ECLI:NL:RBZWB:2020:6512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_9431 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2020, werd een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg, dat hem een last onder bestuursdwang had opgelegd tot sluiting van zijn woning voor een periode van zes maanden. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine en andere druggerelateerde voorwerpen in de woning. Verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en dat er geen feitelijke handel vanuit zijn woning had plaatsgevonden. Hij voerde aan dat de sluiting van de woning onterecht was en dat deze hem onevenredig zou benadelen, vooral gezien zijn gezondheidsproblemen en de gevolgen van de coronamaatregelen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs bevoegd was om de woning te sluiten. De rechter benadrukte dat de burgemeester niet verplicht was om een minder verstrekkende maatregel te treffen, zoals een waarschuwing. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en dat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen het algemeen belang van handhaving van de Opiumwet. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waarbij hij ook opmerkte dat verzoeker geen bijzondere binding met de woning had aangetoond die de sluiting onterecht zou maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9431 OPIUMW VV

uitspraak van 17 december 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. A. Darrazi, advocaat te Tilburg,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 oktober 2020 (bestreden besluit) van verweerder inzake het opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning voor zes maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 december 2020.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger]

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Met ingang van 12 juni 2013 heeft verzoeker de woning aan [adres] in [plaatsnaam] gehuurd. Stichting WonenBreburg is eigenaar van de woning.
Op 30 juli 2020 heeft een controle in de woning plaatsgevonden naar aanleiding van overlastmeldingen. Bij die controle hebben de toezichthouders in een vriezer op een slaapkamer op de bovenverdieping van de woning 3.730 gram amfetamine aangetroffen. In de andere slaapkamer werden in een bigshopper voorwerpen/stoffen bestemd voor de productie van/handel in verdovende middelen aangetroffen, te weten zwavelzuur, sealbags, een apparaat om sealbags mee te sluiten (sealmachine), een weegschaal, maatbekers en een zeef.
Op 18 augustus 2020 heeft de burgemeester het voornemen kenbaar gemaakt om de woning voor een periode van zes maanden te sluiten.
Op 14 september 2020 heeft verzoeker zijn zienswijze naar voren gebracht.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester aan Stichting WonenBreburg een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 19 oktober 2020 voor een periode van zes maanden te sluiten. Verzoeker bevond zich op dat moment in het kader van de strafzaak in voorlopige hechtenis. Op 4 november 2020 is hij door de meervoudige strafkamer van de rechtbank vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van de amfetamine omdat de wetenschap van de amfetamine in de woning niet wettig en overtuigend bewezen werd geacht.
Verzoeker heeft op 9 november 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen de sluiting van de woning en hangende het bezwaar heeft hij om een voorlopige voorziening verzocht. Verzoeker wenst met spoed toegang tot zijn woning en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen tot en met zes weken na verzending van het besluit op bezwaar.
2. Verzoeker voert aan dat de burgemeester in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken, omdat hij niet wist en ook niet kon weten dat de drugs in zijn woning lagen. Er heeft geen handel vanuit de woning plaatsgevonden en er is geen onrust of overlast ontstaan. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de woning een rol speelt in de keten van drugshandel. Verzoeker vindt het besluit daarom onvoldoende gemotiveerd. Verder is verzoeker van mening dat sprake is van strijd met artikel 8 EVRM en dat de burgemeester had kunnen volstaan met een minder verstrekkende maatregel, zoals het geven van een waarschuwing. Verzoeker stelt dat hij vanwege zijn gezondheidsproblemen een bijzondere binding heeft bij het hebben van een woning. Sluiting en ontruiming van de woning zouden desastreuze gevolgen hebben voor de structuur en stabiliteit in het leven van verzoeker en een negatieve invloed hebben op zijn gezondheid. Vanwege zijn kwetsbare gezondheid in de huidige coronatijd moet hij juist thuis kunnen blijven. Daarnaast zal verzoeker op een zwarte lijst komen te staan waardoor hij voorlopig niet in aanmerking zal komen voor een nieuwe sociale huurwoning en particuliere huurwoningen zijn voor hem te duur. Bovendien is het maar de vraag of hij terecht kan bij Traverse. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel. De belangenafweging had in het voordeel van verzoeker moeten uitvallen.
Ten slotte is verzoeker van mening dat hij dubbel wordt gestraft omdat hij via het strafrecht werd vervolgd als verdachte en nu opnieuw via de Opiumwet. Deze grond heeft verzoeker op de zitting ingetrokken, zodat deze geen bespreking behoeft.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Gelet op de gemotiveerde stelling van verzoeker dat het in verband met zijn persoonlijke situatie noodzakelijk is om toegang tot de woning te verkrijgen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat ter zitting niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de inmiddels in gang gezette procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst onherroepelijk is.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning gedurende zes maanden, in bezwaar stand zal houden.
Bevoegdheid tot sluiting
6.1
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in de door hem vastgestelde “Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (Damoclesbeleid)” (de beleidsregels).
Op grond van de beleidsregels wordt een woning voor de duur van zes maanden gesloten wanneer in de woning (of op het bijbehorende erf) handel in harddrugs plaatsvindt met een hoeveelheid van meer dan 1.000 gram. Er is dan sprake van een zeer ernstig geval.
handelshoeveelheid
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) mag de burgemeester bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand of een daartoe behorend erf, die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk achten dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (zie bijvoorbeeld AbRS 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719). De burgemeester mag daarbij in zijn beleid aansluiting zoeken bij de hoeveelheden (0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs), die door het openbaar ministerie in haar richtlijnen als (gedoog-)grens voor “eigen gebruik” worden aangenomen. Het ligt in dat geval volgens die vaste rechtspraak op de weg van de belanghebbende om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Vast staat dat in de woning van verzoeker een meer dan een geringe overschrijding van de genoemde hoeveelheid harddrugs is aangetroffen, namelijk 3.730 gram amfetamine. Deze hoeveelheid aan harddrugs is dusdanig groot dat aangenomen kan worden dat deze drugs voor de handel bestemd waren. De burgemeester is op grond van de beleidsregels bevoegd om een sluiting van zes maanden te gelasten. Hij heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een minder verstrekkende maatregel zoals het geven van een waarschuwing, niet aan de orde is.
In het verzoekschrift heeft verzoeker gesteld dat de burgemeester niet bevoegd was de woning te sluiten, omdat de drugs niet van hem waren en hij ook niet wist van de aanwezigheid ervan in zijn woning. Ter zitting wordt de bevoegdheid van de burgemeester echter niet meer betwist. Deze grond behoeft daarom geen bespreking meer.
Handhavingsplicht
6.3
Vastgesteld is dat de burgemeester bevoegd is de last onder bestuursdwang op te leggen. Volgens vaste jurisprudentie zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien bijvoorbeeld concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
6.4
Tussen partijen is in geschil of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (zie AbRS
28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is ook van belang of feitelijke handel heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning of daarbij behorende erven. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083).
noodzaak
6.5
Verzoeker heeft gesteld dat sluiting van de woning niet noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Uit het dossier blijkt volgens verzoeker niet dat de woning bekend staat als drugspand. Van overlast ter zake handel in drugs is niet gebleken.
De burgemeester heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van overlast een aanloop door drugsgebruikers. Zelfs toen verzoeker zich in voorlopige hechtenis bevond, zijn drugsgebruikers in de woning waargenomen. Dit duidt erop dat de woning in het criminele circuit bekend staat als drugspand.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op basis van de bevindingen dat de woning als drugspand werd gebruikt, de sluiting van de woning noodzakelijk kon achten. Overigens is het uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie AbRS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435).
evenredigheid - verwijtbaarheid
6.6
De voorzieningenrechter overweegt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083).
Verzoeker heeft verklaard dat hij niet wist dat er drugs en voorwerpen bestemd voor de productie van/handel in drugs in zijn woning lagen. Volgens verzoeker zijn deze spullen door een vriend van zijn zoon in de woning gelegd en verzoeker kwam vanwege zijn gezondheidssituatie niet of nauwelijks op de bovenverdieping van zijn woning, waar de drugs zijn aangetroffen. Dat de wetenschap bij verzoeker ontbreekt, wordt bevestigd door de uitspraak van de meervoudige strafkamer van 4 november 2020, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het (opzettelijk) aanwezig hebben van verdovende middelen.
De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker wel een verwijt te maken valt. De huurovereenkomst van de woning staat op naam van verzoeker en hij is verantwoordelijk voor wat er in de woning gebeurt en wie er komen. Er zijn meerdere personen in de woning geweest, die geen bekenden van verzoeker waren. In de tuin zijn drie wietplanten aangetroffen en een van de personen die tijdens de controle in de woning aanwezig was, verklaarde dat verzoeker al langer spullen in huis heeft liggen die eigenlijk niet mogen. Verzoeker kan zich niet verschuilen achter onwetendheid.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de strafrechtelijke uitspraak niet kan dienen als sluitende onderbouwing van de stelling dat de wetenschap bij verzoeker ontbrak, omdat de bestuursrechtelijke toets van verwijtbaarheid niet gelijk kan worden gesteld aan de strafrechtelijke bewijsvraag.
Er zijn wietplanten in de tuin aangetroffen en er lagen kennelijk al langer (drugsgerelateerde) spullen in de woning. Verder is gebleken dat meerdere personen, waaronder voor verzoeker onbekende personen, de woning in en uit gingen en dat verzoeker (onder meer) de vriend van zijn zoon zonder toezicht zijnerzijds toegang gaf tot de bovenverdieping van de woning. Op deze bovenverdieping zijn in de vriezer de verdovende middelen en een tas met daarin maatbekers, een zeef, een weegschaal, sealbags, een sealmachine en flessen zwavelzuur, aangetroffen. Bij de controle op 30 juli 2020 gaf verzoeker direct aan dat deze goederen van een vriend van zijn zoon waren. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van verwijtbaarheid van verzoeker.
evenredigheid – gevolgen van de sluiting
6.7
Verzoeker voert aan dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Verzoeker stelt dat hij niet veel langer bij een vriend kan verblijven. Vanwege gezondheidsproblemen heeft hij binding met een woning, zeker nu corona een risico vormt voor zijn zwakke gezondheid. Ter onderbouwing heeft verzoeker een arbeidsdiagnostisch rapport en afspraakbevestigingen met de afdeling cardiologie overgelegd. Verder beschikt hij niet over financiële middelen om elders een (particuliere) huurwoning te betrekken. Dat hij bij Traverse terecht kan, staat allerminst vast.
De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker geen bijzondere binding heeft met deze woning, omdat er geen speciale voorzieningen in verband met zijn gezondheidssituatie zijn getroffen. Verder geeft hij aan dat hij heeft geïnformeerd naar de opvangmogelijkheden bij Traverse. Traverse beschikt over opvangplaatsen die coronaproof zijn ingericht. In geen geval komen inwoners van de gemeente op straat te staan.
De voorzieningenrechter overweegt dat inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Uit de stukken die verzoeker heeft overgelegd, blijkt niet dat zijn medische situatie dusdanig is dat hij niet elders kan verblijven. Van belang is in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar ook voor de burgemeester is een rol weggelegd. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting (zie AbRS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912). De burgemeester heeft hieraan voldaan en aangegeven dat verzoeker bij Traverse kan worden opgevangen, indien hij niet langer op het adres van een vriend kan verblijven waar hij thans verblijft.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het onevenredig moet worden geacht dat de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft gemaakt. De burgemeester mocht zich in dit geval op het standpunt stellen dat het met de tijdelijke woningsluiting te dienen algemeen belang, mede gelet op de ernst van de overtreding, prevaleert boven het belang van verzoeker op het ongestoord uitoefenen van zijn woongenot en privéleven. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat de sluiting van de woning in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 17 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: wettelijk kader

Opiumwet
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Amfetamine staat op lijst I van de Opiumwet (harddrugs).
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf, een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:2 van de Awb wordt onder herstelsanctie verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Ingevolge artikel 5:21, aanhef en onder a, van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. (inherente afwijkingsbevoegdheid).
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet (Damoclesbeleid).
Definitie drugshandel:
In deze beleidsregels wordt onder drugshandel verstaan: een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Een woning wordt gesloten:
- voor de duur van zes maanden wanneer in de woning (of op het bijbehorende erf) handel in harddrugs plaatsvindt met een hoeveelheid van meer dan 1.000 gram. Er is dan sprake van een zeer ernstig geval;
- voor de duur van drie maanden wanneer in de woning (of op het bijbehorende erf) voorwerpen en/of stoffen voorhanden zijn als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.