ECLI:NL:RBZWB:2022:3094

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
C/02/394040 / JE RK 22-131 C/02/396948 / JE RK 22-725
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en wijziging zorgregeling in familiezaken

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 31 mei 2022, werd een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], toegewezen voor de duur van zes maanden. Tevens werd een verzoek tot wijziging van de zorgregeling afgewezen, omdat dit verzoek door de verzoeker was ingetrokken. De kinderrechter overwoog dat de moeder instemde met een regeling die door de vader was voorgesteld, wat leidde tot meer rust voor de minderjarige. Echter, de kinderrechter benadrukte dat de positie van de kinderrechter en de gecertificeerde instelling (GI) niet afhankelijk is van de afspraken die ouders onderling maken. De kinderrechter vond het nog onvoldoende duidelijk of de afspraken op lange termijn de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige konden wegnemen. De GI werd opgedragen om in de komende periode een observerende rol in te nemen en te monitoren hoe het met de minderjarige gaat, met de mogelijkheid om in te grijpen als de onveiligheid of opvoedingsbedreigingen toenamen.

De kinderrechter merkte op dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige bij de moeder woont. De kinderrechter had eerder al beslissingen genomen over de ondertoezichtstelling en de zorgregeling, en deze beschikking is een vervolg op die eerdere beslissingen. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI, en riep beide ouders op om de GI van toetsbare informatie te voorzien. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummers: C/02/394040 / JE RK 22-131
C/02/396948 / JE RK 22-725
Datum uitspraak: 31 mei 2022

(nadere) beschikking wijziging zorgregeling en verlenging ondertoezichtstelling

in de zaken van
[naam], hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd te [plaats] ,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,

[naam] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
Advocaat mr. Van den Ouden te Oude Tonge.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het (verdere) procesverloop

Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
In de zaak met kenmerk C/02/394040 / JE RK 22-131:
- de beschikking van 11 maart 2022 met alle daarin genoemde stukken;
In de zaak met kenmerk C/02/396948 / JE RK 22-725:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 april 2022, ingekomen bij de griffie op 22 april 2022.
- het verweerschrift van mr. Van den Ouden van 13 mei 2022.
Op 20 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaken mondeling - met gesloten deuren - behandeld.
Gehoord zijn:
- een vertegenwoordigster van de GI,
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Opgeroepen, maar niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de vader en diens raadsman.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 september 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van [naam] , met ingang van 2 september 2020 en tot 2 januari 2021.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 september 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd, met ingang van 2 september 2021 en tot 2 juni 2022.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 juni 2021 is de gecertificeerde instelling [naam] vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting [naam] .
Bij beschikking van 11 maart 2022 heeft de kinderrechter zijn beslissing op het verzoek van de GI ten aanzien van de zorgregeling aangehouden.

De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/394040 / JE RK 22-131:
In deze zaak ligt voor het verzoek van de GI om de zorgregeling, uitvoerbaar bij voorraad, als volgt te wijzigen:
- een keer per week, twee uur op neutraal terrein voor een minimale periode van drie maanden.
In de zaak met kenmerk C/02/396948 / JE RK 22-725:
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden.

De standpunten

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling gehandhaafd en heeft haar verzoek tot wijzigen van de zorgregeling ingetrokken. Namens de GI is toegelicht dat zij bekend is met de afspraken die de ouders onderling hebben gemaakt. De GI heeft hierover met de moeder gesproken. De moeder heeft aangegeven dat door de afspraken meer rust voor [minderjarige] is gekomen, maar dat zij zich wel zorgen maakt over de toekomst. De moeder is de GI dankbaar voor haar inzet, maar vraagt zich af wat de inzet van de GI heeft opgeleverd omdat de betrokkenheid van de GI de vader frustreert waarbij hij ook [minderjarige] bij de situatie betrekt. De GI ziet geen mogelijkheden om in de samenwerking met de vader te komen, maar constateert dat zij in deze situatie de veiligheid van [minderjarige] niet kan waarborgen.
De GI kan niet vaststellen dat [minderjarige] veilig is en dat haar ontwikkeling veilig kan verlopen. De GI kan wel vaststellen dat de moeder goed genoeg ouderschap aan [minderjarige] kan bieden. Verder heeft de GI verklaard dat het gelet op de relatieve rust die nu tussen de ouders is ontstaan, niet raadzaam is om de zorgregeling nu te wijzigen. Daarom heeft de GI dat verzoek ingetrokken.
De Raad heeft verklaard dat de relatieve rust die nu voor [minderjarige] is ontstaan wel onder de voorwaarde tot stand is gekomen dat de moeder met de wensen van de vader instemt. Dat kan functioneel zijn, maar de Raad vraagt zich wel af wat er gebeurt als er opnieuw zich iets voordoet waarover de ouders het niet eens zijn. Dan kan [minderjarige] weer klem komen te zitten. De Raad maakt zich ernstige zorgen of bij de vader goed genoeg ouderschap aanwezig is, maar overweegt dat een sturende houding van de GI naar verwachting niet tot een positieve verandering zal leiden. Tegelijkertijd kan het niet zo zijn dat de vader er door zijn houding voor kan zorgen dat de bescherming voor [minderjarige] verdwijnt. [minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd en de betrokken instanties die verantwoordelijk zijn voor haar bescherming moeten die verantwoordelijkheid ook nemen. De Raad adviseert daarom het verzoek van de GI ten aanzien van de ondertoezichtstelling toe te wijzen. Daarbij adviseert de Raad om de GI in de komende periode een observerende rol te laten innemen waarbij zij kan bezien of het de ouders lukt om zich aan de afspraken te houden die zij met elkaar hebben gemaakt. Als het minder goed gaat dan kunnen de ouders terugvallen op de GI.
Bij verweerschrift is namens de vader verzocht het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, onder meer onder verwijzing naar een schriftelijke overeenkomst tussen de ouders waarin zij onder meer die wens uiten.

De beoordeling

In de zaak met kenmerk C/02/394040 / JE RK 22-131:
De GI heeft haar verzoek ten aanzien van het wijzigen van de zorgregeling ingetrokken. De kinderrechter kan dit verzoek daarom niet verder beoordelen en zal dit verzoek afwijzen.
In de zaak met kenmerk C/02/396948 / JE RK 22-725:
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling toewijzen en de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van zes maanden.
De kinderrechter stelt vast dat de ouders in het kader van het bevorderen van de rustige leef- en opvoedomstandigheden voor [minderjarige] de samenwerking hebben gezocht, waarbij de moeder instemt met de regeling die de vader heeft voorgesteld en de vader zijn verzoeken inzake een andere procedure heeft ingetrokken en de ouders ook ten aanzien van de school de samenwerking zoeken. Daardoor lijkt het rustiger te zijn geworden voor [minderjarige] en de moeder. De kinderrechter vindt dit een positieve ontwikkeling, maar spreekt zich voor het overige niet uit over de afspraken die de vader en de moeder met elkaar hebben gemaakt. Hij overweegt wel dat de positie en bevoegdheden van de GI en de kinderrechter bij wet zijn bepaald en niet afhankelijk zijn van de afspraken die ouders daar onderling over maken. Als de ouders daadwerkelijk in staat blijken te zijn om onderling samen te werken dan juicht de kinderrechter dat toe. Wel overweegt hij dat het nu voor hem onvoldoende duidelijk is dat de afspraken op langere termijn de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] kunnen wegnemen. Zo is het voor hem niet duidelijk geworden dat de ouders beide hebben ingestemd met het door school noodzakelijk geachte ondersteunende systeem, waarbij onder meer een kinderpsycholoog is aangezocht voor [minderjarige] . De kinderrechter overweegt dat daarnaast is gebleken dat een actief optredende GI voorlopig niet zal bijdragen aan een positief resultaat omdat de vader zich daar naar verwachting sterk tegen zal blijven verzetten. De kinderrechter verwacht daarom van de GI dat zij in de komende periode een observerende rol inneemt waarbij zij monitort hoe het met [minderjarige] gaat en op welke wijze het hulpaanbod vanuit school effectief is geworden en helpend is geweest voor [minderjarige] . Daarbij verwacht de kinderrechter wel van de GI dat zij in actie komt als in de komende periode de onveiligheid en de opvoedingsbedreigingen zouden toenemen. Het uitgangspunt blijft dat de ontwikkeling van [minderjarige] onbedreigd haar vervolg moet krijgen. Hij roept daarom beide ouders op om de GI in dat verband van toetsbare informatie te voorzien.
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing:

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk C/02/396948 / JE RK 22-725:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 2 juni 2022 en tot 2 december 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met kenmerk C/02/394040 / JE RK 22-131:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Verheuvel als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch