Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 september 2015 te Breda openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee personen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 24 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging voerde aan dat de lange duur van de procedure, met een overschrijding van de redelijke termijn van vier jaar en acht maanden, zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van belemmering van de waarheidsvinding en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De bewezenverklaring was gebaseerd op getuigenverklaringen en aangiftes van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ook al was hij niet bij alle geweldshandelingen betrokken. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft vastgesteld dat hij strafbaar was voor het openlijk in vereniging plegen van geweld.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn en de eerdere veroordelingen van de verdachte, heeft de rechtbank besloten om geen straf of maatregel op te leggen en toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.