ECLI:NL:RBZWB:2022:301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
C/02/392691 / KG ZA 21-582
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en gebruik huurwoning in kort geding tussen ouders na beëindiging relatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 februari 2022, is een kort geding aanhangig gemaakt door een vrouw tegen haar ex-partner. De vrouw vordert het uitsluitend gebruik van de huurwoning en een voorlopige omgangsregeling voor hun minderjarige kind. De partijen hebben een affectieve relatie gehad, maar zijn inmiddels uit elkaar. De vrouw heeft de woning verlaten en verblijft tijdelijk bij haar moeder met de minderjarige. De man heeft de minderjarige erkend en is van mening dat hij ook recht heeft op gebruik van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat beide partijen niet langer samen in de woning kunnen verblijven. De rechter wijst de vordering van de vrouw toe, omdat zij het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige en het belang van de vrouw om samen met het kind in de woning te verblijven groter is dan dat van de man. De man wordt veroordeeld om de woning binnen zeven dagen te verlaten. Daarnaast wordt een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man in de eerste weken twee dagen per week omgang heeft met de minderjarige. De voorzieningenrechter verwijst partijen naar een zorgtraject om hen te ondersteunen in de omgangsregeling en het gezamenlijk ouderschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/392691 / KG ZA 21-582
Vonnis in kort geding van 1 februari 2022
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. drs. N. Wouters te Middelburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Kalle te Middelburg.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie;
  • de brief van mr. Wouters van 14 januari 2022 met bijlagen;
  • de brief van mr. Kalle van 17 januari 2022 met bijlagen;
  • de pleitaantekeningen van mr. Kalle overgelegd ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 18 januari 2022;
  • de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de gehouden mondelinge behandeling van 18 januari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Er is geen samenlevingsovereenkomst, huwelijk of geregistreerd partnerschap.
2.2.
Uit de relatie van partijen is het volgend thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op 11 november 2020.
2.3.
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4.
Partijen huren een woning van Woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] te [woonplaats] gelegen aan [adres woning] (hierna: de woning). Partijen zijn beiden contractuele huurders van deze woning.
2.5.
De vrouw heeft de relatie van partijen beëindigd en heeft begin december 2021 met de minderjarige de woning verlaten. Zij verblijft sindsdien met de minderjarige bij haar moeder.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie
3.1.
De vrouw vordert dat het de voorzieningenrechter moge behagen bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de man te veroordelen om binnen drie dagen na afgifte van het (kort geding)vonnis in deze zaak, de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres woning] te verlaten, alsmede deze onroerende zaak na vertrek niet meer te betreden (behoudens uitdrukkelijke toestemming van de vrouw), waarbij de man alle in zijn bezit zijnde sleutels aan de vrouw zal afgeven, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 20.000,= voor iedere dag dat de man na overschrijding van deze termijn nalatig is de woning te verlaten dan wel alle sleutels af te geven dan wel iedere keer dat de man na het verlaten van de woning de woning weer zal betreden, dan wel zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie juist acht;
te bepalen dat de vrouw (voorlopig) bij uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik en genot van de woning en de inboedel, staande en gelegen te [adres woning] zonder gehouden te zijn de man daar te ontvangen of binnen te moeten laten, met machtiging bij de uitvoering van dit vonnis de hulp van de sterke arm in te roepen, althans zodanige voorziening of beslissing te treffen c.q. wijzen als de EA heer/Vrouwe Voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
de man te veroordelen om medewerking te verlenen aan het onderteken van een’afstandsverklaring medehuurderschap’ met betrekking tot de woning aan [adres woning] bij Woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] , waarbij bij het uitblijven van deze ondertekening dit vonnis als toestemming van de man dient te worden aangemerkt.
3.2.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw in conventie strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vrouw in deze vorderingen dan wel tot afwijzing van deze vorderingen.
In reconventie vordert de man bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de man voorlopig bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik en genot van de woning en de inboedel staande en gelegen te [adres woning] , zonder gehouden te zijn de vrouw daar te ontvangen of binnen te moeten laten, met machtiging bij de uitvoering van dit vonnis de hulp van de sterke arm in te roepen, althans zodanige voorziening of beslissing te treffen die de rechtbank in deze met betrekking tot de woning juist acht.
een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen vader en zoon waarbij de zorg bij helfte wordt gedeeld, inhoudende dat de zoon steeds drie dagen bij de ene ouder verblijft en drie dagen bij de andere ouder waarbij de ouder bij wie de minderjarige op dat moment verblijft de minderjarige naar de andere ouder toebrengt, dan wel een voorlopige omgangsregeling vast te stellen tussen vader en zoon die de rechtbank in deze in het belang van de minderjarige acht.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

uitsluitend gebruik van de woning
4.1.
Beide partijen hebben het uitsluitend gebruik van de woning gevorderd. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De man heeft het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering bestreden. Daarbij heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw inmiddels passende vervangende woonruimte heeft gevonden bij haar moeder.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) sprake is als van betreffende eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze situatie zich zowel aan de zijde van de vrouw als de man voordoet. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet -langer- in geschil is dat hun relatie inmiddels is beëindigd en dat zij in verband met oplopende spanningen niet langer samen in de woning kunnen verblijven. Vaststaat dat beide partijen contractuele huurders zijn van de woning, terwijl in een aan te spannen bodemprocedure niet op korte termijn uitsluitsel valt te krijgen wie -met uitsluitend van de ander- in de woning mag blijven wonen. Hiermee is het spoedeisend belang voor de tussenliggende periode naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. De stelling van de man dat de vrouw passende vervangende woonruimte heeft gevonden zal hierna bij de te maken belangenafweging aan de orde komen.
4.4.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil strekt tot uitgangspunt dat, zoals overwogen, beide partijen contractuele huurders zijn van de woning. Op de voet van artikel 7:267, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan ieder van de daar bedoelde partijen vorderen te bepalen dat de andere partij de huur niet langer zal voortzetten. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing bij contractuele medehuurders (ECLI:NL:HR:2021:1964). De vordering wordt alleen toegewezen, zo volgt uit deze bepaling, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Vooruitlopend op een -eventuele- beslissing van de bodemrechter aan wie van partijen het huurrecht wordt toebedeeld, kan de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige (orde)maatregel het uitsluitend gebruik van de huurwoning aan één van partijen toedelen wanneer voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter deze beslissing zal nemen. Genoemd toetsingscriterium is daarbij van overeenkomstige toepassing.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat beide partijen, als medehuurders, evenveel recht hebben op gebruik van de woning. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen ook belang hebben bij het uitsluitend gebruik van de woning. Derhalve zal een belangenafweging dienen plaats te vinden.
4.6.
In dit verband is in geschil of partijen kunnen beschikken over vervangende woonruimte.
Anders dan de man heeft betoogd en de vrouw heeft bestreden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verblijf van de vrouw en de minderjarige bij de moeder van de vrouw niet kan worden aangemerkt als passende vervangende woonruimte. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de vrouw heeft aangevoerd dat haar moeder een bijstandsuitkering ontvangt en de gemeente zal besluiten tot een korting/sanctie op haar uitkering indien de vrouw, die een eigen inkomen heeft, langer bij haar zal blijven inwonen. De man heeft dit op zichzelf niet bestreden, zodat de voorzieningenrechter van de juistheid hiervan uitgaat. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat dit “praktische probleem” met de uitkering van de moeder van de vrouw bij de gemeente kan worden opgelost, maar de man heeft niet nader aangevoerd, laat staan onderbouwd, op welke wijze dit “probleem” dan dient te worden opgelost en of het ook daadwerkelijk tot een oplossing zal komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zonder nadere toelichting van de man, die ontbreekt, niet van de moeder van de vrouw kan worden verwacht dat zij haar dochter woonruimte biedt, terwijl zij daarbij het risico loopt op een korting/stopzetting van haar uitkering, althans dat van haar kan worden gevergd dat zij dit “probleem” gaat regelen met de gemeente. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de moeder van de vrouw geen partij is in het onderhavige geschil, terwijl evenmin uit de aard van het onderhavige “probleem” voldoende aannemelijk volgt dat de gemeente zonder meer haar medewerking zal verlenen aan een passende oplossing.
Partijen hebben verder nog over en weer gesteld dat de ander vervangende woonruimte kan vinden bij vrienden of -andere- familieleden, maar waar partijen hun stellingen dienaangaande in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan niet nader hebben onderbouwd of geconcretiseerd, gaat de voorzieningenrechter hieraan voorbij.
Dit brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat de vrouw noch de man op korte termijn kan beschikken over passende vervangende woonruimte.
4.7.
Bij deze stand van zaken dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter doorslaggevende betekenis te worden toegekend aan de omstandigheid dat de vrouw het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige en, zoals volgt uit na te bepalen voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, veruit het grootste aandeel in de verzorging van de nog zeer jonge minderjarige heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat tegen deze achtergrond het belang van de vrouw om samen met de minderjarige in de woning te verblijven groter is dan het belang van de man hierbij. De man heeft nog gesteld dat de omgang met de minderjarige in het gedrang zal komen als hij de woning moet verlaten voordat hij passende vervangende woonruimte heeft gevonden, maar aan dit -terechte- belang van de man wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende tegemoetgekomen door de toezegging van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling dat omgang tussen de man en de minderjarige kan plaatsvinden in de woning waarbij de vrouw de woning dan zal verlaten.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn nog de inkomsten van partijen aan de orde geweest, maar waar vast is komen te staan dat partijen min of meer gelijke inkomsten hebben -de man iets hoger dan de vrouw- noopt de financiële positie van partijen niet tot een andere afweging. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter omtrent hetgeen partijen, over en weer betwist, hebben aangevoerd omtrent het opknappen van de woning en de betaling van de woonlasten, reeds omdat dit een en ander bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet aannemelijk is geworden.
Niet in geschil is dat de vrouw de huur van de woning kan betalen.
4.8.
Het vorenstaande voert dan ook tot de slotsom dat de vordering van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de woning met veroordeling van de man om de woning te verlaten, op hierna in het dictum te melden wijze, zal worden toegewezen, zulks onder afwijzing van het gelijkluidende verzoek van de man. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de man een termijn van zeven dagen na betekening van het onderhavige vonnis te gunnen om de woning te verlaten. De door de vrouw gevorderde machtiging om de sterke arm van politie in te schakelen bij de executie van onderhavig vonnis, de voorzieningenrechter begrijpt: voor zover het betreft het gedwongen verlaten van de woning van de man, zal worden afgewezen. Ingevolge artikel 556 Rv geschiedt gedwongen ontruiming door een deurwaarder. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij immers rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De -door de vrouw gevorderde en door de man niet bestreden- dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.9.
De vrouw heeft haar hiervoor onder 3.1. onder 3 opgenomen vordering tot, samengevat, veroordeling van de man tot ondertekening van een ‘afstandsverklaring medehuurderschap’ ingetrokken. Deze vordering behoeft derhalve geen bespreking meer en zal worden afgewezen.
in reconventie
voorlopige omgangsregeling
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man -door de vrouw onbestreden- naar voren gebracht dat hij vanaf begin december 2021 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de spoedeisendheid bij zijn vordering gegeven. Deze spoedeisendheid is overigens tussen partijen niet in geschil.
4.11.
De man wenst de zorg over de minderjarige tussen hem en de vrouw bij helfte te delen. Volgens hem is er geen reden waarom een moeder meer voor een kind zou mogen zorgen. De vrouw verzet zich tegen de door de man gevorderde regeling. Zij is niet tegen omgang tussen de man en de minderjarige, maar is van oordeel dat een dergelijke omgang wel veilig moet zijn voor de minderjarige. Volgens de vrouw heeft de man zich tijdens hun relatie schuldig gemaakt aan agressief gedrag, drank- en drugsmisbruik. Zij kan instemmen met een omgangsregeling waarbij de man iedere vrijdag twee uur omgang heeft met de minderjarige zonder familie of vrienden en onder de voorwaarden dat de man tijdens de omgangsmomenten geen drank of drugs gebruikt.
4.12.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht geen contra-indicaties te zien voor omgang tussen de man en de minderjarige. Volgens de Raad dient een dergelijke omgang bovendien niet beperkt te blijven tot de door de vrouw gewenste twee uur per week. De door de man gewenste co-ouderschap regeling acht de Raad evenwel evenmin in het belang van de minderjarige gelet op diens zeer jonge leeftijd. In een overnachting ziet de Raad weinig meerwaarde. Omgang kan eenvoudig overdag plaatsvinden; bovendien vergt een overnachting overleg tussen partijen en dat is vooralsnog een probleem, aldus de Raad. De Raad adviseert een omgangsregeling van twee dagen per week. Omdat er gedurende geruime tijd geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de man en het kind adviseert de Raad een opbouwregeling van eerst twee dagen twee uur, dan twee dagen vier uur, vervolgens een dag omgang en dan twee dagen zonder overnachting.
4.13.
Evenals de Raad ziet de voorzieningenrechter onvoldoende contra-indicaties voor omgang tussen de man en de minderjarige. Hetgeen de vrouw heeft gesteld omtrent het agressief gedrag van de man, diens drank- en drugsgebruik is bij gebreke van enige onderbouwing en in het licht van de betwisting van de man niet aannemelijk geworden. Bovendien is door de vrouw gesteld noch gebleken dat de man zich schuldig zou hebben gemaakt aan agressief gedrag jegens de minderjarige of drank- en drugsgebruik terwijl hij de zorg voor de minderjarige had. Dat de man anderszins niet voor zijn minderjarige zoon kan zorgen is evenmin gesteld of gebleken. Met de Raad acht de voorzieningenrechter een co-ouderschap als door de man gewenst op dit moment nog niet aan de orde. Naast de zeer jonge leeftijd van de minderjarige staat hieraan het ontbreken van een deugdelijke communicatie tussen partijen in de weg. De voorzieningenrechter acht een voorlopige omgangsregeling conform het advies van de Raad het meest in het belang van de minderjarige. Daarbij ziet de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het beweerde drugs- en drankmisbruik, geen aanleiding de door de vrouw gewenste voorwaarden op te nemen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de man op vragen van de Raad te kennen heeft gegeven zich te realiseren dat de omgang in gevaar kan komen indien hij drank en/of drugs zou gebruiken in aanwezigheid van de minderjarige. In overeenstemming met de toezegging van de vrouw zal de omgang plaatsvinden in de woning aan de [adres woning] buiten aanwezigheid van de vrouw.
4.14.
De slotsom luidt dan ook dat de voorzieningenrechter een voorlopige omgangsregeling vaststelt tussen de man en de minderjarige met ingang van 1 februari 2022:
- in de eerste week: twee dagen van twee uur, dagen en tijdstippen door partijen in onderling overleg overeen te komen, bij gebreke van overeenstemming de voorzieningenrechter bepaalt dat omgang plaatsvindt op zondag en vrijdag van 09.00 uur tot 11.00 uur;
- in de derde week: twee dagen van vier uur, dagen en tijdstippen door partijen in onderling overleg overeen te komen, bij gebreke van overeenstemming de voorzieningenrechter bepaalt dat omgang plaatsvindt op zondag en vrijdag van 09.00 uur tot 13.00 uur;
- in de vierde week: een dag, dag en tijdstippen door partijen in onderling overleg overeen te komen, bij gebreke van overeenstemming de voorzieningenrechter bepaalt dat omgang plaatsvindt op zondag van 09.00 uur tot 17.00 uur;
- in de volgende weken: twee dagen zonder overnachting, dagen en tijdstippen door partijen in onderling overleg overeen te komen, bij gebreke van overeenstemming de voorzieningenrechter bepaalt dat omgang plaatsvindt op zondag en vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur;
- de omgang vindt plaats in de woning ( [adres woning] ) buiten aanwezigheid van vrouw;
- de onderhavige voorlopige omgangsregeling is geldig totdat partijen in onderling overleg tot een andere regeling komen, of een andere regeling in rechte wordt vastgesteld.
verwijzing in het kader van het uniform hulpaanbod
4.15.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ingestemd met de inzet van een zorgtraject met als resultaatafspraak:
- gezagdragende ouders kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van het kind;
4.16.
Dit resultaat is na de mondelinge behandeling vastgelegd in de “Resultatenlijst hulp en ondersteuning bij verwijzingen”. De resultatenlijst is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
4.17.
Gelet op het vorenstaande en omdat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard hiermee in te kunnen stemmen, zal de voorzieningenrechter partijen voor een zorgtraject ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaat verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland.
4.18.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter zich ervan vergewist dat partijen ermee instemmen dat de door de woonplaatsgemeente van de minderjarige aangewezen zorgaanbieder in de bodemprocedure aan de rechtbank rapporteert over het verloop en de uitkomsten van het zorgtraject als ook dat de rapportage over een niet geslaagd zorgtraject bij de Raad terecht komt en voor de Raad aanleiding kan zijn om advies uit te brengen aan de rechtbank.
4.19.
De voorzieningenrechter verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland om in nog aanhangig te maken bodemprocedure bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst van de rapportage in de bodemprocedure deze doorzenden naar de advocaten van partijen en hen in de gelegenheid stellen daarop binnen twee weken te reageren en daarbij het gewenste verdere procesverloop aan te geven.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de voorzieningenrechter genoemd loket de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, zodat de Raad kan bezien of advies door de Raad noodzakelijk is.
4.20.
De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank in de bodemprocedure te laten weten of zij aanleiding ziet om advies uit te brengen. Indien de Raad tot advies besluit dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit advies uiterlijk binnen vier maanden na deze kennisgeving, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in de bodemprocedure in te dienen. Na ontvangst van het advies van de Raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen veertien dagen te reageren, waarna de zaak mondeling zal worden behandeld.
4.21.
Gelet op het vorenstaande en de aankondiging van de man dat in de bodemprocedure ook verzocht zal worden om het gezamenlijk gezag over de minderjarige wordt de Raad reeds nu voorwaardelijk verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank in de bodemprocedure advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
-Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke omgangsregeling/zorgregeling tussen de man en de minderjarige komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.22.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen toestemming gegeven voor het delen van hun bij de rechtbank bekende persoonsgegevens via het “Formulier verwijzing ouders/kind naar hulpverlening” (hierna ook: het verwijzingsformulier) met het loket van de zorgregio, de toegang (van de woonplaatsgemeente van de kinderen), de in te zetten zorgaanbieder en eventueel de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts hebben zij toestemming gegeven voor het verzenden van het verwijzingsformulier met de resultatenlijst (per e-mail) en dit vonnis (per fax en/of post) naar het loket en vervolgens naar de toegang en de zorgaanbieder.
4.23.
De advocaten van partijen wordt verzocht in de bodemprocedure melding te maken van genoemde verwijzing naar het zorgloket.
in conventie en in reconventie
4.24.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.25.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en de geschillen uit deze relatie voortvloeien, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1.
bepaalt dat de vrouw voorlopig, totdat partijen anders zijn overeengekomen of in rechte anders wordt beslist, met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik en genot van de woning en de inboedel, staande en gelegen te [adres woning] ,
5.2.
veroordeelt de man om binnen zeven dagen na betekening van onderhavig vonnis de woning staande en gelegen te [adres woning] te verlaten, alsmede deze woning na vertrek niet meer te betreden (behoudens uitdrukkelijke toestemming van de vrouw), waarbij de man alle in zijn bezit zijnde sleutels aan de vrouw dient af te geven, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag met een maximum van € 10.000,= voor iedere dag dat de man na overschrijding van deze termijn nalatig is de woning te verlaten dan wel alle sleutels af te geven dan wel per keer dat de man na het verlaten van de woning de woning weer zal betreden,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie:
5.6.
stelt een voorlopige omgangsregeling vast tussen de man en de minderjarige als in rechtsoverweging 4.14 overwogen,
5.7.
verwijst partijen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland,
5.8.
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland om uiterlijk op de familiekamerrol van dinsdag 19 juli 2022 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken bodemprocedure, de eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren,
5.9.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, om ten behoeve van en vooruitlopend op de nog aanhangig te maken bodemprocedure een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.21 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen,
5.10.
verzoekt de advocaten van partijen in de bodemprocedure melding te maken van genoemde verwijzing naar het zorgloket,
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.P.J. Hopmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: