Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 2 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,
Procesverloop
(BRE 20/9876 GEMWT)ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 21 oktober 2020
(bestreden besluit I)over de bij besluit van 14 oktober 2019 opgelegde eerste last onder dwangsom aan [naam eiseres] op de locatie [adres 1] 1 te [plaatsnaam] , vanwege het in strijd met de Wet kinderopvang (Wko) niet opvangen van de kinderen in één stamgroep. Daarnaast heeft eiseres beroep
(BRE 20/9877 GEMWT)ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 21 oktober 2020
(bestreden besluit II),over de invordering van een verbeurde dwangsom vanwege het niet nakomen van die last.
(BRE 20/9875 GEMWT)ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 21 oktober 2020
(bestreden besluit III)over de bij besluit van 26 maart 2020 opgelegde tweede en hogere last onder dwangsom, vanwege het niet opvangen van de kinderen in één stamgroep op de locatie [adres 1] 1 te [plaatsnaam]
.Daarnaast betwist eiseres het besluit
(bestreden besluit IV)van het college van 20 mei 2021 tot invordering van een verbeurde dwangsom vanwege het niet nakomen van de tweede last (
BRE 21/2729 GEMWT).
Overwegingen
(primair besluit I)heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres vanwege – onder andere – het niet opvangen van de kinderen in stamgroepen. Dit is volgens het college in strijd met artikel 1.50, eerste en tweede lid, van de Wko in samenhang met artikel 9, eerste, tweede, zevende, achtste en negende lid van het Bkk. Het college heeft eiseres gelast om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Ten aanzien van deze overtreding heeft het college aan de last een dwangsom verbonden van € 1.500,- ineens. De begunstigingstermijn heeft het college vastgesteld tot en met 6 december 2019.
bestreden besluit Iheeft het college het daartegen gerichte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daar op 30 november 2020 beroep tegen ingesteld.
Bestreden besluit II (BRE 20/9877 GEMWT)
(primair besluit II)besloten tot invordering van het verbeurde dwangsombedrag. Bij
bestreden besluit IIheeft het college het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft daar op 27 november 2020 beroep tegen ingesteld.
(primair besluit III)heeft het college de tweede last onder dwangsom opgelegd aan eiseres. Het college heeft eiseres gelast om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Hiertoe diende eiseres zorg te dragen dat de opvang plaatsvindt in stamgroepen, conform artikel 9 van het Bkk. Het college heeft daar een dwangsom aan verbonden van € 3.000,- ineens.
bestreden besluit IIIongegrond verklaard. Eiseres heeft daar op 30 november 2020 beroep tegen ingesteld.
(bestreden besluit IV).
primairniet bevoegd om de last onder dwangsom op te leggen, omdat de daaraan voorafgaande aanwijzing niet was opgelegd vanwege het niet opvangen van de kinderen in stamgroepen, maar vanwege het verplaatsen van de kinderen tussen verschillende locaties. Tijdens de inspectie van 15 mei 2019 is laatstgenoemde overtreding niet geconstateerd.
meer subsidiairaan dat artikel 9, achtste en negende lid, van het Bkk daar de mogelijkheid voor bieden. Bij toepassing van die bepalingen bestaat de kans dat een kind gedurende de week in meer dan twee verschillende stamgroepruimten wordt opgevangen. [3] Tijdens de inspectie is nagelaten om te onderzoeken of daar sprake van was.
primairaangevoerd dat het college het invorderingsbesluit ten onrechte heeft genomen, omdat eiseres de eerste last onder dwangsom niet heeft overtreden. De last heeft betrekking op de opvang van kinderen in de stamgroepen, maar niet op de omvang van de stamgroepen.
subsidiairaan toegevoegd dat de eerste last onder dwangsom nog niet uitgewerkt was en dat daarom nog geen herhaalde hogere last onder dwangsom opgelegd mocht worden.
primair besluit I) opgelegd bij besluit van 14 oktober 2019. Eiseres heeft daar bij brief van 21 november 2019 bezwaar tegen gemaakt. De met de last onder dwangsom samenhangende invorderingsbeschikking (
primair besluit II) heeft het college genomen op 31 maart 2020. Gelet op voornoemde bepaling uit de Awb, had het bezwaar tegen de eerste last onder dwangsom ook betrekking op de invorderings-beschikking en had het college de gronden tegen de invorderingsbeschikking mee moeten nemen in de heroverweging in bezwaar tegen de last onder dwangsom. Het college heeft die gronden echter ten onrechte aangemerkt als een afzonderlijk bezwaarschrift en heeft ten onrechte bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar (
bestreden besluit I en bestreden besluit II) besloten op de bezwaren tegen de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I, II, III en IV;
- herroept het primaire besluit I, het primaire besluit II en het primaire besluit III;
- draagt het college op het in BRE 20/9875 WET betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- draagt het college op het in BRE 20/9876 WET betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- draagt het college op het in BRE 20/9877 WET betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.