In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 31 mei 2022, werd een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], toegewezen voor de duur van zes maanden. Tevens werd een verzoek tot wijziging van de zorgregeling afgewezen, omdat dit verzoek door de verzoeker was ingetrokken. De kinderrechter overwoog dat de moeder instemde met een regeling die door de vader was voorgesteld, wat leidde tot meer rust voor de minderjarige. Echter, de kinderrechter benadrukte dat de positie van de kinderrechter en de gecertificeerde instelling (GI) niet afhankelijk is van de afspraken die ouders onderling maken. De kinderrechter vond het nog onvoldoende duidelijk of de afspraken op lange termijn de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige konden wegnemen. De GI werd opgedragen om in de komende periode een observerende rol in te nemen en te monitoren hoe het met de minderjarige gaat, met de mogelijkheid om in te grijpen als de onveiligheid of opvoedingsbedreigingen toenamen.
De kinderrechter merkte op dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige bij de moeder woont. De kinderrechter had eerder al beslissingen genomen over de ondertoezichtstelling en de zorgregeling, en deze beschikking is een vervolg op die eerdere beslissingen. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de ouders en de GI, en riep beide ouders op om de GI van toetsbare informatie te voorzien. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.