogelijk de BMK te produceren. Om die reden kan vastgesteld worden dat het maken en leveren van deze middelen voorbereidingshandelingen zijn voor de productie van amfetamine en metamfetamine en de met deze stoffen te verrichten handelingen.
4.3.2.3.4 MedeplegenOm te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rol van verdachten moet daarbij van voldoende aard en gewicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten. Zoals uit de weergegeven feiten blijkt hadden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] op regelmatige basis contact over de opdracht. Zij hielden elkaar op de hoogte van de voortgang van de bouw van de apparatuur en de werking van de geleverde middelen. Dat niet iedere verdachte te allen tijde overal van op de hoogte was, doet niets af aan de nauwe en bewuste samenwerking. Immers bij alle essentiële onderdelen in de samenwerking zijn de verdachten allemaal betrokken.
Binnen deze samenwerking had [medeverdachte 3] de rol van eindverantwoordelijke en financier. Hij organiseerde de bestellingen van de hardware voor het omzettingslab, betaalde [medeverdachte 1] voor het geleverde werk en had de regie bij het oplossen van problemen in het omzettingslab. Uit de gesprekken naar aanleiding van die problemen blijkt bovendien dat hij ook contacten had met het lab waar het eindproduct uit het omzettingslab – de BMK – gebruikt zou worden. [verdachte] wordt door de rechtbank gezien als rechterhand van [medeverdachte 3] . Hij gaf tot in details opdrachten door, dacht actief mee bij het formuleren van de details voor de bestelde apparatuur en fungeerde als tussenpersoon tussen de personen in het lab, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Hij wordt niet gezien als eindverantwoordelijke, maar eerder als de persoon die de organisatie van het omzettingslab soepel liet werken. [medeverdachte 1] heeft een rol als uitvoerder en professionele leverancier van de apparatuur. Hij dacht actief mee en droeg een oplossing aan wanneer hij de door hem te bouwen koeler niet tijdig kon leveren. Hij werd ook voor de opdracht betaald. [medeverdachte 2] is een uitvoerder die als onderaannemer een deel van het werk uit handen van [medeverdachte 1] nam. De rechtbank is van oordeel dat binnen deze rollen de bijdragen van verdachten van voldoende aard en gewicht zijn om te kunnen spreken van medeplegen.
4.3.2.3.5 PeriodeDe rechtbank stelt vast dat de eerste handelingen met betrekking tot het strafbare feit zijn verricht op 12 maart 2020. Op 31 maart 2020 is het omzettingslab uiteindelijk aangetroffen. Verdachte is gedurende de gehele periode betrokken geweest bij het lab. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het moment waarop het omzettingslab is aangetroffen aangemerkt moet worden als het einde van de periode. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de feiten hebben plaatsgevonden in de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 maart 2020.
4.3.2.3.6 Conclusie
Gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 12 maart 2020 tot en met 31 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en metamfetamine.
4.3.2.4
Feit 2 – Onderzoek Delta
4.3.2.4.1 FeitenMet betrekking tot de feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder 4.3.2.3.1 is opgenomen. In deze overweging is reeds opgenomen welke contacten [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben gehad met betrekking tot het omzettingslab dat in Weert werd aangetroffen. In aanvulling hierop blijkt uit de bewijsmiddelen dat op 31 maart 2020 in de loods aan de [adres 3] ook een glazen pot met daarin 0,5 liter amfetamine werd aangetroffen.
4.3.2.4.2 BoordelingZoals reeds onder 4.3.2.3.4 en 4.3.2.3.5 overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangemerkt kan worden als medeverantwoordelijke voor het lab in Weert. Om die reden acht zij hem dan ook verantwoordelijk voor alle Opiumwet-gerelateerde stoffen die in het omzettingslab zijn aangetroffen. Weliswaar werd er in het lab zelf geen amfetamine geproduceerd, maar gebleken is wel dat [medeverdachte 3] de BMK nodig had voor een ander lab waar wel amfetamine werd gemaakt. Zij acht dan ook het opzettelijk aanwezig hebben van de 0,5 liter amfetamine wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4.3 MedeplegenDe rechtbank heeft het kader voor de beoordeling van het medeplegen en de rollen van [medeverdachte 3] en verdachte benoemd in overweging 4.3.2.3.4. Bij de beoordeling van het medeplegen met betrekking tot onderhavig feit gaat zij uit van dezelfde rolverdeling. [medeverdachte 3] is de eindverantwoordelijke en [verdachte] is zijn rechterhand. Uit de bewijsmiddelen volgt dat beide verdachten nauw en bewust samenwerkten met betrekking tot het lab in Weert. Deze samenwerking was tevens gericht op het aanwezig hebben van de in het lab aanwezige goederen en stoffen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van medeplegen.
4.3.2.4.4 Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] 0,5 liter amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.3.2.5
Feit 3 – Onderzoek Foxtrot
4.3.2.5.1 FeitenOp 30 april 2020 wordt op het terrein van [naam 26] aan de Weg [adres 5] een zeecontainer aangetroffen. Gelet op de geur in de zeecontainer en de aangetroffen sporen achten de verbalisanten het zeer aannemelijk dat in de container eerder BMK is geproduceerd. Voornoemd adres komt ook terug in onderzoek Proteus.
Uit de EncroChat-gegevens blijkt dat [medeverdachte 3] op 31 maart 2020 aan [naam 11] doorgeeft dat hij een smeltbak van 1000 liter laat maken en dat [naam 11] het aan [naam 19] uit moet leggen. Hierbij wordt de naam [naam 2] doorgegeven.
Via OVC-gesprekken blijkt dat op 1 april 2020 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij [naam 1] zijn. [medeverdachte 1] vertelt dat er een IBC van 1000 liter zal worden gebracht. [medeverdachte 2] begrijpt dat hiervoor een lekbak moet worden gemaakt. Daarnaast wordt gesproken over het maken van een drukvat met een koeler. Later die dag wordt een IBC-container van 1000 liter afgeleverd bij [naam 1] . Diezelfde dag laat [medeverdachte 3] via EncroChat aan [naam 11] weten dat de smeltbak wordt gemaakt, maar dat het maken van de koeler een week zal duren. Ondertussen zal [medeverdachte 3] wel een 1000 IBC met beugel laten maken.
Op 2 april 2020 wordt via de camerabeelden bij [naam 1] gezien hoe [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verschillende materialen in de auto en aanhangwagen van [medeverdachte 2] leggen. Dit zijn onder meer metalen platen, metalen poten en een metalen onderstel. Vervolgens vertrekt [medeverdachte 2] met deze goederen. Diezelfde dag zijn er gesprekken via EncroChat tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] Zij spreken over het feit dat de koeler niet diezelfde dag klaar zal zijn en dat [medeverdachte 3] hoopt dat er morgen weer app (de rechtbank begrijpt: apaan) is. Later die dag stuurt [verdachte] een bericht van [medeverdachte 1] door aan [medeverdachte 3] . Hieruit blijkt dat de IBC rond 6 uur klaar zal zijn. [medeverdachte 3] geeft dit op zijn beurt weer door aan [naam 11] en geeft hem hierbij ook het adres waar hij de bestelling op kan halen. [naam 11] laat hem weten dat de smeltplaats voor het overige klaar is. Ook op het moment dat de bestelling opgehaald kan worden, is er contact waaruit blijkt dat de chauffeur en [medeverdachte 1] elkaar hebben gevonden. Uit de camerabeelden volgt dat [medeverdachte 1] contact heeft met [naam 27] en een onbekende man. De onbekende man deelt mee dat hij de bak op komt halen. [medeverdachte 1] deelt mee dat zij daarvoor [medeverdachte 2] moeten volgen. Uiteindelijk rijden zij in een Mercedes bus achter [medeverdachte 2] aan het terrein van [naam 1] af.
Op 3 april 2020 vraagt [medeverdachte 3] aan [verdachte] om langs te gaan bij [naam 19] voor de koeler. [verdachte] zegt daar net geweest te zijn en dat de materialen dadelijk binnen zouden komen. [medeverdachte 3] zegt hierbij dat het oké is als de koeler de volgende dag af is, omdat ze dan maandag kunnen gaan smelten. De informatie over het smelten op maandag blijkt afkomstig te zijn uit een gesprek dat [medeverdachte 3] gelijktijdig voert met [naam 11] . Ondertussen klaagt [verdachte] bij [medeverdachte 3] over het feit dat [medeverdachte 1] al dronken is. Hij verwijst hierbij naar een bericht waarin [medeverdachte 1] klaagt over het feit dat anderen direct contact met hem opnemen. [medeverdachte 3] meldt dat zij [medeverdachte 1] wel nodig hebben. Afgesproken wordt dat [verdachte] de volgende dag om 10.00 uur bij [medeverdachte 1] zal zijn met die jongen.
De hiervoor genoemde afspraak wordt op 4 april 2020 via EncroChat nogmaals bevestigd tussen [naam 11] en [verdachte] geeft de straatnaam door en zegt dat hij er al is. [medeverdachte 3] laat [verdachte] weten dat hij ook naar [naam 1] komt. Rond 10.12 uur komt [medeverdachte 3] bij [naam 1] . Uit de OVC-gesprekken en de camerabeelden volgt dat hij daar spreekt met [verdachte] en [medeverdachte 1] en dat hij [medeverdachte 1] € 1.500,- betaalt. Voordat [naam 11] bij [naam 1] komt, heeft hij via EncroChat contact met de onbekend gebleven “ [naam 28] ”. Zij maken plannen om maandag op te bouwen en meteen te draaien. Om 10.32 uur komt [naam 11] ook bij [naam 1] . Hij spreekt daar met [verdachte] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] over de specificaties van een voorwerp met pijpjes dat op de IBC moet worden geschroefd. [medeverdachte 1] zegt toe het voorwerp zoals besproken te gaan maken. In de middag stuurt [verdachte] foto’s van een metalen voorwerp naar [medeverdachte 3] en zegt dat hij klaar is. [medeverdachte 1] stuurt soortgelijke foto’s ook aan [naam 11] . Het voorwerp wordt in dit gesprek een koeler genoemd. [naam 11] reageert dat het er netjes uitziet maar dat 80 cm wellicht wat klein is. Hierna heeft [naam 11] contact met [verdachte] over dezelfde koeler en benoemt ook tegenover hem zijn zorgen over de grootte. [verdachte] zegt toe de koeler in zijn auto te vervoeren. Op camerabeelden wordt uiteindelijk gezien hoe [verdachte] het voorwerp in zijn auto legt. Ondertussen blijft het contact met [naam 11] voortduren. [naam 11] uit hierbij zijn zorgen over de reactie op de IBC. Dit omdat bij een foutje alles binnen 10 minuten vol rook stond. [verdachte] vraag het hem aan te kijken en [naam 11] zegt toe dat te doen.
Op 5 april 2020 is er contact via EncroChat tussen [medeverdachte 3] en [naam 11] . [naam 11] bevestigt hierin dat de koeler top is, al begrijpt hij niet waarom [medeverdachte 1] hem maar 80 cm heeft gemaakt. Wanneer [naam 11] [medeverdachte 3] een technische vraag stelt over een drukslang, verwijst [medeverdachte 3] hem naar [verdachte] denkt vervolgens mee over de vraag van [naam 11] .
Op 6 april 2020 is [verdachte] wederom bij [naam 1] . Hij vraagt [medeverdachte 1] waar de drukslang kan worden verkregen. [medeverdachte 1] verwijst [verdachte] naar [naam 29] . [verdachte] laat diezelfde dag via EncroChat aan [naam 11] weten dat hij materialen wil afgeven, omdat hij rondrijdt met een half lab in zijn auto. Ondertussen hebben [medeverdachte 3] en [naam 11] contact over “app”. In dit gesprek bevestigt [naam 11] dat [verdachte] naar hem op weg is. Later die dag blijkt dat het toch niet lukt om “app” te regelen via de broer van [naam 11] . Dit blijkt problemen op te leveren voor het smelten, terwijl [medeverdachte 3] ook druk heeft van de koks. In de avond van 6 april laat [naam 11] [medeverdachte 3] weten dat de bak niet goed is, omdat de bak veel te dun is. [naam 11] vraagt of [naam 19] ter plaatse kan komen voor de reparatie en [verdachte] regelt dit vervolgens.
Uit een EncroChat-bericht tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] op 7 april 2020 blijkt dat de nood voor de reparatie en “app” hoog is. Zonder olie zullen de koks namelijk stoppen. [verdachte] deelt mee dat de kale chauffeur moet worden gevraagd [naam 19] op te halen zodat hij het bij de smelter kan maken. [medeverdachte 3] zegt dat hij desnoods zelf zal rijden. [verdachte] deelt mee dat [naam 19] rond 4 uur wacht bij [naam 19] . Rond 16.00 uur komt er een onbekende persoon bij [naam 1] . Hij zegt dat hij [naam 19] op komt halen en [medeverdachte 1] zegt [medeverdachte 2] dat hij met de onbekende persoon mee moet gaan. Uit de bakengegevens onder het voertuig van [medeverdachte 2] blijkt vervolgens dat zijn auto die dag van 18.52 uur tot 23.21 uur aan de [adres 5] heeft gestaan.
Op 8 april 2020 laat [naam 11] aan [medeverdachte 3] en [verdachte] weten dat de reparatie tot in de nacht heeft geduurd, maar niet is gelukt. De bak moet om 13.00 uur bij [naam 19] zijn en een paar uur later kan hij hem ophalen. Hierbij laat hij aan [medeverdachte 3] ook weten dat het lastig is omdat het vakantiepark om 17.00 uur dichtgaat. Tegelijkertijd vraagt de onbekend gebleven “ [naam 28] ” aan [medeverdachte 1] het adres van [medeverdachte 2] , om de lekkende bak te brengen. [medeverdachte 2] zelf klaagt later die dag in een gesprek met [medeverdachte 1] dat hij gisteren ergens in een container in Limburg heeft gewerkt aan iets wat niet is gelukt en dat hij pas om half twee thuis was. Ondertussen hebben [naam 11] en “ [naam 28] ” contact over dat zij kunnen starten als de bak terug is en over waar er rond 17.00 uur apaan aan gepakt kan worden. Dit lijkt voort te komen uit een gesprek tussen [naam 11] en [medeverdachte 3] waarin wordt gesproken over een afspraak om 17 uur bij Maastricht. Rond 12.49 uur heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] naar hem te komen omdat de persoon met de bak bij hem staat. Dit sluit aan op een gesprek via EncroChat waarin [verdachte] aan [naam 11] laat weten dat de jongen bij [medeverdachte 1] is en dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] laat komen. Op beelden is rond 13.44 uur te zien dat er een bestelbus met kenteken [kenteken 1] bij [naam 1] staat. Ook [verdachte] is op dat moment bij [naam 1] . Zij worden beiden waargenomen met een voorwerp in de omgeving van de bus. Wanneer [medeverdachte 2] rond 14.02 uur het terrein van [naam 1] afrijdt, volgt kort daarna de bestelbus. [verdachte] meldt hierover aan [naam 11] dat de chauffeur achter [medeverdachte 2] aanrijdt. Door verbalisanten wordt gezien dat [medeverdachte 2] en de bus naar de [adres 4] rijden. Verbalisanten horen bij dat adres geluiden die duiden op metaalbewerking. Ondertussen meldt [naam 11] aan [verdachte] dat hij al apaan heeft dat die erin kan als de chauffeur er rond half 7 is. Zo kunnen ze die avond smelten. [verdachte] zegt hierop dat dat tijd wordt omdat het hele kartel klaarstaat. Aan het einde van de middag meldt [medeverdachte 1] aan [naam 11] dat “het” klaar, getest en waterdicht is. Op datzelfde moment zien verbalisanten [medeverdachte 2] en een onbekende man vanuit de loods aan de [adres 4] komen en een grote metalen bak in de laadruimte van de bus met kenteken [kenteken 1] plaatsen. Gezien wordt dat de bus wegrijdt en uiteindelijk om 19.05 uur aankomt bij een zeecontainer aan de [adres 5] . Rond 20.07 uur zien verbalisanten meerdere keren personen bij de bus lopen. Zij horen dat er zware voorwerpen worden verschoven, maar kunnen niet vaststellen of die geluiden uit de bus of uit de zeecontainer komen. Op ditzelfde tijdstip laat [naam 11] aan [verdachte] weten dat hij er apaan in aan het doen is. Hij stuurt [verdachte] hierbij een foto van een machine. Deze foto is later vergeleken met de foto’s van de losse koeler en de bak die in de EncroChat-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn verstuurd. Geconcludeerd wordt dat het om dezelfde koeler en bak gaat.
Uit de OVC-gesprekken van 9 april 2020 blijkt dat [medeverdachte 1] iets bekijkt. [verdachte] zegt hem dat het perfect werkt. Diezelfde dag vraagt [verdachte] bij [naam 11] na hoeveel er uit de “app” is gekomen. Verder vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 3] geld om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te betalen voor een koeler. Dit zou gaan om € 1.500,-.
Op 10 april 2020 hebben [naam 11] en [medeverdachte 3] contact. [naam 11] meldt dat de apaan niet goed is en dat het niet lukt om goede b-olie te maken. [medeverdachte 3] heeft hierover overleg met [verdachte] en [verdachte] geeft advies. Ondertussen spreekt [naam 11] met [medeverdachte 3] over betalingen. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 3] [naam 11] de dag ervoor € 16.000,- heeft gegeven, maar dat hier nog maar € 6.500,- van over is.
Op 13 april 2020 meldt [naam 11] aan [medeverdachte 3] dat de olie nu wel goed is. Echter, op 15 april 2020 zijn er alweer problemen omdat de smeltbak open is gesprongen. [naam 11] zegt dat ze hem dicht hebben geslagen met een hamer en door zijn gegaan, maar dat er wel een dubbele lasnaad gemaakt moet worden. [medeverdachte 3] zegt toe hierover met [naam 19] te zullen praten. Kennelijk heeft [medeverdachte 3] hierover contact gehad met [verdachte] want op 18 april 2020 vraagt [verdachte] bij [naam 11] na waar het lek precies zit. Vervolgens spreekt hij bij [naam 1] met [medeverdachte 2] en vraagt hem naar Bemelen te gaan om het probleem op te lossen.
Uit een EncroChat-gesprek tussen [naam 11] en [medeverdachte 3] op 21 april 2020 blijkt dat [naam 11] vacuüm b heeft die opgehaald kan worden. [medeverdachte 3] meldt op zijn beurt dat hij rond 12 uur weer 1500 kilo “app” heeft. Hierdoor kan [naam 11] weer smelten. Echter, op 24 april 2020 blijkt de productie alweer stilgevallen te zijn en vraagt [medeverdachte 3] zich af of hij een tweede smeltploeg nodig heeft. Op 25 april 2020 is de productie weer op gang gekomen. [naam 11] meldt die ochtend aan [medeverdachte 3] dat de apaan zich niet scheidt op zout en dat hij zoutzuur in zijn gezicht heeft gekregen. Tegen de avond blijkt er echter 115 liter b olie te zijn geproduceerd.
Na aanhouding van [medeverdachte 1] zijn er foto’s gemaakt bij [naam 1] . Deze foto’s zijn vergeleken met de foto’s die door [naam 11] in EncroChat zijn verstuurd op 4 april 2020. Geconcludeerd wordt dat de foto’s zijn gemaakt bij [naam 1] .
4.3.2.5.2 BeoordelingDe rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat [medeverdachte 1] een koeler en een bak heeft geleverd aan [naam 11] . [medeverdachte 2] heeft meegewerkt aan het maken van de bak. [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben bemiddeld in dit contact en zijn actief betrokken geweest nadat de koeler en de bak waren geleverd. De koeler is door [medeverdachte 3] betaald.
In de bovengenoemde bak kon een IBC-vat van 1000 liter worden geplaatst. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bak gebruikt werd voor het smeltproces. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de in de bewijsmiddelen genoemde bak kan worden aangemerkt als een smeltbak zoals opgenomen in de tenlastelegging.
Het feit dat de goederen uiteindelijk niet in Bemelen zijn aangetroffen door de politie, doet aan een bewezenverklaring niets af. Uit de overige bewijsmiddelen is immers gebleken dat de goederen zijn besteld, geleverd en betaald. Bovendien zijn de goederen ook daadwerkelijk gebruikt ten behoeve van de productie van BMK. De rechtbank acht dan ook de handelingen al omschreven in feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.5.3 VoorbereidingshandelingenDe bewezenverklaarde handelingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en metamfetamine en alle daaruit volgende verweten handelingen. Uit de EncroChat-gesprekken en de in de container aangetroffen sporen blijkt immers dat er met de koeler en de smeltbak BMK werd geproduceerd. BMK is een grondstof voor de productie van amfetamine en metamfetamine. Zonder de hardware die door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gemaakt, zou het niet mogelijk zijn deze productie tot stand te brengen. Dit blijkt te meer uit het feit dat de productie stil kwam te liggen op de momenten dat er problemen waren met de smeltbak. Pas na reparatie kon de productie worden voortgezet.
4.3.2.5.4 Medeplegen
Het toetsingskader voor het medeplegen is genoemd onder 4.3.2.3.4. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] [medeverdachte 3] en [naam 11] . Zij hebben gezamenlijk toegewerkt naar de productie van de BMK door [naam 11] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam 11] de uitvoerder in het lab is. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen worden aangemerkt als uitvoerders en leveranciers. Door hun technische kennis en vaardigheden konden zij de gevraagde goederen maken, leveren en repareren. [medeverdachte 1] dacht hierbij zelfs actief mee over de technische mogelijkheden en onmogelijkheden. [medeverdachte 2] heeft zijn werkzaamheden uitgebreid door op locatie service te verlenen. [verdachte] en [medeverdachte 3] stimuleerden de productie door [naam 11] . Zij brachten [naam 11] in contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij fungeerden ook als tussenpersonen tussen deze partijen en zorgden voor een oplossing bij problemen. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] technische kennis had over het productieproces van BMK. [medeverdachte 3] was op zijn beurt de financier van de hardware en de productie. Hij was de persoon die de grondstof apaan kon leveren en uiteindelijk ook de geproduceerde BMK afnam om te gebruiken in een ander lab. De rechtbank is gelet op deze verhoudingen van oordeel dat [medeverdachte 3] moet worden aangemerkt als eindverantwoordelijke en [verdachte] als zijn assistent. Ondanks het verschil in rollen, zijn de bijdragen van alle personen van wezenlijk belang om de productie van BMK en uiteindelijk amfetamine en/of metamfetamine te realiseren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
4.3.2.5.5 Periode
De rechtbank stelt vast dat de eerste handelingen met betrekking tot het strafbare feit zijn geconstateerd op 31 maart 2020. Op 30 april 2020 is de zeecontainer uiteindelijk aangetroffen. Zoals reeds onder 4.3.2.3.5 overwogen is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaarde periode eindigt op het moment waarop een locatie is aangetroffen. Zij acht dan ook de gehele tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.5.6 Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank het medeplegen van voorbereidingshandelingen door het voorhanden hebben van een koeler en de smeltbak wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6
Feit 4 – Onderzoek Papa
4.3.2.6.1 Feiten
Op 10 juli 2020 worden bij [naam 30] aan de [adres 6] twee koeltrailers met verborgen ruimtes en metalen bakjes aangetroffen. Een deel van de metalen bakjes is gevuld met pillen. Daarnaast worden er ook losse pillen en administratieve stukken met de naam [medeverdachte 4] aangetroffen. Uit testen is later gebleken dat die pillen MDMA bevatten. Diezelfde dag wordt bij [naam 31] aan de [adres 7] nog een oplegger aangetroffen. Op het moment van onderzoek verrichten meerdere personen werkzaamheden aan deze laatste oplegger.
De aanleiding voor de controles in Kapel Avezaath en Nieuwegein blijkt uit onderzoek Proteus. In dit onderzoek zijn eerder [medeverdachte 3] en [verdachte] al opgedoken. Uit EncroChat-gesprekken blijkt dat zij op 28 mei 2020 allebei een afspraak hebben met [medeverdachte 4] .
Op 30 mei 2020 neemt [verdachte] contact op met [medeverdachte 7] . Hij vraagt [medeverdachte 7] om een overleg over een grote ronde naar Afrika. [verdachte] benoemt in dit gesprek dat hij dinsdag koeltrailers gaat kopen waarin een stashplaats kan worden gebouwd. Vervolgens vraagt [verdachte] op 31 mei 2020 of hij de volgende dag rond 10.00 uur bij [medeverdachte 7] op zijn zaak langs kan komen. [medeverdachte 7] stemt daarmee in. Op 1 juni 2020 meldt [verdachte] via EncroChat dat hij er is.
[verdachte] en [medeverdachte 4] worden vervolgens op 2 juni 2020 gezien bij [naam 1] . Zij ontmoeten daar [medeverdachte 1] en [verdachte] neemt uiteindelijk een metalen bak mee. In een gesprek met [medeverdachte 7] later die dag benoemt hij de bak en vraagt [medeverdachte 7] na te gaan hoeveel kleintjes in de bak passen. [verdachte] geeft hierbij alvast de afmetingen door en zegt toe de bak de volgende dag naar [medeverdachte 7] te brengen. Uit het gesprek blijkt verder dat [verdachte] 42 bakken heeft.
Op 3 juni 2020 vraagt [medeverdachte 7] aan [verdachte] of hij een paar dagen later 200.000 snoep aan kan pakken. [verdachte] is akkoord en [medeverdachte 7] benoemt hierbij dat zij snel en “perfectloos” samenwerken. Diezelfde dag hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] nogmaals contact over het Afrika verhaal. [medeverdachte 4] doet navraag of hij “m” zelf moet regelen, maar [medeverdachte 3] zegt hem dat [naam 24] dat regelt. Daarnaast benoemt [medeverdachte 4] dat hij niet meer begrijpt hoe het zit met de investering. [medeverdachte 3] zegt [medeverdachte 4] toe dat zij dit de volgende dag zullen bespreken.
Op 4 juni 2020 spreekt [verdachte] [medeverdachte 1] bij [naam 1] . Hij vertelt hem over het plan en zegt hem dat hij in Duitsland trailers gaat ophalen. [verdachte] vraagt hierop [medeverdachte 1] of hij mee wil investeren en ook [verdachte] benoemt dat er snel en “perfectloos” wordt samengewerkt. Hij vraagt [medeverdachte 1] tien bakjes per week te maken. De eerste tien bakken kunnen de volgende ochtend vroeg al worden opgehaald.
Tijdens een gesprek op 5 juni 2020 vraagt [verdachte] nogmaals aan [medeverdachte 1] of hij wil investeren. [medeverdachte 1] wil dit eerst overleggen met zijn vriendin. [verdachte] bespreekt met [medeverdachte 1] de gesprekken die hij heeft gehad met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] . Hieruit blijkt dat de man van [medeverdachte 3] de bakken op komt pikken rond half negen. Uit camerabeelden blijkt vervolgens inderdaad dat er om 08.34 uur een onbekende man bakjes op komen halen bij [naam 1] .
Op 6 juni 2020 bespreekt [verdachte] met [medeverdachte 1] of het verstandig is om “ze” los in de bakken te doen. Hier bestaan twijfels over, omdat er condens kan ontstaan. Even later laat [verdachte] aan [medeverdachte 3] via EncroChat weten dat hij een nieuwe bak heeft gemaakt bij [naam 19] waarin ook een grote plastic zak past. Ook [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 3] wat hij van de bak vindt. [medeverdachte 3] beaamt in reactie op het bericht van [verdachte] dat dit beter is. Ondertussen gaat het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] verder. [verdachte] benoemt hierbij dat hij de koeltrailer zal gaan halen in Hilden (Duitsland).
Op 8 juni 2020 antwoordt [medeverdachte 3] ook aan [medeverdachte 1] dat de nieuwe bak top is. Diezelfde dag laat [verdachte] aan [medeverdachte 3] weten dat hij even naar Chinees gaat, vervolgens langs de stashbouwer in Nieuwegein rijdt en daarna bij [medeverdachte 3] zal komen. [medeverdachte 3] stemt hiermee in en zegt dat [medeverdachte 4] rond 19.00 uur bij hem is.
Een van de bakjes wordt vervolgens getest en op 9 juni 2020 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 3] een foto van een bak met blauwe pillen en de mededeling dat er 22.000 ingaan. Diezelfde dag rond 09.20 uur komt een onbekende man metalen bakjes ophalen bij [medeverdachte 1] . In de middag blijkt [verdachte] wederom bij [naam 1] te zijn. Hij stuurt dan via EncroChat een foto naar [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] die aan een bak werkt.
Op 10 juni 2020 gaat [verdachte] naar Hilden in Duitsland om de koeltrailers aan te kopen. Uit de administratie van [naam 32] en het verhoor van getuige [naam 33] blijkt dat [verdachte] drie trucks heeft aangekocht en contant heeft betaald. In de administratie van [naam 32] is als verkoopdatum 30 juni 2020 opgenomen. Echter, al op 10 juni 2020 stuurt [verdachte] via EncroChat het aankoopbewijs van de trucks naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] meldt [verdachte] later die dag dat [naam 23] bij hem is en vraagt hem of hij de bakken op kan halen bij [medeverdachte 1] . [verdachte] bevestigt dit en geeft aan [medeverdachte 1] door dat de jongen de bakken komt ophalen. Uit camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 4] die middag de bakken op komt halen bij [naam 1] .
[medeverdachte 4] meldt vervolgens op 11 juni 2020 aan [verdachte] dat er met zak 21.000 in een bak passen en zonder 21.500. [verdachte] heeft dit bericht doorgestuurd aan [medeverdachte 3] met de conclusie dat er dus maar 882.000 in gaan. [verdachte] meldt dat hij gelet op deze informatie [naam 34] en [medeverdachte 4] heeft gekort. [medeverdachte 3] is akkoord met deze nieuwe verdeling.
Op 12 juni 2020 stuurt [verdachte] een bericht van [medeverdachte 7] door aan [medeverdachte 3] . Hieruit blijkt dat het tikhok van [medeverdachte 7] is opgerold. Verbalisanten verbinden dit bericht aan het oprollen van een locatie met tabletteermachine in Nistelrode op 11 juni 2020.
Maandag 15 juni 2020 is [verdachte] bij [naam 1] . Hij vraagt [medeverdachte 1] wanneer er weer bakjes klaar zullen zijn. Er is namelijk al één “ding” klaar waar eenentwintig bakjes in zouden kunnen. [medeverdachte 1] zegt toe dat de bakjes op woensdag gereed kunnen zijn.
Ook op 16 juni wordt weer door [verdachte] met [medeverdachte 1] over de bakjes gesproken. Uit dit gesprek blijkt dat alles over drie weken klaar moet zijn en dat [verdachte] die dag naar Duitsland gaat om de vrachtwagens te regelen. Verbalisanten zien die dag [verdachte] vertrekken bij [naam 1] . Hij brengt een voorwerp naar de [adres 8] , zijnde het adres van [medeverdachte 3] . Daarna zien ze dat [verdachte] naar het bedrijf [naam 32] in Hilden (Duitsland) rijdt.
Op 17 juni 2020 wordt [verdachte] wederom gevolgd. Verbalisanten zien hoe hij in de ochtend een bezoek brengt aan de [adres 7] . Kort daarna wordt gezien hoe hij de [adres 9] bezoekt. Dit is het bedrijfsadres van [medeverdachte 7] . Tot slot is hij aan het begin van de middag bij [naam 1] in Tilburg.
Op 18 juni 2020 is [verdachte] wederom bij [naam 1] . [medeverdachte 1] zegt toe meteen de bakjes te maken. [verdachte] en hij spreken af dat [verdachte] ze de volgende ochtend op zal halen.
Uit de OVC-gesprekken bij [naam 1] blijkt dat [verdachte] in de ochtend wederom met [medeverdachte 1] spreekt. Zij bespreken dat het geld, $ 6.000.000,-, door middel van ladingen koper of goud vanuit Afrika naar Nederland zal komen. Uit de camerabeelden blijkt dat [verdachte] later die middag samen met [medeverdachte 4] opnieuw bij [naam 1] komt. Zij laden samen metalen bakken in een BMW en spreken nog kort met [medeverdachte 1] . Later die middag spreekt [medeverdachte 1] met [naam 35] . Hij legt hem het plan uit en vertelt dat hij zijn waterscooter heeft verkocht om te kunnen investeren.
Op 25 juni 2020 plaatsen verbalisanten een baken onder de hiervoor genoemde BMW die in gebruik was bij [medeverdachte 4] . Uit de gegevens blijkt dat hij op 6 juli 2020 nogmaals bij [naam 1] is geweest. Daarnaast is hij in de periode van 29 juni 2020 tot en met 9 juli 2020 vijf keer bij [naam 30] aan de [adres 6] en drie keer nabij de woning van [verdachte] geweest.
Ook onder het voertuig van [verdachte] is een baken geplaatst. Via bakengegevens wordt gezien dat op 30 juni 2020 zowel de auto van [verdachte] als de auto van [medeverdachte 4] aan de [adres 7] is.
Op 1 juli 2020 geeft [medeverdachte 1] aan [verdachte] door dat hij voor € 5.000,- mee wil investeren in het plan.
Op 2 juli 2020 is [verdachte] wederom bij [naam 1] . Hij spreekt met [medeverdachte 1] over het aankopen van een deklading, het verbouwen van een trailer bij een kermisexploitant en de productie van nog meer bakjes. De poging tot het aankopen van een deklading wordt later bevestigd door getuige Joosten. Daarnaast meldt [verdachte] dat er ook voor [medeverdachte 1] een Sky-telefoon is en hij wijst hem op een groepsapp met zes leden die met Afrika verbonden zijn. De andere leden zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] en de jongen in Afrika.
Uit de OVC-gesprekken op 6 juli 2020 blijkt dat [verdachte] wederom met [medeverdachte 1] spreekt. Hij meldt dat de bakjes die dag zullen worden opgehaald. Hij zegt dat hij vrijdag er één zal gaan laden en bespreekt met [medeverdachte 1] hoe de bakjes zouden kunnen worden geplaatst. Na dit gesprek vertrekt [verdachte] met een metalen bak. Diezelfde middag wordt hij thuis opgehaald door [medeverdachte 4] . Samen met [medeverdachte 4] gaat hij naar [naam 1] . Gezien wordt dat zij meerdere bakjes in de auto van [medeverdachte 4] laden. Hierna zet [medeverdachte 4] [verdachte] thuis af en vertrekt.
Op 7 juli 2020 en 10 juli 2020 wordt [verdachte] door verbalisanten gezien bij de [adres 7] . Op 7 juli 2020 heeft hij hier een gesprek met [naam 45].
Zoals reeds benoemd werd door verbalisanten op 10 juli 2020 onderzoek verricht op de genoemde adressen in Kapel Avezaath en Nieuwegein. Getuige [naam 36] verklaart naar aanleiding van het onderzoek over [naam 22] die de trailers heeft gestald en de containers heeft gehuurd. Aan de hand van de door de getuige verstrekte gegevens, kunnen de verbalisanten vervolgens achterhalen op welke momenten [naam 22] heeft ingebeld om de poort van het transportbedrijf te openen. Wanneer verbalisanten aan getuige [naam 36] een foto van [medeverdachte 4] tonen, bevestigt de getuige dat dit de persoon is die hij [naam 22] noemt.
Naar aanleiding van het onderzoek door de politie op de locaties in Kapel Avezaath en Nieuwegein wordt vervolgens in OVC-gesprekken gesproken. Zo zegt [verdachte] op 4 augustus 2020 tegen [medeverdachte 1] dat ze tijdens de inval het onderstuk er al onderuit hadden, maar dat alles weer netjes is gelast. [medeverdachte 1] en [verdachte] bespreken hierna welke gevolgen de onderzoeken kunnen hebben en of de politie de verborgen ruimtes zal vinden. Daarnaast komt ter sprake dat [medeverdachte 4] ondergedoken is.
4.3.2.6.2 Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het plan bestond om binnen enkele weken na 28 mei 2020 pillen bevattende MDMA (hierna: xtc-pillen) naar Togo (Afrika) uit te voeren. Hiervoor werd een takenlijst afgewerkt. Er werden bakken gemaakt om de pillen in te vervoeren, er werden vrachtwagens aangekocht en verbouwd en er werden pillen getikt en opgeslagen. Dit alles gebeurde onder enige tijdsdruk, omdat er slechts een beperkt aantal boten naar Togo ging. Hoewel gedurende deze weken het aantal te vervoeren xtc-pillen noodgedwongen werd aangepast, er ineens anderen mee mochten investeren en er wisselend werd gedacht over het al dan niet gebruiken van een deklading, bleef het grote plan in stand. Bij dit plan waren [medeverdachte 3] , [verdachte] [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] betrokken, zij het ieder met zijn eigen rol.
Hoewel uit de beschikbare gegevens van 28 mei 2020 niet blijkt wat er is besproken tijdens de ontmoeting tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] , kan de inhoud wel worden afgeleid uit het bericht aan [medeverdachte 7] twee dagen later. In dit bericht spreekt [verdachte] namelijk al gedetailleerd over onderdelen van het plan. Dit kan uitsluitend wanneer dit plan eerder is gemaakt. Aangezien [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] ook later betrokken zijn bij de uitvoering van het exportplan en er niet is gebleken dat het plan op een andere manier of een ander moment is besproken, gaat de rechtbank ervan uit dat het plan tijdens de ontmoeting op 28 mei 2020 is bedacht. In ieder geval is dit het eerste kenbare moment waarop over het plan is gesproken.
Gelet op de bewijsmiddelen als genoemd in de bijlage acht de rechtbank de verweten feitelijke handelingen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6.3 Poging uitvoer of voorbereidingshandelingen?
Om te kunnen spreken van een poging tot uitvoer van de pillen, moet er sprake zijn van een situatie waarin een voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dergelijk begin van uitvoering, houdt de rechtbank rekening met wat hierover in de rechtspraak eerder is besloten. Op basis daarvan kan niet geconcludeerd worden dat er in onderhavige zaak al sprake was van een begin van uitvoering. Weliswaar was er een duidelijk plan en werd daar ook concreet uitvoering aan gegeven, zelfs de xtc-pillen waren al ter plaatse, maar er was nog geen begin van uitvoering van de uitvoer. Zo waren nog niet alle vrachtwagens gereed voor transport en waren de metalen bakken met de pillen nog niet in de vrachtwagens geplaatst. Hoewel verdachten nauwelijks dichter bij een daadwerkelijk begin van uitvoering konden komen, is er naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden geen sprake van een strafbare poging.
Subsidiair zijn de voorbereidingshandelingen tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat alle handelingen die hiervoor bij de feiten zijn benoemd zijn aan te merken als voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van de xtc-pillen. Zonder deze handelingen zou de uitvoer niet tot stand kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de voorbereiding van de uitvoer dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3.2.6.4 MedeplegenBij de beoordeling van het medeplegen houdt de rechtbank rekening met het toetsingskader als genoemd onder 4.3.2.3.4. Om te kunnen beoordelen of er sprake is van medeplegen zal de rechtbank allereerst de rollen van de betrokken verdachten vaststellen.
Uit de feiten blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf het eerste begin betrokken was bij het plan. Hij bleef als investeerder op de achtergrond, maar had wel een beslissende stem bij het bepalen van de verdeling van de opbrengst. Daarnaast blijkt uit de gesprekken dat hij [verdachte] bevestiging gaf wanneer moet worden afgeweken van het originele plan en zorgde hij ervoor dat [medeverdachte 4] chauffeurswerkzaamheden verrichtte. [medeverdachte 3] was ook degene aan wie de ontwikkelingen met betrekking tot het plan steeds werden teruggekoppeld en aan wie verantwoording werd afgelegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] een leidinggevende en bepalende rol heeft gehad, zij het op afstand.
Vervolgens blijkt uit de bewijsmiddelen dat [verdachte] de feitelijke leiding over het plan had. Hij stuurde de anderen aan en behield het overzicht. [verdachte] heeft in het plan geïnvesteerd en ook actief andere investeerders gezocht. Daarnaast werkte [verdachte] ook zelf mee aan de uitvoering van het plan. Hij ontwikkelde bijvoorbeeld samen met [medeverdachte 1] de metalen bakjes en heeft ook zelf de vrachtwagens en opleggers gekocht in Duitsland.
[medeverdachte 1] kan binnen de groep van betrokkenen worden aangemerkt als uitvoerder. [medeverdachte 1] maakte de metalen bakken die benodigd waren voor het vervoer van de xtc-pillen naar Togo. Hij heeft ook actief meegedacht over de specificaties voor de bakken en het waarborgen van de kwaliteit van de pillen in de bakken. Daarnaast is gebleken dat [medeverdachte 1] heeft ingestemd met het investeren van € 5.000,- en een investering in natura in de vorm van de metalen bakken. Deze metalen bakken zijn ook feitelijk door [medeverdachte 1] geleverd. De rechtbank merkt daarom [medeverdachte 1] mede aan als investeerder.
Ook [medeverdachte 7] wordt aangemerkt als uitvoerder/producent en investeerder. Hij produceerde en leverde de xtc-pillen aan de organisatie. Uit de gesprekken blijkt dat hij in het plan investeerde en ook zou delen in de uiteindelijke winst.
Tot slot merkt de rechtbank ook [medeverdachte 4] aan als uitvoerder. Hij verrichtte in opdracht van [verdachte] chauffeurswerkzaamheden. Daarnaast zorgde hij voor de plaats waar de vrachtwagens en opleggers gestald konden worden en voor een opslaglocatie voor de bakken en de xtc-pillen. Hij had de beschikkingsmacht over de containers en wist dat de pillen daar waren opgeslagen. Ook is hij meegegaan met [verdachte] om te kijken voor een deklading. Verder is [medeverdachte 4] ook aan te merken als een investeerder. Uit het EncroChat-gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] op 22 juni 2020 over de verdeling van de opbrengst volgt immers dat wordt besloten [medeverdachte 4] en [naam 34] te korten als blijkt dat er minder pillen dan gedacht in één bak kunnen. Waar [medeverdachte 4] mogelijk eerst nog twijfelde over zijn deelname in dit project, volgt uit dit gesprek dat hij daarvoor zijn akkoord heeft gegeven. Niet kan immers worden ingezien dat hij aanspraak zou maken op een deel van de opbrengst indien hij geen investering heeft gedaan. Dit vindt overigens ook steun in het feit dat ook [medeverdachte 4] deelnemer was van groepsapp via Sky.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat alle verdachten een wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd aan de voorbereiding van de uitvoer. Zelfs de kink in de kabel door het kraken van EncroChat bracht de verdachten niet van hun plan af. Alle voornoemde personen en de persoon in Afrika maakten deel uit van een groep in Sky ECC zodat de communicatie over de plannen en de uitvoering daarvan in stand kon blijven. Zij hebben hierbij nauw en bewust, of zoals [verdachte] en [medeverdachte 7] dat noemen snel en “perfectloos”, samengewerkt. Dat de een hierbij meer zichtbaar is geweest dan de ander doet daaraan niets af. De rechtbank is dan ook op basis van alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bekeken van oordeel dat ook het medeplegen van de hiervoor bewezen handelingen ook wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.2.6.5 Periode
Aan verdachte wordt verweten dat hij vanaf 28 mei 2020 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Zoals eerder overwogen kan de rechtbank vaststellen dat op 28 mei 2020 [verdachte] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben gesproken over het plan. Om die reden zal de rechtbank 28 mei 2020 aanhouden als begindatum van de bewezen periode. Zoals eerder overwogen is de rechtbank van oordeel dat periodes waarin voorbereidingshandelingen worden getroffen eindigen op het moment waarop de politie de feiten heeft ontdekt. In onderhavige zaak was dat op 10 juli 2020.
4.3.2.6.6 Hoeveelheid pillenIn het dossier wordt gesproken over verschillende hoeveelheden pillen. Onder het primair tenlastegelegde werd gesproken over hoeveelheden van 882.000 dan wel 443.285 pillen bevattende MDMA. Zoals eerder overwogen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit feit. De rechtbank stelt vast dat bij het subsidiair tenlastegelegde uitsluitend wordt gesproken over een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA. Ondanks de expliciet ingenomen standpunten over de te bewijzen hoeveelheden, is het dan ook voor de bewezenverklaring niet van belang welk exact aantal pillen er uiteindelijk is aangetroffen. Dit neemt niet weg dat een indicatie van de hoeveelheid wel van belang kan zijn bij de bepaling van de strafmaat. De rechtbank stelt vast dat op basis van de bewijsmiddelen blijkt dat er ongeveer 443.285 pillen bevattende MDMA zijn aangetroffen. Gelet hierop acht zij het voorbereiden van de uitvoer van een hoeveelheid pillen bevattende MDMA wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.6.7 Conclusie
Alles overwegende spreekt de rechtbank verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging tot uitvoer van pillen bevattende MDMA. De rechtbank acht het medeplegen van de subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen in de periode van 28 mei 2020 tot en met 10 juli 2020 wel wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.7
Feit 1 – Onderzoek Oscar
4.3.2.7.1 FeitenOp 8 mei 2020 doet de politie een inval aan de [adres 10] . Zij treffen een daar een laboratorium en verschillende grondstoffen aan. De locatie is ingericht voor het produceren van metamfetamine. Er worden daarnaast ook metamfetamine kristallen aangetroffen. Bij het laboratorium werden drie personen aangehouden. Bij het lab werd ook een slaapplaats voor drie personen aangetroffen. Tijdens het onderzoek naar de betrokkenen bij deze productie maakt de politie gebruik van gegevens uit onderzoek Proteus.
Op woensdag 26 februari 2020 is [verdachte] bij [naam 1] . Hij vraagt [medeverdachte 1] of de Mexicanen iets af kunnen spreken voor “dat ding”. [medeverdachte 1] denkt dat het de volgende dag klaar kan zijn, maar om dit zeker te weten belt hij eerst met [medeverdachte 2] . In het gesprek met [medeverdachte 2] wordt wederom gesproken over “zo’n ding” en uiteindelijk concluderen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat dit voorwerp op vrijdagavond opgehaald kan worden.
Vrijdag 28 februari 2020 is [verdachte] wederom bij [naam 1] . Hij vraagt [medeverdachte 1] of het gaat lukken. [medeverdachte 1] belt vervolgens en bevestigt desgevraagd dat hij klaar is. [medeverdachte 1] zal zorgen dat [naam 37] de volgende dag om 12.00 uur bij [naam 1] is. Op de vraag of “hij” compleet is, antwoordt [medeverdachte 1] dat de slang ontbreekt. Uit het gesprek blijkt verder dat het ding opgehaald zal worden met een Polo en zal worden afgedekt met dekens zodat het niet zichtbaar zal zijn. [verdachte] vraagt [medeverdachte 1] wel nog op te schrijven hoe hoog “hij” opgestookt kan worden. Hierna vertrekt [verdachte] bij [naam 1] . Die middag komt hij terug en is ook [medeverdachte 3] aanwezig bij [naam 1] . Zij praten daar met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Op 9 maart 2020 komt [verdachte] wederom bij [naam 1] . Hij zegt tegen [medeverdachte 1] dat de Mexicanen een reactieketeltje willen laten maken en legt uit dat het een zelfde ketel is als de vorige keer maar dan dicht. [verdachte] merkt hierbij op dat [medeverdachte 1] het te gebruiken materiaal nog moet hebben, maar [medeverdachte 1] wil hierover eerst met [medeverdachte 2] overleggen omdat hij niet weet of [medeverdachte 2] de ketel heeft verkocht. Uiteindelijk zegt [medeverdachte 1] dat de reactieketel
€ 4.500,- moet gaan kosten. Rond 12.09 uur komen ook [medeverdachte 3] en twee onbekende mannen bij [naam 1] . [medeverdachte 1] spreekt over de kosten en de risico’s en op de achtergrond is een gesprek in de Engelse taal te horen. Om 12.20 uur vertrekken [verdachte] [medeverdachte 3] en de twee onbekende mannen bij [naam 1] . Zij spreken later die middag elkaar weer bij de [naam 38] in de Engelse taal. Ondertussen is [medeverdachte 2] aangekomen bij [naam 1] . [medeverdachte 1] vertelt [medeverdachte 2] dat hij weer een klusje heeft voor [verdachte] en [medeverdachte 3] en zij bespreken de specificaties van de te maken ketel. Uiteindelijk stemt [medeverdachte 2] in met het uitvoeren van de opdracht.
Op 14 maart 2020 spreekt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vertelt dat [medeverdachte 3] samenwerkt met Mexicanen, maar dat hij daar zelf liever buiten wordt gehouden. Later die ochtend komen ook [naam 25] , [medeverdachte 3] en [verdachte] bij [naam 1] . Zij spreken met elkaar in aanwezigheid van [medeverdachte 1] over de productie van B-olie en de kwaliteit van olie. [medeverdachte 3] merkt hierbij op dat hij en [verdachte] altijd met een Mexicaan genaamd [naam 13] spreken en [medeverdachte 3] zegt toe die avond de olie met de Mexicanen te zullen bespreken.
Via EncroChat is er op 27 maart 2020 contact tussen [medeverdachte 3] en [naam 17] . Ook [naam 17] heeft contact met [naam 13] . Hij geeft aan [medeverdachte 3] door dat [naam 13] wil weten of [medeverdachte 3] die dag olie heeft, omdat ze stil staan. Hierbij stuurt hij een berichtje in de Engelse taal door waarin wordt gevraagd iets te vragen aan “ [naam 5] ” omdat de mensen wanhopig zijn. [medeverdachte 3] reageert hierop door te zeggen dat de chauffeur paraat staat en later die middag zal komen zodat hij met de spits mee kan rijden. Uit een gesprek dat [medeverdachte 3] die dag met [verdachte] voert blijkt dat er problemen zijn bij het maken van de olie. [medeverdachte 3] is hier niet blij mee omdat ze nu stilstaan. Het probleem wordt verholpen door het laten maken van een nieuwe koeler door [medeverdachte 1] . Uiteindelijk laat [medeverdachte 3] in de avond aan [naam 17] weten dat het leveren van olie niet haalbaar is en dat de olie pas de volgende dag kan worden geleverd.
Op 28 maart 2020 vraagt [medeverdachte 3] aan [naam 17] of het klopt dat de helft van de kwik niet naar de koks, maar naar [naam 17] zelf moet. Hij verwijst hierbij naar wat hij van de chauffeur heeft gehoord. Hierop reageert [naam 17] dat dat niet klopt en dat alles naar de koks moet. Later die dag geeft [medeverdachte 3] door dat zijn chauffeur weer terug is en dat er nu dus weer twee chauffeurs zijn. Hij vraagt ook aan [naam 13] door te geven dat het afval in 200 liter vaten moet worden gepompt. In reactie hierop laat [naam 17] weten dat de koks het precies zo doen als [medeverdachte 3] vraagt. Hij laat echter wederom weten dat ze staan te wachten. [medeverdachte 3] zegt dat de chauffeur op dat moment aan het rijden is en laat weten dat er vervolgens op dinsdag weer olie zal zijn. Hierna zal om de twee dagen 200 liter kunnen worden geleverd. Direct na dit gesprek neemt [medeverdachte 3] contact op met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] laat weten dat hij om 18.15 uur op de locatie kan zijn. Los van deze gesprekken spreekt [medeverdachte 1] deze dag met [naam 39] . Hij zegt te werken voor een man uit Den Bosch die hij [naam 5] noemt en die bezig is met Mexicanen. De man werkt samen met het kartel aan het maken van “ice”.
Op 29 maart 2020 is er via EncroChat een gesprek tussen [naam 17] en [naam 16] . In dit gesprek benoemt [naam 17] dat hij 24 kilo heeft gekregen om te verkopen. Hij vraagt [naam 16] ze wel een beetje groter te maken omdat meer dan helft erg klein is. [naam 16] zegt toe met hen te praten. Diezelfde dag laat [naam 17] weten dat er nog 300 olie zal komen als het probleem is opgelost. [naam 16] laat echter weten dat het probleem ook is dat ze niet weten hoe de motor met de filter werkt. Hiervoor laat [naam 17] de eigenaar komen met gereedschap. Hierop laat [naam 16] weten dat er dan dinsdag “ice” gemaakt kan worden. Hij vraagt vervolgens nog om extra alcohol voor de productie.
Ook op 30 maart 2020 is er contact tussen [naam 17] en [naam 16] . Zij spreken over wat twee labs op kunnen brengen. Uit dit gesprek blijkt dat [naam 17] de verkoop regelt. [naam 16] heeft op zijn beurt contact met de personen in het lab en geeft een lijst door met de grondstoffen die de werkers nodig hebben. Zo krijgt hij van “ [naam 40] ” een foto doorgestuurd met daarop witte kristallen. De foto is vervolgens door [naam 16] doorgestuurd aan [naam 17] , die de foto op zijn beurt aan [medeverdachte 3] stuurt. Hierbij wordt gemeld dat er morgen weer kilo’s zijn. [medeverdachte 3] zegt hierop dat dit oké en dat ze die avond weer gaan smelten om de volgende dag olie te hebben voor de koks. In dit gesprek vraagt [naam 17] aan [medeverdachte 3] om aceton en zoutzuur te regelen en [medeverdachte 3] zegt toe dat de chauffeur rond 18.15 uur bij de koks is met de aceton en het zoutzuur. Uit een ander gesprek blijkt dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 6] die dag heeft gevraagd als chauffeur. [medeverdachte 6] weet namelijk aan [medeverdachte 3] te melden dat de koks een lijst aan [naam 13] zouden hebben gestuurd. Op verzoek van [medeverdachte 3] vraagt [naam 17] deze lijst op en later in de avond stuurt hij een lijst met benodigdheden en grondstoffen door aan [medeverdachte 3] .
Op 31 maart 2020 vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] om even niet met de bus naar het smelthok te gaan omdat er een probleem is. De bus moet ergens worden neergezet totdat alles duidelijk is. Diezelfde dag heeft [medeverdachte 3] contact met [naam 17] . Het productieproces lijkt weer stil te vallen, maar [medeverdachte 3] kan pas in de avond olie leveren. Hij zegt op verzoek van [naam 17] wel toe om te zoeken naar een ruimte waar grondstoffen kunnen worden opgeslagen. Er wordt in het gesprek benoemd dat de koks bij het lab slapen. [medeverdachte 3] meldt dat de chauffeur die dag nog naar de koks zal rijden en vraagt welke boodschappen er mee moeten worden genomen. Dit gesprek sluit aan op wat er in een gesprek tussen [naam 17] en [naam 16] wordt besproken.
Op 1 april 2020 meldt [medeverdachte 3] aan [naam 17] dat de chauffeur een nieuwe bak naar [naam 19] zal brengen. [medeverdachte 3] geeft deze opdracht aan [medeverdachte 6] . Uit de camerabeelden bij [naam 1] blijkt dat [medeverdachte 6] samen met [medeverdachte 1] een IBC-container tilt uit een Peugeot Boxer. [medeverdachte 6] heeft kort daarna een gesprek met [naam 16] via EncroChat. Hij vraagt de afvalolie in vaten van 200 liter te doen en een foto door te sturen van de pomp. Op basis hiervan kan bekeken worden welke slang er nodig is, nu blijkt dat de IBC in de bus moet blijven.
Op 2 april 2020 hebben [naam 17] en [naam 16] contact en hieruit blijkt dat zij van plan zijn om 3000 liter per maand te verwerken. Dat er forse hoeveelheden worden verwerkt blijkt ook uit het gesprek tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] over de duizenden liters afval die afgevoerd moeten worden.
De volgende dag, op 3 april 2020, is er contact tussen [naam 17] en [medeverdachte 3] . Hierin wordt wederom om olie gevraagd. Deze dag heeft [medeverdachte 3] contact met [verdachte] over het vinden van een locatie om te kunnen smelten. Ondertussen stelt [medeverdachte 6] voor om voor de volgende dag een bus te regelen zodat hij apaan kan vervoeren. [medeverdachte 3] stemt hiermee in.
Ook op 4 april 2020 is er weer contact tussen [naam 17] en [medeverdachte 3] en [naam 17] en [naam 16] . Zij spreken over olie en materialen. In dit gesprek spreekt [naam 17] bovendien zijn waardering uit over [medeverdachte 6] omdat hij alles begrijpt en aanvult en zelfs Spaans spreekt. Uit het gesprek op 5 april 2020 tussen deze twee laatste personen volgt dat er de productie ook daadwerkelijk weer op gang is gekomen en dat er kilo’s “ice” worden geproduceerd en opgehaald kunnen worden. Op zijn beurt bespreekt [naam 17] de benodigdheden en de opbrengsten weer met [medeverdachte 3] . Ook op 6 april 2020 houden zij contact over de aanvoer van de benodigdheden.
Op 10 april 2020 geeft [medeverdachte 3] gerichte instructies aan [naam 17] over het vervangen van stoppen in het lab. Wanneer dit geen resultaat oplevert, vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] om met de timmerman naar de koks te rijden. Dit omdat er geen stroom is in het lab. Deze opdracht wordt gewijzigd in het ophalen van de koks. [medeverdachte 6] ziet hierin een probleem, omdat ze aangehouden kunnen worden met vier personen in een auto. [medeverdachte 3] verzoekt hem daarop om ze in de bus te vervoeren. Ondertussen laat aan [naam 16] aan [naam 17] weten hoeveel kilo’s er al zijn gemaakt in het “ [naam 41] ”.
Op 13 april 2020 vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] om hem zijn totale rekening te sturen. Daarnaast blijkt er weer olie beschikbaar te zijn. De volgende dag moeten de olie, de timmerman en [medeverdachte 3] zelf worden vervoerd. [medeverdachte 6] doet een voorstel om dit te organiseren. Uit een gesprek met [naam 17] blijkt waarom [medeverdachte 3] terughoudend reageert. Er wordt gesproken over de olie die klaar is, maar ook over het feit dat er bijna geen auto’s op de weg zijn.
De volgende dag, 14 april 2020, vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] om naar hem te komen. [medeverdachte 6] vraagt hierop of hij met de polo kan komen. [medeverdachte 3] zegt hem dat het beter is om met een bus te komen en benoemt de hoeveelheden olie en “app” die vervoerd moeten worden. Diezelfde dag bevestigt [medeverdachte 3] aan [naam 17] dat de koks rond 18.00 uur worden opgehaald en dat zij die dag en de volgende dag 210 liter krijgen.
Op 16 april 2020 is er weer contact tussen [medeverdachte 3] en [naam 17] . Zij spreken over de prijs van “ice”, het aanleveren van olie en over kilo’s. Later die dag is er ook contact tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] . [medeverdachte 3] benadrukt dat [medeverdachte 6] moet vragen welke grondstoffen ze nodig hebben. Ongeveer een uur later stuurt [medeverdachte 6] een lijst met benodigdheden in de Spaanse en Engelse taal door. [medeverdachte 6] vraagt hierbij aan [medeverdachte 3] wat een liter a-olie kost en zij maken hierover een prijsafspraak.
Uit een gesprek tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] op 18 april 2020 blijkt dat [medeverdachte 6] wederom zelf contact heeft gehad met [naam 17] . Hij meldt namelijk aan [medeverdachte 3] dat hij onderweg is om een zieke kok naar Den Haag te brengen en dat het volgens [naam 13] voor het werk niet uitmaakt.
Ook op 20 april 2020 geeft [medeverdachte 6] een boodschap door aan [medeverdachte 3] . Op verzoek van een van de koks vraagt hij of ze de volgende dag afval kunnen ophalen met een IBC. [medeverdachte 3] stemt daarmee in.
Op 21 april 2020 heeft Van Deuren zelf weer contact met [naam 17] . Zij spreken over de aanvoer naar het smelthok waardoor er de volgende week 1500 kilo klaar moet zijn. In dit gesprek waarschuwt [naam 17] [medeverdachte 3] om uit te kijken voor dieven, omdat er inmiddels voor € 200.000,- aan handel staat. Later die dag vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] om weer 20 vacuüm op te halen en naar de koks te brengen. [medeverdachte 6] stemt hiermee in.
Op 22 april 2020 laat [medeverdachte 6] weten dat hij wederom een kok ophaalt en dat hij naar “ [naam 14] ” gaat. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 6] de € 10.000 voor de huur die [naam 18] hem mee zal geven, bij hem af te geven.
[medeverdachte 3] heeft op 25 april 2020 contact met [naam 17] . Zij spreken over het eindproduct en de actuele prijzen. Verder benoemen zij de kwaliteit van de olie naar aanleiding van een klacht van [naam 13] .
[medeverdachte 6] laat op 26 april 2020 aan [medeverdachte 3] weten dat [naam 16] hem heeft gevraagd voortaan met hem te communiceren. [medeverdachte 3] stuurt dit bericht op zijn beurt weer door naar [naam 17] .
Op 27 april 2020 hebben [naam 17] en [medeverdachte 3] contact over de aan te leveren base. Op basis van informatie die hij van [medeverdachte 6] ontvangt, geeft [medeverdachte 3] door dat er 17 geleverd kan worden. Op zijn beurt laat [naam 17] weten dat alles is verkocht.
Op 28 april 2020 hebben [medeverdachte 3] en [naam 17] een discussie over de kwaliteit van de “app”. Daarnaast heeft [naam 17] ook direct contact met [medeverdachte 6] over het afleveren van kilo’s. Diezelfde dag heeft [medeverdachte 3] contact met [verdachte] over het maken van base. Daarnaast laat [medeverdachte 3] aan [verdachte] zien hoe de pegels worden en [verdachte] reageert hierop dat ze er mooi uitzien. Later die dag vraagt [medeverdachte 6] in opdracht van [medeverdachte 3] bij [naam 13] na hoe de base was. [medeverdachte 6] meldt vervolgens aan [medeverdachte 3] dat [naam 13] heeft doorgegeven dat de base niet goed is.
Geven vraagt op 29 april 2020 aan [medeverdachte 3] of de base die in Limburg was gemaakt goed was. [medeverdachte 3] geeft de feedback op de kwaliteit van de olie vervolgens door aan [verdachte] Later die dag geeft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 6] de opdracht om vacuüm naar de koks te brengen en “pap” op te halen bij [naam 17] . [medeverdachte 6] benoemt dat hij dit met de bus zal doen, omdat de IBC niet in de Polo past.
Op 30 april 2020 geeft [medeverdachte 6] door dat er problemen zijn met de filters. Hierdoor stonk het in de omgeving van het lab. [medeverdachte 3] geeft aan [medeverdachte 6] door hoe ze dit ter plaatse kunnen oplossen.
Ook op 1 mei 2020 en 3 mei 2020 is er contact tussen [medeverdachte 3] , [naam 17] en [verdachte] over “app”, grondstoffen en base.
Zoals eerder gemeld is op 8 mei 2020 het lab in Drempt ontdekt. In het laboratorium is een schrijfblok gevonden. Opvallend is dat twee notities uit dit schrijfblok op 11 mei 2020 via EncroChat door [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 3] worden verstuurd.
Daarnaast hebben enkele verdachten in gesprekken gereageerd op de inval in Drempt. Op 9 mei 2020 spreekt [verdachte] met [medeverdachte 1] bij [naam 1] . Zij bespreken de informatie van [naam 42] over de inval in het lab en bekijken een filmpje hiervan. Later die dag bespreekt [medeverdachte 1] de inval ook met [naam 43] . Hierbij zegt [medeverdachte 1] dat het lab van [verdachte] is. Later die dag zegt [medeverdachte 1] dat hij vermoedt dat ze snel bij hem uit zullen komen. Op 11 mei 2020 spreekt ook [medeverdachte 2] over de inval. Hij benoemt hierbij dat de Mexicanen waar hij voor werkte zijn gepakt.
Ook moeten er na de inval dingen worden geregeld. Zo vraagt [medeverdachte 3] op 12 mei 2020 aan [medeverdachte 6] om even niet met de Polo bij hem te komen. Verder zegt hij toe een advocaat voor [medeverdachte 6] te regelen als er iets gebeurt. In een gesprek later die dag bevestigt ook [naam 16] dat er wordt gezocht naar de blauwe Polo. Later die dag vraagt [naam 17] aan [medeverdachte 3] om [naam 44] te zeggen dat hij de auto zo snel mogelijk weg moet doen. [medeverdachte 3] heeft hierover op zijn beurt weer contact met [verdachte] en zij komen tot de conclusie dat [medeverdachte 6] moet vluchten.
4.3.2.7.2 BeoordelingUit de bewijsmiddelen volgt dat er in het lab in Drempt metamfetamine werd vervaardigd en bewerkt. Hoewel verdachte niet zelf in het lab metamfetamine heeft gemaakt, was zijn bijdrage aan de productie onmisbaar. Zonder verdachte zou er geen hardware zijn geweest om de metamfetamine te kunnen produceren. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat door het handelen van verdachte de productie van de grondstof BMK telkens werd hervat wanneer deze productie stilviel. Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte door [medeverdachte 3] op de hoogte werd gehouden van het productieproces. Door al deze zaken was het bij verdachte bekend dat de door hem geleverde grondstoffen ook daadwerkelijk werden gebruikt voor de productie van metamfetamine. Verdachte werkte hier bewust aan mee. Uit de onderlinge berichten blijkt dat de handelingen van verdachte bovendien essentieel zijn voor het productieproces en dat zonder deze bijdrage van verdachte de productie van de metamfetamine stil kwam te liggen. Met zijn handelingen heeft verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het bewerken en vervaardigen van metamfetamine.
4.3.2.7.3 Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen. Alle betrokkenen hebben een eigen rol vervuld om uiteindelijk tot het eindresultaat van metamfetamine te komen.
[verdachte] heeft de op 26 februari 2020 en 9 maart 2020 ketels besteld die uiteindelijk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervaardigd. [verdachte] was hiervoor vanwege zijn technische kennis de aangewezen persoon. Hij kon hierdoor de specificaties van de ketels benoemen. Hoewel hij in de verdere communicatie niet regelmatig voorkomt, betekent dit niet dat hij niet actief was. [verdachte] heeft namelijk nog enkele keren contact met [medeverdachte 3] over de werkzaamheden in en de resultaten van het lab in Drempt. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] contact met hem over de problemen rondom het aanleveren van de benodigde olie.
Nadat [verdachte] de ketel heeft besteld kwam [medeverdachte 3] in beeld. Hij was de facilitator voor de Mexicanen en met hem werd veelvuldig overleg gevoerd. [medeverdachte 3] regelde de olie, bemiddelde tussen twee labs over de kwaliteit van de olie, stuurde chauffeurs aan, regelde locaties, sprak mee over de verkoop van het eindproductie, regelde het afvoeren van de afvalstoffen en ontving ook meerdere keren geld. Daarnaast had hij kennis van de indeling van de lablocatie en de situatie ter plaatse, zodat hij technisch advies kon geven over de elektrische voorziening. Kortom, [medeverdachte 3] was een spin in het web met eindverantwoordelijkheid binnen dit lab. Er werd dan ook niet voor niets gesproken over het “ [naam 41] ”.
[medeverdachte 6] was een van de chauffeurs die door [medeverdachte 3] werd aangestuurd. Zijn rol was echter niet beperkt tot het enkele vervoeren van goederen, grondstoffen en personen. Doordat [medeverdachte 6] Spaans spreekt was het voor hem mogelijk om eenvoudig met de Spaanstalige koks en [naam 16] te communiceren. Hierdoor kon hij effectief boodschappen doorgeven binnen het samenwerkingsverband. Hij kwam regelmatig op de lablocatie om benodigdheden af te leveren en afvalstoffen af te voeren. Binnen de organisatie genoot hij veel vertrouwen. Tot slot dacht [medeverdachte 6] ook actief mee over de uitvoering en planning van de productie. De andere betrokkenen waren hierover zeer te spreken. Gelet op dit alles was hij binnen dit samenwerkingsverband als het ware de smeerolie.
Het overleg voerden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] grotendeels met de twee locatiemanagers, te weten [naam 16] en [naam 17] . Zij hadden direct zicht op de gebeurtenissen in het lab, stuurden ter plaatse de koks aan en gaven de zaken die de koks nodig hadden, al dan niet door tussenkomst van [medeverdachte 6] , door aan [medeverdachte 3] . [naam 16] regelde het personeel voor het lab en [naam 17] zorgde voor de verkoop van het eindproduct.
Door alle handelingen van de betrokken personen tezamen kon uiteindelijk de productie van metamfetamine op gang komen en in stand worden gehouden. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.2.7.4 PeriodeDe rechtbank stelt vast dat verdachte op 26 februari 2020 een bestelling plaatste bij [medeverdachte 1] voor een eerste ketel voor de Mexicanen. Die ketel blijkt ook geleverd te zijn, immers later wordt er een tweede bestelling geplaats voor een tweede ketel. De bestelling op 26 februari 2020 kan dan ook als een eerste handeling binnen onderzoek Oscar worden aangemerkt. De rechtbank acht dan ook de gehele tenlastegelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.7.5 Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 26 februari 2020 tot en met 8 mei 2020 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het bewerken en vervaardigen van meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine.
4.3.2.8
Feit 2 – Onderzoek Oscar
Voor een weergave van de feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder 4.3.2.7.1 is opgenomen.
Zoals omschreven onder 4.3.2.7.3 merkt de rechtbank verdachte aan als medepleger bij het lab in Drempt. Verdachte heeft tot tweemaal toe de hardware voor het lab geregeld en was ook nauw betrokken bij de productie van de BMK die als basis diende voor de metamfetamine. Hoewel hij na het leveren van de goederen niet direct contact had met de personen in het lab, werd hij door [medeverdachte 3] geïnformeerd over het productieproces en de bijbehorende problemen. Het was mede door het handelen van verdachte dat de toevoer van grondstoffen telkens weer op gang kwam, zodat de productie van metamfetamine door kon gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte onder die omstandigheden ook verantwoordelijk voor de aan de productie van metamfetamine gerelateerde stoffen die in het lab zijn aangetroffen. Zij acht daarom het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde stoffen op 8 mei 2020 wettig en overtuigend bewezen.