ECLI:NL:RBZWB:2022:3034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
BRE-21_3925
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschrift inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet door termijnoverschrijding

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had op 3 juni 2021 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015, evenals de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2015. De inspecteur had dit bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd was om het beroep te behandelen. De uitspraak op bezwaar was gedateerd op 20 juli 2020, en de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 31 augustus 2020. Het beroepschrift was echter pas op 3 juni 2021 ontvangen door de inspecteur, wat betekende dat het niet tijdig was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de claim van de belanghebbende dat haar voormalig boekhouder haar niet op de hoogte had gesteld van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank benadrukte dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het bewaken van de beroepstermijn en dat de nalatigheid van de boekhouder voor haar rekening kwam. Gezien de dwingende aard van de wetsartikelen over beroepstermijnen, verklaarde de rechtbank de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk.

Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de rechtbank maakte bekend dat tegen deze uitspraak binnen zes weken verzet kan worden gedaan bij de rechtbank, met de mogelijkheid voor de indiener om te worden gehoord over het verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/3925 en 21/5739
uitspraak van 3 juni 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft bij de inspecteur met dagtekening 3 juni 2021 een bezwaarschrift ingediend betreffende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer] en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer]. Omdat er bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 20 juli 2020 reeds op het bezwaar is beslist, heeft de inspecteur het bezwaarschrift aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 20 juli 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan (de voormalig boekhouder van) belanghebbende na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 31 augustus 2020. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 3 juni 2021 bij de inspecteur ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende stelt dat de voormalig boekhouder haar niet op de hoogte heeft gesteld van de uitspraak op bezwaar en de correspondentie die is gevoerd met de inspecteur. Pas toen zij in januari 2021 weer in Nederland kwam wonen is haar een kopie toegestuurd. Nadat zij contact had opgenomen met haar voormalig boekhouder heeft zij de correspondentie ontvangen. Belanghebbende stelt dat er sprake is van verschoonbaarheid wegens nalatigheid van de voormalig boekhouder.
De rechtbank is van oordeel dat deze reden de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Belanghebbende is namelijk zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de beroepstermijn en voor het tijdig indienen van een beroepschrift. Dat dit laatste door de boekhouder niet is gebeurd, komt voor rekening van belanghebbende.
De beroepen zijn daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 3 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.