ECLI:NL:RBZWB:2022:2979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2223 EN 21_2224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over inburgeringsplicht en terugbetaling van lening

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, die inburgeringsplichtig was, had een boete van € 250,00 opgelegd gekregen wegens het niet tijdig voldoen aan zijn inburgeringsplicht. Daarnaast moest hij een lening van € 9.932,92, die hij had afgesloten voor het volgen van inburgeringscursussen, terugbetalen. De minister had het bezwaar van de eiser tegen de boete en de terugbetaling van de lening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat de eiser aanvechtte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn bezwaarschrift tegen de boete te laat had ingediend, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de drukte en stress van de eiser geen geldige redenen waren voor de late indiening. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat het bezwaar tegen de terugbetaling van de lening ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de verplichting tot terugbetaling pas duidelijk werd na het besluit van 17 juli 2020, waarin de hoogte van de lening werd vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen om het betaalde griffierecht van € 49,- aan de eiser te vergoeden. De rechtbank heeft benadrukt dat de eiser niet tijdig aan zijn inburgeringsverplichting heeft voldaan, waardoor de minister niet kon overgaan tot kwijtschelding van de lening. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit II in stand gelaten, wat betekent dat de verplichting tot terugbetaling van de lening blijft bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2223 en 21/2224 WIB
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31mei 2022 in de zaak tussen
[naam eiser], te [plaatsnaam] , eiser
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2019 heeft de minister aan eiser een boete opgelegd van € 250,00 wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht. De minister heeft ook bepaald dat eiser de lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor het volgen van de inburgeringscursus moet terugbetalen.
Bij besluit van 17 juli 2020 heeft de minister bepaald dat eiser vanaf 1 januari 2021 maandelijks € 82,77 aan DUO moet terugbetalen ter aflossing van de lening van € 9.932,92.
Bij besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 20 augustus 2019 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 17 juli 2010 deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en deels kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 8 maart 2022.
Eiser is niet verschenen. Namens de minister was [naam vertegenwoordiger] , werkzaam bij DUO, aanwezig via een videobeeldverbinding.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
Overwegingen

1.Feiten

1.1
Op 26 februari 2016 stuurt de minister een brief aan eiser. In deze brief staat dat hij inburgeringsplichtig is. Dit houdt in dat hij moet laten zien dat hij genoeg weet over Nederland en dat hij de Nederlandse taal kent. Eiser krijgt tot 2 februari 2019 de tijd om zijn inburgeringsdiploma te halen. Hij kan geld lenen bij DUO om cursussen te volgen en om het inburgeringsexamen te betalen.
1.2
Eiser leent vervolgens geld voor zijn inburgering. Op 1 september 2016 krijgt eiser een brief van de minister. Hierin staat dat hij het geleende geld niet hoeft terug te betalen als hij op 2 februari 2019 zijn inburgeringsdiploma heeft gehaald. Als hij na 2 februari 2019 zijn diploma haalt, dan moet hij het geleende geld wel terugbetalen.
1.3
Op 16 september 2016 ontvangt eiser een brief van de minister waarin staat dat hij extra tijd krijgt om in te burgeren. Hij moet voor 22 juni 2019 voldoen aan zijn inburgeringsplicht.
1.4
Op 25 juni 2019 ontvangt eiser een brief van de minister waarin staat dat hij niet op tijd heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. De minister wil daarom aan eiser een boete opleggen van € 250,-.
1.5
Op 20 augustus 2019 stuurt de minister een beschikking naar eiser. In deze beschikking staat dat eiser een boete krijgt van € 250,-. Hij krijgt de boete omdat hij niet op tijd heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Eiser is nog steeds inburgeringsplichtig. Hij krijgt twee jaar extra de tijd om in te burgeren, namelijk tot 22 juni 2021. In de beschikking staat ook dat hij het geleende geld moet terugbetalen. Dit hoeft pas als hij klaar is met inburgeren.
1.6
Op 17 juli 2020 krijgt eiser een besluit waarin de hoogte van de lening wordt vastgesteld op € 9.932,92. Eiser moet dit bedrag vanaf 1 januari 2021 in maandelijkse termijnen van € 82,77 aan DUO terugbetalen.
1.7
Eiser maakt op 25 augustus 2020 bezwaar tegen de besluiten van 20 augustus 2019 en 17 juli 2020.

2.Bestreden besluiten

21/2224
2.1
In bestreden besluit I staat dat het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 25 augustus 2020 ingediend. Dat is niet binnen de zes weken die voorgeschreven staat in de wet. [1] Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, dan wordt het bezwaar in beginsel niet inhoudelijk behandeld. Dit is alleen anders als er een goede reden is dat het bezwaar te laat is ingediend. De minister stelt dat hiervan geen sprake is.
21/2223
2.2
In bestreden besluit II staat dat, voor zover het bezwaar zich richt tegen de beslissing dat de lening niet wordt kwijtgescholden, de minister het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaart. In het besluit van 20 augustus 2019 is al beslist dat de lening niet wordt kwijtgescholden, omdat eiser niet is ingeburgerd.
In het besluit van 17 juli 2020 is geen beslissing genomen over de kwijtschelding van de lening. De minister kan daarom niet inhoudelijk ingaan op het bezwaar van eiser.
2.3
Voor zover het bezwaar zich richt tegen de vaststelling van de hoogte van de lening en het vastgestelde maandbedrag verklaart de minister het bezwaarschrift van eiser kennelijk ongegrond. De lening bestaat uit de kosten voor de inburgeringscursus en de kosten voor de inburgeringsexamens. Het gaat om een bedrag van € 9.932,92. De argumenten die eiser noemt, zijn geen redenen om het besluit te wijzigen. De hoogte van de lening verandert niet en daarmee ook de hoogte van het maandbedrag niet. Eiser moet de lening binnen tien jaar terugbetalen.

3.Standpunt van eiser

Eiser is zich ervan bewust dat hij het bezwaarschrift tegen het besluit van
20 augustus 2019 te laat heeft ingediend. Dit kwam omdat hij niet wist wat hij moest doen. Het was in die periode erg druk voor hem. Zo volgde hij cursussen Nederlandse taal en Nederlandse maatschappij. Ook was hij actief met het zoeken naar woonruimte en stroomde hij in op een HBO studie. Verder was sprake van ziekte en stress en had hij moeite om zich opnieuw in te schrijven voor examens vanwege problemen op de DUO website.
Eiser heeft destijds de boete betaald, maar vindt dat deze boete eigenlijk onterecht is opgelegd. Verder stelt eiser dat hij is ingeburgerd. Zijn laatste examen (luistervaardigheid) heeft hij behaald op 31 oktober 2019. Dit is ruim binnen de termijn van de twee jaar verlenging die hij heeft gekregen. Tot slot stelt eiser dat hij onevenredig hard wordt getroffen als hij de lening moet terug betalen.

4.Standpunt van de minister

Ter zitting handhaaft de gemachtigde van de minister de bestreden besluiten. Op de vraag van de rechtbank of er redenen zijn om de lening deels kwijt te schelden antwoordt de gemachtigde van de minister dat dit niet het geval is. Vooruitlopend op de nieuwe wet- en regelgeving die per 1 januari 2022 geldt, is er door de minister gekeken of sprake is van een geringe termijnoverschrijding waardoor het onevenredig zou zijn om vast te houden aan volledige terugbetaling. Het moet dan gaan om een termijnoverschrijding van maximaal zes maanden. In het geval van eiser is daar geen sprake van. Eiser heeft op 30 juni 2020 zijn inburgeringsdiploma behaald en dit is ruim een jaar later dan de oorspronkelijke einddatum van 22 juni 2019. Gelet hierop komt hij niet in aanmerking voor gedeeltelijke terugbetaling van de lening.

5.Wettelijk kader

De wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

6.Beoordeling door de rechtbank

Het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2019 (21/2224)
6.1.
Het staat vast dat eiser niet binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 augustus 2019. Hij heeft pas op 25 augustus 2020 een bezwaarschrift ingediend. Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, dan wordt het bezwaar in beginsel niet inhoudelijk behandeld. Dit is alleen anders als er een goede reden is dat het bezwaar te laat is ingediend. Dit wordt door de rechtbank streng getoetst. De rechtbank is het met de minister eens dat drukte en stress geen goede redenen zijn om een bezwaarschrift te laat in te dienen. Ook heeft eiser geen medische bewijsstukken waaruit blijkt dat hij zijn bezwaarschrift niet eerder had kunnen indienen.
6.2
Het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2019 is daarom terecht door de minister kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaren.
Het bezwaar tegen het besluit van 17 juli 2020 (21/2223)
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6.3
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het bezwaar gericht tegen de beslissing dat de lening niet wordt kwijtgescholden, terecht niet ontvankelijk is verklaard.
6.4
De rechtbank stelt vast dat de ontvangst van het besluit van 17 juli 2020 voor eiser aanleiding is geweest om bezwaar te maken tegen de terugbetaling van de lening. Dit vindt de rechtbank begrijpelijk, omdat het toen voor eiser duidelijk werd dat hij, ondanks dat hij zijn inburgeringsdiploma inmiddels had behaald, de gehele lening moest terug betalen.
De rechtbank is van oordeel dat een ‘schuld’ pas duidelijk wordt op het moment dat daarbij een bedrag wordt genoemd. Dit is voor het eerst gebeurd in het besluit van 17 juli 2020. Gelet op artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ontstond pas na dit besluit voor eiser de verplichting om de schuld te gaan terugbetalen. Het besluit van 17 juli 2020 heeft dus rechtsgevolgen en is daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. [2] De beslissing dat de schuld niet wordt kwijtgescholden, vloeit naar het oordeel van de rechtbank dus voort uit het besluit van 17 juli 2020 en niet uit het besluit van 20 augustus 2019. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiser op dit punt wél bezwaar maken tegen het besluit van 17 juli 2020. De minister heeft het bezwaarschrift dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6.5
Het beroep is daarom gegrond en bestreden besluit II zal worden vernietigd voor zover daarbij eisers bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal vervolgens bekijken of de zaak in beroep kan worden afgedaan.
Moet eiser de lening terugbetalen?
6.6
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de eiser de lening moet terugbetalen. Hierbij is van belang of eiser binnen de inburgeringstermijn aan zijn inburgeringsverplichting heeft voldaan.
6.7
De minister heeft op grond van artikel 32 in samenhang met artikel 31 van de
Wet inburgering in de beschikking van 20 augustus 2019, na het verstrijken van de initiële inburgeringstermijn, een nieuwe termijn van maximaal twee jaar gegeven waarbinnen eiser alsnog zijn inburgeringsexamen moest halen. Dit heeft in deze zaak tot gevolg gehad dat de inburgeringstermijn is verlengd tot 22 juni 2021. Dat de inburgeringstermijn volgens artikel 32 van de Wet inburgering is verlengd, neemt niet weg dat eiser de oorspronkelijke inburgeringstermijn heeft overschreden. Dit had voor eiser duidelijk moeten zijn. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser verschillende brieven heeft gekregen over de gegevens die bij hem over de inburgeringsplicht staan geregistreerd. Hierbij is iedere keer 22 juni 2019 als gestelde einddatum genoemd. In de brief van 25 juni 2019 met als onderwerp ‘vooraankondiging termijnoverschrijding’ heeft DUO aan eiser medegedeeld dat hij niet op tijd heeft voldaan aan de inburgeringsplicht en dat hij een boete zal krijgen. Ook is daarin vermeld dat hij voorlopig twee jaar extra de tijd zal krijgen om in te burgeren.
Eiser heeft in deze brief dus een duidelijke mededeling gekregen dat hij niet op tijd heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook niet mogen concluderen dat de oorspronkelijke termijn zou zijn verlengd tot en met 22 juni 2021. Anders dan eiser betoogt, stelt de rechtbank vast dat eiser op 30 juni 2020 zijn inburgeringsdiploma heeft behaald. Eiser is dus niet tijdig ingeburgerd. Ook is hij niet vrijgesteld of ontheven van de inburgeringsplicht. Er bestaat volgens artikel 4.13, derde en vierde lid, van het Besluit inburgering dan geen grond voor de minister om ambtshalve de schuld volledig kwijt te schelden.
Is volledige terugbetaling van de lening evenredig?
6.8
De rechtbank begrijpt dat dit een ingrijpend besluit is voor eiser. Er is daarom ter zitting besproken of volledige terugbetaling van de lening evenredig is.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van een besluit voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat betekent dat het belang van handhaving van de voorwaarde dat binnen een termijn van drie jaar het inburgeringsexamen is gehaald, moet worden afgewogen tegen de financiële gevolgen van algehele terugvordering van de lening voor eiser. [3] Hierbij dienen alle omstandigheden te worden meegewogen. Daarbij zijn tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan eiser kan worden verweten van belang.
Weliswaar heeft eiser op 30 juni 2020 zijn inburgeringsdiploma gekregen en is daarmee het beoogde doel van inburgering behaald, maar dit is wel ruim een jaar later dan de oorspronkelijke einddatum. De rechtbank volgt de minister dan ook in zijn standpunt dat niet kan worden gesproken van een geringe termijnoverschrijding waardoor van volledige terugbetaling dient te worden afgezien. Ook is niet gebleken van een zodanige overmachtssituatie aan de zijde van eiser waardoor hij niet op tijd is ingeburgerd. Zo heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat zijn examens tussen november 2018 en maart 2019 zijn geannuleerd en dat de website van DUO lang uit de lucht was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in deze situatie niet onevenredig is om het volledige bedrag van € 9.929,92 van eiser terug te vorderen. De rechtbank wijst eiser er nog op dat de minister in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat eiser een verzoek kan doen om een lager bedrag per maand te betalen.
6.9
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit II in stand te laten. Dit betekent dat het besluit dat eiser zijn lening moet terugbetalen, in stand blijft.
6.10.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep 21/2224 ongegrond;
  • verklaart het beroep 21/2223 gegrond en vernietigt bestreden besluit II voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 17 juli 2020 niet-ontvankelijk is verklaard;
  • verklaart het beroep 21/2223 ongegrond voor het overige;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit II in stand blijven;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 31mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:3 Awb
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 4:86 Awb
1. De verplichting tot betaling van een geldsom wordt bij beschikking vastgesteld.
2. De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de te betalen geldsom;
b. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.
Artikel 6:7 Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:9 Awb
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 Awb
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Wet inburgering (Wib) 2013
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige behaalt:
a. het inburgeringsexamen, of
b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
2. Het inburgeringsexamen bestaat uit de volgende onderdelen:
a. het participatieverklaringstraject;
b. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
c. de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving.
3. Het college biedt het participatieverklaringstraject, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, aan.
4. Onze Minister biedt de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c, aan.
Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
2. De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.
Artikel 31
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
2. In afwijking van het eerste lid, legt Onze Minister geen boete op, indien bij of krachtens artikel 18 van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen dan wel bij of krachtens artikel 19 van die wet de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken.
Artikel 32
Onze Minister stelt in de boetebeschikking, bedoeld in artikel 31, eerste lid, een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaren waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, moet behalen.
Besluit inburgering
Artikel 4.13
1. De schuld kan op verzoek van de inburgeringsplichtige door Onze Minister in bij regeling van Onze Minister aan te wijzen gevallen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden.
2. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag van een debiteur om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding een beschikking.
3. Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
a. het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, zijn behaald;
b. een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is op grond van artikel 5 van de wet; of
c. ontheffing is verleend van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de wet.
4. De kwijtschelding, bedoeld in het derde lid, wordt slechts verleend indien de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a, b of c, zich heeft voorgedaan binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid, van de wet respectievelijk de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet respectievelijk artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht
2.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:5450) en o.a. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2445)
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 (ECLI:NL:RVS:20221079)