Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 september 2015 in Breda openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee personen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn met vier jaar en acht maanden. De verdediging had betoogd dat deze termijnoverschrijding een grond voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de waarheidsvinding niet in het gedrang was gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de openlijke geweldpleging, gebaseerd op getuigenverklaringen en aangiftes van de slachtoffers. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het meermalen slaan, stompen, schoppen en trappen van de slachtoffers, en het met een glazen fles slaan van een van hen. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de lange tijdsduur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in een andere levensfase verkeert. Daarom heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gebruikmakend van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.