ECLI:NL:RBZWB:2022:312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5704 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet

Op 25 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, eigenaar van een perceel in Sint Willebrord, bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Rucphen. De burgemeester had op 14 december 2021 besloten om het perceel te sluiten voor de duur van één maand op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er goederen voor illegale hennepteelt waren aangetroffen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat de sluiting onevenredig was en hij niet verantwoordelijk was voor de aangetroffen goederen.

Tijdens de zitting op 13 januari 2022 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De burgemeester werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De burgemeester stelde dat de aangetroffen goederen in de loods van verzoeker duidden op voorbereidingshandelingen voor grootschalige hennepteelt, en dat hij daarom bevoegd was om tot sluiting over te gaan. Verzoeker betwistte echter de aanwezigheid van een strafbaar feit en stelde dat hij niet op de hoogte was van de situatie in zijn pand.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat de sluiting van de woning niet evenredig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe en schorste het besluit van de burgemeester voor zover het de sluiting van de woning betrof. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker en zijn dochter om gebruik te kunnen maken van de woning zwaarder wogen dan het belang van de burgemeester bij sluiting van de woning. De burgemeester werd opgedragen het griffierecht te vergoeden en werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5704 OPIUMW VV

uitspraak van 25 januari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. S. de Goede,
en

de burgemeester van de gemeente Rucphen (de burgemeester), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 december 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van zijn perceel aan [adres perceel] in [plaats perceel] voor de duur van één maand. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 januari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Kuijlen en mr. S. Geleverd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoeker is eigenaar van het perceel (woning en loods) aan [adres perceel] in [plaats perceel].
Uit het Hennepinformatiebericht van 23 oktober 2021 en het proces-verbaal van bevindingen van dezelfde datum blijkt dat de politie en toezichthouders van de gemeente Rucphen op die datum, na een MMA-melding, in deze woning en loods zijn binnengetreden. In de loods werden de volgende goederen aangetroffen:
  • zakken potgrond
  • drie lege watervaten
  • een gedemonteerd centraal geregeld bevloeiingssysteem
  • meerdere opgestapelde plantenpotten, gebruikt en ongebruikt
  • beluchtingsbuizen
  • gedemonteerde kweektenten
  • afvoerbuizen
  • tuinslang
  • druppelsysteem
  • 3 opti-climate units
  • een henneprest
De politie concludeert op grond van de bevindingen van het onderzoek dat er op het perceel [adres perceel] in [plaats perceel] goederen voor de illegale beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt aanwezig waren. De politie vermoedt dat deze hennepgerelateerde goederen klaarstonden om een kwekerij op te bouwen.
Op 23 november 2021 heeft de burgemeester aan verzoeker zijn voornemen kenbaar gemaakt om het perceel met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van een maand te sluiten.
Verzoeker heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker gelast om het perceel [adres perceel] in [plaats perceel] (woning en loods) te sluiten en gesloten te houden voor een periode van een maand, met ingang van 28 december 2021.
De burgemeester stelt dat tijdens een controle van de loods een groot aantal stoffen en voorwerpen zijn aangetroffen die worden gebruikt bij de productie van hennep. Daarnaast is in de loods een met isolatiewanden afgesloten ruimte gecreëerd. Van deze wanden is bekend dat deze vaak bij de productie van hennep worden gebruikt. Verzoeker wist of had ernstig vermoeden kunnen hebben dat deze goederen bestemd zijn voor het plegen van een strafbaar feit op grond van de Opiumwet.
Volgens de burgemeester is voldoende gebleken dat sprake is van strafbare voorbereidings-handelingen ten aanzien van grootschalige bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt. Er is voldaan aan twee of meer punten van de professionaliteitsindicatie. Er zijn stoffen en voorwerpen aangetroffen die kunnen voorzien in (het aanleggen van) een centraal geregeld bevloeiingssysteem en een thermostaat of computergestuurde verwarming (Opticlimates). Daarnaast is in het achterste gedeelte van de loods een afgescheiden ruimte gemaakt met isolatiewanden.
De burgemeester acht het niet onaannemelijk dat in de directe omgeving van het perceel overlast is ontstaan door het gebleken voornemen om daar verdovende middelen aanwezig te hebben. De bekendheid van de locatie als locatie waar verdovende middelen aanwezig (zullen) zijn, brengt gevaar met zich mee. De aanloop naar het perceel dient te worden tegengegaan net als de bekendheid van het perceel als locatie waar verdovende middelen aanwezig (zullen) zijn.
De burgemeester ziet geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat hij af zou moeten zien van sluiting.
Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat hij het perceel had verhuurd en niet bekend was met hetgeen is aangetroffen, stelt de burgemeester dat verzoeker als eigenaar van het perceel verantwoordelijk is voor wat daarop gebeurt. Daarbij is de sluiting een objectgebonden maatregel, niet gericht op een persoon maar op het object. Verder stelt de burgemeester dat verzoeker in redelijkheid had kunnen vermoeden dat de aangetroffen goederen vermoedelijk voor illegale doeleinden zullen worden gebruikt.
Ten aanzien van verzoekers stelling dat door sluiting het risico reëel is dat de recente omgangsregeling met zijn dochter wordt ingetrokken, stelt de burgemeester dat uit contact met de rechtbank Oost-Brabant is gebleken dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de omgangregeling bij sluiting van verzoekers woning wordt ingetrokken, vanwege het ontbreken van voorwaarden in de beschikking. Als toch om intrekking zal worden verzocht, bestaat er volgens de burgemeester onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verzoeker door sluiting geen omgang met zijn dochter meer mag hebben.
Bovendien zal sluiting niet tot onevenredige gevolgen voor verzoeker of zijn dochter leiden. Verzoeker heeft niet gesteld dat hij niet voor een maand een ander onderkomen kan vinden. Bij sluiting zal verzoeker slechts twee dagdelen zijn dochter niet in de woning aan [adres perceel] kunnen opvangen. De impact op verzoeker en zijn dochter is daarmee volgens de burgemeester bijzonder gering. In het verweerschrift en ter zitting heeft de burgemeester erkend dat de dochter van verzoeker vanaf eind januari ook twee nachten in de woning mag verblijven, ten tijde van het bestreden besluit was dit krachtens de omgangsregeling echter nog niet het geval.
De burgemeester stelt dat het belang van sluiting – het tegengaan van ondermijnende criminaliteit – zwaarder weegt dan verzoekers belang om in de woning te kunnen blijven. Conform het Damoclesbeleid volgt bij een eerste constatering van voorbereidings-handelingen sluiting van een maand. De burgemeester ziet geen reden voor toepassing van een minder ingrijpende maatregel, zoals het sluiten van alleen de loods. Het is mogelijk om vanuit de woning ongezien toegang tot de loods te verkrijgen. De woning staat in directe verbinding met de loods door een interne deur aan de achterzijde. Daarom is ook sluiting van de woning noodzakelijk. Het vervangen van sloten is niet afdoende omdat er geen toezicht op kan worden gehouden dat de sloten niet nogmaals worden vervangen of verbroken. Volgens de burgemeester is sluiting van het gehele perceel gedurende een maand de minst ingrijpende maatregel om de doelstellingen van het Damoclesbeleid te verwezenlijken.
3.
Verzoek
Verzoeker heeft gesteld dat er geen zorgvuldig onderzoek is geweest. Op basis daarvan kunnen geen conclusies worden getrokken over voorbereidingshandelingen of het professionele karakter van de hennepteelt. Zo is niet onderzocht hoeveel hennepplanten met de aangetroffen goederen gekweekt zouden kunnen worden en is onvoldoende onderzocht wat de mate van professionaliteit van de kwekerij zou zijn. De burgemeester heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt of het grootschalig opzetten van een hennepplantage.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Verzoeker wijst op de geschiedenis van totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet. Daarnaast is de basis voor binnentreding wankel. Er is niet gebleken van een machtiging voor binnentreding.
De burgemeester is dan ook niet bevoegd om tot sluiting/handhavend optreden over te gaan.
Daarnaast is sluiting onevenredig en niet noodzakelijk. Verzoeker is volstrekt onschuldig en de dupe geworden van anderen. Hij wordt ook niet vervolgd voor een strafbaar feit. Er is geen sprake van een overtreding van grote omvang en evenmin van recidive. Ook is niet gebleken dat de locatie noopt tot sluiting. Verder is er geen handel vanuit de woning en dus ook geen loop naar de woning. De noodzaak om te sluiten is er daarom niet.
Met betrekking tot de evenredigheid stelt verzoeker dat er geen sprake is van verwijtbaarheid. Verzoeker heeft het perceel verhuurd. Voorafgaande aan de verhuur heeft verzoeker onderzoek gedaan naar de achtergrond van de huurder. Daaruit is niets noemenswaardig gekomen. Verzoeker heeft regelmatig inspecties verricht op het perceel en ook in de loods. Daaruit is niet gebleken dat de situatie verdacht of zorgwekkend was. Verzoeker heeft dan ook aan zijn zorgplicht voldaan.
Verzoeker stelt verder dat met het beëindigen van de huurovereenkomst er geen reden meer is tot zorg dat overtreding van de Opiumwet wordt voortgezet. De overtreding is begaan door de huurder en verzoeker heeft daar geen aandeel in gehad. Voortzetting van de overtreding kan overigens worden voorkomen door het plaatsen van gasblokken, dichtmetselen van de ingang of verzegeling. Sluiting van ook de woning is dan niet nodig.
De gevolgen van sluiting zijn bijzonder groot voor verzoeker en zijn inwonende broer. Na moeizame onderhandelingen heeft verzoeker sinds kort een omgangsregeling met zijn dochter. Door sluiting van de woning wordt deze regeling teniet gedaan. Dat verzoeker zijn dochter ook op een ander adres kan ontvangen, zoals de burgemeester stelt, is slechts gissen en doet geen recht aan de situatie van een vechtscheiding met een onvoorspelbare en onbetrouwbare ex-echtgenote. Ook verzoekers broer heeft er een groot belang bij dat de woning niet wordt gesloten. Ook hij heeft geen vervangende woonruimte, heeft niet de financiële middelen voor vervangende woonruimte en komt bij sluiting op straat te staan. Daarnaast is het vanwege de coronasituatie vrijwel onmogelijk om op korte termijn een betaalbaar alternatief te regelen.
Volgens verzoeker is er met sluiting sprake van leedtoevoeging. Er is geen sprake van herstel van de rechtmatige toestand maar om bepaald gedrag te bewerkstelligen.
4.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5.
Juridisch kader
Het toepasselijke juridische kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor het besluit van de burgemeester, waarbij aan verzoeker een last onder bestuursdwang is opgelegd tot sluiting van zijn perceel (woning en loods) gedurende een maand.
De burgemeester is overgegaan tot sluiting, omdat op grond van hetgeen is aangetroffen in verzoekers loods aannemelijk is dat sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen ten aanzien van grootschalige hennepteelt. Op het perceel was een grote hoeveelheid goederen voor de illegale beroeps/ bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt aanwezig. De burgemeester stelt als gevolg daarvan bevoegd te zijn tot handhavend optreden en voorts dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Bevoegdheid tot handhavend optreden
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [1] volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stoffen, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [2] is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. [3]
Verzoeker betwist de aangetroffen voorwerpen en stoffen in zijn loods niet. Hij stelt echter dat door de burgemeester niet aannemelijk is gemaakt dat die gebruikt gaan worden voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkweek en hij betwist te hebben geweten van de aanwezigheid van die goederen of dat redelijkerwijs te hebben kunnen vermoeden. Als gevolg daarvan is de burgemeester volgens verzoeker niet bevoegd om handhavend op te treden. Daarnaast ontbreekt die bevoegdheid omdat aan de bevoegdheid tot binnentreding gebreken kleven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de politie en de toezichthouders van de gemeente Rucphen op grond van artikel 5:27, eerste lid, van de Awb bevoegd waren tot betreden van verzoekers loods. Bovendien was voor het betreden van de woning toestemming verleend door de huurder van verzoekers woning, [naam huurder].
Daarmee acht de voorzieningenrechter de bevoegdheid tot betreden van de loods, maar ook de woning, gegeven. Dat er (wellicht) maar één MMA-melding is geweest, doet aan deze bevoegdheid op grond van de Awb niet af.
De politie heeft in het Hennepinformatiebericht geconcludeerd dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig kweken van hennepplanten omdat is voldaan aan twee of meer indicatoren van de Aanwijzing Opiumwet met betrekking tot de professionaliteit. Er zijn een centraal geregeld bevloeiingssysteem, afscheiden ruimten in het pand (kweektent/-kast, growbox of anders) en een thermostaat- of computergestuurde verwarming aangetroffen. De burgemeester heeft daarnaast, hangende deze procedure, gewezen op onder meer het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht 2016’ van het Functioneel Parket Afpakken. Volgens de burgemeester kan op basis van de aangetroffen voorwerpen, met name de plantenpotten met hennepresten, worden geconcludeerd dat daarmee grootschalige hennepteelt van meer dan 200 hennepplanten of meer dan 500 gram plaats had kunnen vinden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet, gelet op de aard, omvang en het aantal van de aangetroffen voorwerpen en de hoge professionaliteit ervan, redelijkerwijs aangenomen worden dat deze gebruikt zouden worden voor de teelt van hennep op een grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige manier.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verzoeker, vanwege aard en omvang van de aangetroffen voorwerpen, kunnen weten dan wel moeten vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren voor (grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige) hennepteelt, maar hij had er ook van op de hoogte kunnen en moeten zijn dat die voorwerpen in de loods aanwezig waren. Verzoeker had bij inspectie, waarvan hij heeft verklaard dat hij die regelmatig hield, de drugsgerelateerde voorwerpen kunnen en moeten aantreffen. Dat geldt temeer nu hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, weer regelmatig in de woning kwam, daar ook sliep en de woning via een tussendeur is verbonden met de loods.
Gelet op het voorgaande is de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel bevoegd om handhavend op te treden. Een sluiting gedurende een maand is conform de Beleidsregel.
Gebruik maken van de bevoegdheid tot handhaving
De vraag is vervolgens of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om verzoekers woning en loods op grond van artikel 13b Opiumwet te sluiten.
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS is voor die beoordeling in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting komen in dit kader aan de orde. Inherent aan sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. [4]
Noodzaak
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de sluiting van het perceel noodzakelijk kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Aard en hoeveelheid van de aangetroffen voorwerpen, waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die zouden worden gebruikt voor een hennepkwekerij, maakt dat het perceel een rol zou gaan vervullen binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse nog geen overlast of loop is geconstateerd.
Voor zover verzoeker heeft gesteld dat er geen noodzaak (meer) is tot sluiting omdat de overtreding is begaan door de voormalig huurder van het perceel en de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker en [naam huurder], de voormalig huurder van verzoekers perceel, hebben verschillende verklaringen afgelegd. Verzoeker heeft [naam huurder] aangewezen als eigenaar van de drugsgerelateerde voorwerpen. [naam huurder] heeft verklaard dat anderen deze voorwerpen hebben opgeslagen in de loods en dat hij juist om die reden de huur heeft opgezegd. Onduidelijk is gebleven van wie de drugsgerelateerde voorwerpen in de loods waren. Voor zover verzoeker stelt dat met beëindiging van de huurovereenkomst er geen noodzaak meer is tot handhavend optreden, kan die stelling naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet worden gevolgd.
Evenredigheid
Verzoeker heeft voorts gesteld dat sluiting van zijn perceel onevenredig is. Hij is onschuldig, wordt niet vervolgd en zijn handelen is niet verwijtbaar. Verzoeker heeft regelmatig controles uitgevoerd op zijn perceel, maar toen geen drugsgerelateerde voorwerpen aangetroffen. De gevolgen van sluiting voor verzoeker en zijn inwonende broer zijn bijzonder groot, omdat zij geen vervangende woonruimte hebben, kunnen vinden of betalen. Daarnaast kan de recente omgangsregeling met verzoekers dochter door sluiting van de woning teniet worden gedaan. Tot slot stelt verzoeker dat de burgemeester zou moeten volstaan met sluiting van alleen de loods. De drugsgerelateerde voorwerpen zijn alleen in de loods en niet in zijn woning aangetroffen. Daarom is sluiting van alleen de loods aangewezen. Met betrekking tot de bezwaren die de burgemeester heeft tegen sluiting van alleen de loods heeft verzoeker aangeboden om de loods te verzegelen of dicht te metselen en aangegeven akkoord te gaan met regelmatige controles.
De burgemeester heeft gesteld dat hij in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht om van sluiting van verzoekers woning en loods af te zien. Hij heeft gesteld dat verzoeker altijd een beroep kan doen op de daklozenopvang en dat er mogelijkheden zijn om tijdelijk een vakantiewoning te huren. De burgemeester heeft verder gesteld dat onvoldoende is gebleken dat sluiting van het perceel tot intrekking van de omgangsregeling leidt. Uit informatie van de rechtbank Oost-Brabant is gebleken dat alleen de rechter op verzoek van één van de partijen een omgangsregeling kan intrekken als niet aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan. Aan de omgangsregeling van verzoeker met zijn dochter zijn geen voorwaarden verbonden en niet is gebleken dat de ex-echtgenote van verzoeker om intrekking heeft verzocht. Verder heeft, uitgaande van de ingangsdatum van de sluiting op 28 december 2021, de sluiting minimale impact op de omgangsregeling, omdat pas vanaf 29 januari 2022 overnachtingen zijn toegestaan. Tot slot ziet de burgemeester in het aanbod van verzoeker om zijn loods te verzegelen of dicht te metselen en regelmatige controles toe te staan geen aanleiding gezien om tot sluiting van alleen de loods over te gaan. Volgens de burgemeester zijn bij alleen sluiting van de loods en niet van de woning de controles complexer en tijdrovender en van de afdeling handhaving, die al overbelast is, niet te vergen.
Zoals hiervoor reeds overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker als verhuurder verantwoordelijk voor de gang van zaken op zijn perceel, temeer nu hij verklaard heeft regelmatig inspecties te verrichten en aldaar ook verbleef. Niet gesteld kan worden dat verzoeker van de overtreding geen (enkel) verwijt kan worden gemaakt. Dat hij strafrechtelijk niet wordt vervolgd maakt dit niet anders. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om sluiting van verzoekers perceel onredelijk te achten.
De voorzieningenrechter ziet echter in andere omstandigheden wel reden voor het oordeel dat de burgemeester in dit specifieke geval in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot sluiting van het gehele perceel, inclusief verzoekers woning.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de drugsgerelateerde voorwerpen alleen in de loods zijn aangetroffen en niet in de woning. Met betrekking tot de omgangsregeling overweegt de voorzieningenrechter dat, alhoewel die regeling alleen juridisch kan worden ingetrokken door de familierechter na een verzoek daartoe, dat niet betekent dat sluiting van verzoekers woning niet de omgang met zijn dochter zal bemoeilijken. De voorzieningenrechter acht verzoekers stelling dat de ex-partner in het kader van de uitvoering van de omgangsregeling (die ook het overnachten van de dochter in zijn woning omvat) van de sluiting van de woning op de hoogte zal raken en de omgang dan feitelijk zal (kunnen) frustreren, voldoende onderbouwd.
Tot slot acht de voorzieningenrechter de door de burgemeester genoemde omstandigheid, dat bij sluiting van alleen de loods het toezicht lastiger is in verband met de controlemogelijkheden, onvoldoende onderbouwd. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker heeft aangeboden tot verzegeling of dichtmetselen van toegang vanuit de woning tot de loods over te gaan en dit niet alleen via fysieke controle, maar met ook met digitale middelen (bijvoorbeeld facetime) zou kunnen worden gecontroleerd. De burgemeester heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat, in het kader van de evenredigheid, in deze zaak niet kan worden volstaan met sluiting van alleen de loods.
Alles overziend is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester in redelijkheid wel heeft kunnen overgaan tot sluiting van de loods, maar niet ook tot de sluiting van verzoekers woning voor de duur van een maand. Zij acht de belangen van verzoeker (en zijn minderjarige dochter) om gebruik te kunnen blijven maken van de woning in dit specifieke geval zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester bij sluiting van (ook) de woning. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, maar alleen waar het de sluiting van de woning voor de duur van een maand betreft.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom gedeeltelijk toe. Zij schorst het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op sluiting van verzoekers woning aan de Sportparkstraat 21 in Sint Willebrord. Deze voorziening vervalt 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat verzoeker zal zorgen voor de nodige maatregelen, bestaande uit verzegeling en/of het dichtmetselen van de toegang vanuit de woning tot de loods, zodat de loods gedurende een maand niet toegankelijk is en dat hij meewerkt aan controles daarop. Dit heeft hij ter zitting ook toegezegd.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe;
  • schorst het bestreden besluit, voor zover de burgemeester daarbij de sluiting voor de duur van een maand heeft gelast van de woning [adres perceel] in [plaats perceel], tot 6 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: juridisch kader

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:27
1. Om bestuursdwang toe te passen, hebben door het bestuursorgaan aangewezen personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
OPIUMWET
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 11
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
AANWIJZING OPIUMWET
Deze aanwijzing heeft betrekking op de opsporing en de vervolging van personen die delicten uit de Opiumwet begaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de bestuurlijke en strafrechtelijke aspecten van het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops en aan de vervolging van voorbereidingshandelingen met betrekking tot lijst II-middelen.
3.2.1.
Teelt van hennep (of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie. Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
- De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
- De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen
- Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
3.3.
Voorbereiden of vergemakkelijken van feiten onder 3.2 met betrekking tot grote hoeveelheden alsmede beroeps- of bedrijfsmatig geteelde hennep
In artikel 11a OW is strafbaar gesteld het voorbereiden of vergemakkelijken van het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen. afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van een grote hoeveelheid hennepproducten alsmede het voorbereiden of vergemakkelijken van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
In bijlage 1 (Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis) zijn onder meer een centraal geregeld bevloeiingssysteem/drupsysteem, een kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten en thermostaat- of computergestuurde verwarming opgenomen als hoge indicatoren voor professionaliteit.
DAMOCLESBELEID GEMEENTE RUCPHEN 2020
In deze Beleidsregel is met betrekking tot voorbereidingshandelingen bepaald dat in het geval er sprake is van voorbereidingshandelingen de burgemeester een kortere sluitingstermijn hanteert. Dit heeft te maken met het feit dat er op dat moment (nog) geen verdovende middelen aanwezig zijn in het pand. Ook vindt er op dat moment nog geen drugshandel plaats. Het risico op openbare ordeverstoringen is daarmee kleiner. De betrokken personen (en de daarmee samenhangende risico’s) en attributen zijn echter al wel aanwezig. Ook het aansluiten en opzetten van bijvoorbeeld een drugslab dan wel een hennepkwekerij/drogerij brengt risico’s met zich mee. Vandaar dat wel gekozen wordt voor het opleggen van een maatregel. De openbare orde moet immers gehandhaafd blijven.
Bij eerste constatering van voorbereidingshandelingen in een woning of bijbehorend erf volgt sluiting gedurende 1 maand.
Bij een overtreding van artikel 13b Opiumwet kan sprake zijn van verzwarende dan wel verlichtende omstandigheden waardoor een langere/kortere sluitingstermijn wordt gehanteerd. Ook kan de burgemeester ervoor kiezen om in een specifiek geval een waarschuwing op te leggen.
De sluitingsduur die geldt bij de aanwezigheid van verzwarende omstandigheden wordt per geval bepaald. De belangrijkste feiten en omstandigheden die aangemerkt kunnen worden als verzwarende omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, zijn (niet-limitatief) onder meer indicatoren van enige professionaliteit of attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt.

Voetnoten

1.TK 2016-2017, 34 763, nr. 3, p. 4 en TK 2017-2018, 34 763, nr. 6, p. 5
2.TK 2016-2017, 34 763, nr. 3, p. 3
3.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:368)
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1682)