ECLI:NL:RBZWB:2022:3016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
397826/HA RK 22-115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Breeman
  • Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 2 juni 2022 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster, vertegenwoordigd door Stichting Juridisch Centrum. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. [voorletters] Eijssen, de rechter die belast was met de behandeling van een civiele zaak (zaaknummer 9794884 CV EXPL 22-1083). De verzoekster en haar gemachtigde voerden aan dat er sprake was van schijn van partijdigheid en objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter. Dit zou voortkomen uit het feit dat de rechter afwijkend had gehandeld door direct een 'ontslag van instantie' te versturen na een eerste aanmaning voor het betalen van griffierecht, zonder een tweede aanmaning te versturen. De gemachtigde stelde dat deze gang van zaken de indruk wekte dat de rechter op zoek was naar een reden om de zaak af te wijzen.

De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de gevolgde procedure de standaardprocedure is en dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vervolgens de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid zouden opleveren, zijn niet aangetoond. De wrakingskamer concludeert dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is en laat een mondelinge behandeling achterwege. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 397826/HA RK 22-115
beslissing van 2 juni 2022 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[naam verzoekster] ,
verder te noemen: verzoekster,
gemachtigde:
Stichting Juridisch Centrum & [naam], gevestigd te Amsterdam;
verder ook te noemen: gemachtigde.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier met nummer 9794884 CV EXPL 22-1083;
  • het wrakingsverzoek ontvangen per e-mailbericht op 23 mei 2022 om 16.26 uur;
  • de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, ontvangen op 27 mei 2022.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Eijssen, hierna te noemen de rechter, belast met de behandeling van de zaak met nummer 9794884 CV EXPL 22-1083.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Door gemachtigde is, kort weergegeven, aangevoerd dat de schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
Gemachtigde voert aan dat de brieven die zien op betaling van het griffierecht zijn verzonden in de periode 5 mei 2022 tot en met 25 mei 2022 en dat hij van 23 april 2022 tot en met
17 mei 2022 in het buitenland verbleef, waardoor hij de brieven pas op een later moment heeft gezien. Hem is pas duidelijk geworden dat het griffierecht niet is betaald naar aanleiding van de aanmaning/brief van 11 mei 2022. Bovendien is het bedrag aan griffierecht dat wordt gevorderd onjuist. Gemachtigde stelt het juiste bedrag aan griffierecht alsnog te hebben voldaan op 22 mei 2022 en verwijst hiervoor naar een printscreen van de overboeking. Omdat gemachtigde geen brief heeft ontvangen met een “tweede aanmaning”, maar direct op 11 mei 2022 een brief “ontslag van instantie” wijkt de rechtbank af van de gebruikelijke handelingen en volgt hieruit vooringenomenheid en partijdigheid van de rechter, aldus gemachtigde.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft in haar reactie een uitgebreide toelichting gegeven op het procesverloop. Zo is uitgelegd dat de procedure die is gevolgd de standaardprocedure betreft en hierbij de wet is gevolgd. Hierdoor kan er dan ook geen sprake zijn van vooringenomenheid of partijdigheid.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door gemachtigde aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door gemachtigde geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.4.
Gemachtigde heeft aangevoerd dat er na de brief gedateerd op 5 mei 2022 “eerste aanmaning” voor het betalen van griffierecht, er geen brief “tweede aanmaning” is verzonden, maar op 11 mei 2022 direct een brief “ontslag van instantie” is verstuurd. Hierdoor wijkt de rechtbank af van de gebruikelijke handelingen en lijkt de rechter te zoeken naar een reden om de zaak af te blazen. Hieruit blijkt dan ook de vooringenomenheid en partijdigheid stelt gemachtigde.
5.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om na de brief “eerste aanmaning” de brief “ontslag van instantie” te (laten) versturen, moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door gemachtigde onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken.
5.6.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoekster vooringenomen is of dat haar vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
5.7.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer 9794884 CV EXPL 22-1083 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 2 juni 2022 door mr. Peters, mr. Breeman en mr. Tempel, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.