In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Ergec, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. Eiseres had beroep ingesteld tegen besluiten van het college waarin het recht op bijstand werd ingetrokken en een terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand werd geëist. De intrekking van de bijstandsuitkering ging in per 29 november 2018, en het college vorderde een bedrag van € 16.272,57 terug over de periode van 29 november 2018 tot en met 29 december 2019. Na bezwaar van eiseres heeft het college de intrekking aangepast naar 19 januari 2019 en het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 14.450,57.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiseres had onvoldoende informatie verstrekt over haar financiële situatie en hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank oordeelde dat het college terecht tot intrekking en terugvordering was overgegaan. Eiseres had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet opging, omdat de omstandigheden bij het huidige onderzoek anders waren dan bij het vorige rechtmatigheidsonderzoek. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en verklaarde het beroep ongegrond.