ECLI:NL:RBZWB:2022:293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_750
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-toeslag en terugvordering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van de AOW-toeslag. De Svb had eiser meegedeeld dat hij een bedrag van € 14.085,66 bruto aan teveel ontvangen AOW-toeslag moest terugbetalen, omdat de toeslag op zijn pensioen over de periode van 28 oktober 2012 tot en met 5 mei 2016 gewijzigd werd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten van de Svb, maar trok dit bezwaar later in. Na een hoorzitting en verdere correspondentie heeft de Svb het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb terecht op het bezwaar heeft beslist, omdat eiser op de eerdere intrekking van zijn bezwaar is teruggekomen. De rechtbank oordeelde dat de Svb de toeslag op het AOW-pensioen definitief vaststelt na afloop van een boekjaar, en dat de fiscale winst van de partner van eiser, die als zelfstandige werkte, in mindering moest worden gebracht op de toeslag. Eiser stelde dat de Svb ten onrechte het inkomen van zijn partner had gekort, maar de rechtbank volgde de Svb in haar standpunt dat de fiscale winst van de partner relevant was voor de berekening van de toeslag.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij de inkomensgegevens van zijn partner tijdig had ingeleverd. De rechtbank concludeerde dat de Svb de herziening van de toeslag met terugwerkende kracht terecht had toegepast en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/750 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (hierna: Svb),verweerder.

Procesverloop

In de afzonderlijke besluiten van 13 maart 2019 (primaire besluiten) heeft de Svb eiser meegedeeld dat de toeslag op zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wijzigt over de periode van 28 oktober 2012 tot en met 5 mei 2016 en dat hij als gevolg daarvan een bedrag van € 14.085,66 bruto aan teveel ontvangen AOW-toeslag aan de Svb moet terugbetalen.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Op 11 juli 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op de hoorzitting heeft eiser aangegeven dat hij het bezwaar zal intrekken. De Svb heeft eiser bij brief van 15 juli 2019 een bevestiging van de intrekking gezonden.
Bij besluit van 30 september 2019 is aan eiser meegedeeld dat hij het terugvorderingsbedrag in één keer moet terugbetalen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eisers bezwaar is bij besluit van 19 november 2019 ongegrond verklaard. In deze bezwaarprocedure is de Svb duidelijk geworden dat eiser is teruggekomen op de intrekking van zijn bezwaar tegen de primaire besluiten en is alsnog ook op dit bezwaar beslist.
In het besluit van 17 december 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. A. Marijnissen namens de Svb.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen schriftelijke bewijsstukken te overleggen ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij ieder jaar vanaf 2012 de aangiften inkomstenbelasting van zijn partner aan de Svb heeft gestuurd maar dat de Svb die aangiften telkens heeft teruggestuurd met als reden dat deze niet nodig zouden zijn.
Op 11 oktober 2021 heeft eiser gereageerd. Op 24 november 2021 heeft de Svb op eisers reactie gereageerd.
Op 13 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten.
Bij besluit van 22 augustus 2012 is eiser met ingang van 28 oktober 2012 een AOW-pensioen voor een gehuwde toegekend alsmede een volledige toeslag ten behoeve van zijn partner, [naam partner] (hierna: [naam partner] ). Op het aanvraagformulier heeft eiser destijds ingevuld dat [naam partner] geen inkomsten heeft. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat hij naast zijn AOW-pensioen een geschat inkomen verdient van € 1.000,- per maand.
Bij brief van 4 maart 2013 heeft de Svb eiser om nadere informatie gevraagd over zijn inkomen. Eiser heeft daarop aangegeven dat hij winst uit onderneming ontvangt en dat deze naar schatting € 1.000,- per maand bedraagt. Vervolgens heeft eiser over de jaren vanaf 2012 telkens zijn aangifte inkomstenbelasting en de aanslag inkomstenbelasting bij de Svb ingeleverd. De hoogte van eisers inkomsten was voor de Svb geen reden voor wijziging van de hoogte van de toeslag.
Bij brief van 14 januari 2016 heeft de Svb eiser verzocht om informatie over zijn inkomsten om de exacte toeslag over de kalenderjaren 2012, 2013 en 2014 te berekenen. Met de brief van 17 februari 2016 heeft de Svb dit verzoek herhaald.
Op 4 maart 2016 heeft eiser de belastingaanslagen 2012 en 2013 van [naam partner] opgestuurd.
Op 23 maart 2016 heeft eiser op verzoek van de Svb de belastingaanslagen 2012 en 2013 van hemzelf opgestuurd.
Bij besluit van 30 maart 2016 heeft de Svb eiser meegedeeld dat zijn toeslag op het AOW-pensioen ongewijzigd blijft.
Op 6 mei 2016 heeft [naam partner] de AOW-leeftijd bereikt en is de toeslag op eisers pensioen beëindigd.
Naar aanleiding van het verzoek van de Svb van 15 mei 2018 om de belastinggegevens over 2015 heeft eiser, naast zijn eigen gegevens, ook het fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2015 alsmede de aanslag inkomstenbelasting 2015 van [naam partner] toegezonden. Die gegevens zijn voor de Svb aanleiding geweest voor nader onderzoek.
In dat kader heeft de Svb nadere gegevens hierover bij eiser opgevraagd. Ook heeft de Svb gegevens opgevraagd bij de Belastingdienst.
Vervolgens heeft de Svb de primaire besluiten genomen.
2.
Standpunt Svb.
De Svb stelt zich in het bestreden besluit, kort gezegd, op het standpunt dat de inkomsten van [naam partner] op eisers toeslag in mindering moeten worden gebracht nu zij vennoot is en werkzaam is in het bedrijf. De Svb stelt daarbij dat niet van belang of de winst feitelijk aan [naam partner] is uitbetaald omdat wordt uitgegaan van de fiscale winstverdeling en de Svb de Belastingdienst daarin moet volgen.
3.
Standpunt eiser.
Eiser verwijst in beroep allereerst naar hetgeen hij in het bezwaarschrift heeft aangevoerd, namelijk dat de Svb ten onrechte het inkomen van [naam partner] heeft gekort. Volgens eiser moeten de werkelijke inkomsten worden gekort in plaats van de fictieve inkomsten volgens de verdeling in de aangiften inkomstenbelasting. Eiser wijst op de brief van 13 maart 2019 waaruit volgens hem blijkt dat de Svb dat ook vindt.
4.
Wettelijk kader.
4.1.
Artikel 8, eerste lid, van de AOW bepaalt dat de gehuwde pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht heeft op een toeslag, tenzij, met inachtneming van artikel 11, het inkomen uit arbeid of overig inkomen van die echtgenoot meer bedraagt dan de volledige bruto-toeslag.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt waar in de wet en in de tot haar uitvoering genomen besluit wordt gesproken van ouderdomspensioen daaronder mede verstaan de in het eerste lid bedoelde toeslag, voor zover niet anders is bepaald.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de AOW wordt op de volledige bruto-toeslag in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit arbeid of overig inkomen, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van deze wet.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de AOW wordt voor de toepassing van de artikelen 8 en 10 van het inkomen uit arbeid buiten aanmerking gelaten:
1. een bedrag, gelijk aan 15% van het bruto-minimumloon;
alsmede
2. voor zover het inkomen uit arbeid meer bedraag dan het onder 1. bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat meerdere.
Op grond van artikel 12a van de AOW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen uit arbeid en overig inkomen als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste en tweede lid, 11 en 12 moet worden verstaan.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen door de SVB ingetrokken of herzien, wanneer degene aan wie het is toegekend ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AOW herziet de Svb, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b.indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c.(….).
Op grond van het tweede lid kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Svb van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.
Op grond van het vierde lid van dit artikel kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Aan artikel 12a van de AOW is invulling gegeven met het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Inkomensbesluit).
Op grond van artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Inkomensbesluit is bepaald dat onder inkomen uit arbeid wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.
4.3.
Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
Op grond van het tweede lid mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
5.
Het oordeel van de rechtbank.
5.1.
De rechtbank volgt de Svb in het standpunt dat eiser op 15 juli 2019 op de eerdere (aangekondigde) intrekking van zijn bezwaar tegen de primaire besluiten is teruggekomen, zodat de Svb terecht op het bezwaar heeft beslist.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 28 oktober 2012 tot en met 5 mei 2016.
De Svb stelt de toeslag op het AOW-pensioen definitief vast na afloop van een boekjaar. Bij een zelfstandige zijn de inkomsten immers dan pas bekend. Voor de berekening van het inkomen van een zelfstandige gaat de Svb uit van de belastbare winst vermeerderd met de toegepaste ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Uit de bekend geworden gegevens (van de Belastingdienst en van eiser zelf) volgt dat de fiscale winst van [naam partner] voor aftrek van de ondernemersaftrek is:
2012: € 9.703,-
2013: € 7.117,-
2014: € 7.096,-
2015: € 11.765,-
2016: € 9.262,-
Deze bedragen zijn door de Svb herleid naar maandbedragen waarbij deze zijn verlaagd met 8% fictief vakantiegeld. Vervolgens zijn deze maandbedragen door de Svb gedeeltelijk op de toeslag in mindering gebracht.
De berekening van de maandbedragen wordt niet door eiser bestreden. Eiser stelt dat het slechts gaat om fiscale winst die nooit aan [naam partner] is uitbetaald en dat deze fiscale winst niet in mindering mag worden gebracht op de toeslag. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De Svb moet, gelet op het Inkomensbesluit, uitgaan van de belastbare winst uit onderneming. [naam partner] krijgt winst toebedeeld. Daarom heeft de Svb, gelet op het inkomen van [naam partner] , de toeslag van eiser over de periode in geding terecht herzien.
5.3.
In de periode in geding werd aan eiser de volledige toeslag op zijn AOW-pensioen betaald.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat hij elk jaar de inkomensgegevens van [naam partner] aan de Svb heeft gestuurd maar dat de Svb deze telkens terugstuurde met als reden dat deze niet nodig waren. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld deze stelling met schriftelijke bewijsstukken te onderbouwen.
Eiser is daar niet in geslaagd. Eiser heeft weliswaar gereageerd op het door de Svb ingezonden verweerschrift maar heeft geen schriftelijke bewijsstukken opgestuurd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de fiscale gegevens van [naam partner] wel steeds tijdig bij de Svb heeft ingeleverd. De rechtbank gaat dan ook uit van de gegevens in het dossier waaruit blijkt dat eiser de betreffende gegevens - de belastingaanslagen van [naam partner] van 2012 en 2013, pas in 2016 en daarmee twee maanden voordat [naam partner] recht kreeg op een AOW-pensioen - heeft opgestuurd. De Svb is toen pas bekend geworden met het feit dat [naam partner] in het bedrijf werkzaam was en de fiscale winst over beide echtgenoten werd verdeeld over de bewuste jaren.
5.4.
De rechtbank laat in het midden of eiser al zijn verplichtingen is nagekomen.
Voor herziening van het recht op uitkering is schending van de inlichtingenplicht, blijkens artikel 17a, eerste lid, sub b, van de AOW, geen noodzakelijke voorwaarde. Op grond van het beleid van de Svb is wel van belang of eiser heeft kunnen begrijpen dat de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.
De Svb heeft op de zitting toegelicht dat zij in navolging op het ‘oude’ beleid over artikel 3:4 van de Awb een nieuwe gedragslijn heeft geformuleerd en uitgelegd hoe in deze zaak aan die nieuwe gedragslijn moet worden getoetst. Nu deze toetsing en nadere motivering pas op zitting heeft plaatsgevonden, is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit op grond van een motiveringsgebrek vernietigd.
De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt het volgende.
5.5
In afwachting van nieuw beleid hanteert de Svb inmiddels een vaste gedragslijn in zaken als deze, waarin de uitkering is herzien met volledig terugwerkende kracht ten nadele van de belanghebbende, de rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1024. In die gedragslijn is aansluiting gezocht bij het “oude” beleid over toepassing van artikel 3:4 van de Awb. Dit beleid is eerder niet op bedenkingen van de CRvB gestuit. In dit beleid, nu vormgegeven in een vaste gedragslijn, is de mogelijkheid opgenomen geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of sprake is van kennelijke onredelijkheid wordt waarde gehecht aan de mate waarin aan de belanghebbende en aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt. Ook is van belang de mate waarin de herziening met volledige terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijkse leven van de belanghebbende. Als de Svb op grond van deze factoren van oordeel is dat volledige herziening kennelijk onredelijk is, wordt de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking gematigd.
5.6.
De Svb heeft op zitting het standpunt ingenomen dat toepassing van deze gedragslijn in de zaak van eiser niet leidt tot de conclusie dat herziening met volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
De rechtbank volgt dit standpunt. Met de Svb is de rechtbank is van oordeel dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat de betreffende inkomsten van [naam partner] van invloed konden zijn op het recht op toeslag. In het toekenningsbesluit van 22 augustus 2012 staat duidelijk aangegeven dat of iemand een toeslag op zijn AOW-pensioen krijgt onder andere afhangt van het inkomen van de partner en dat eiser indien zijn partner toch inkomsten krijgt, deze verandering binnen vier weken moet doorgeven. Ook uit daarna aan eiser gezonden besluiten, bijvoorbeeld van 4 december 2013 en 5 maart 2015, blijkt dat toeslag afhankelijk is van het inkomen van beide partners. Eiser had dan ook eerder bij de Svb moeten melden dat [naam partner] inkomen als zelfstandige uit het eigen bedrijf ontving. Bij twijfel had eiser contact kunnen opnemen met de Svb. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat eiser hierin meer verwijt treft dan de Svb.
Dit betekent dat de Svb zijn vaste gedragslijn consistent heeft toegepast en op grond daarvan niet heeft hoeven afzien van de herziening van de toeslag met terugwerkende kracht.
Er is verder niet gebleken van bijzondere omstandigheden of dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.
5.7.
Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank dat de Svb op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW verplicht is om tot terugvordering over te gaan tenzij sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Eiser heeft geen redenen aangevoerd op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien. Ook anderszins is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dergelijke dringende reden. Gelet hierop is de Svb terecht tot (volledige) terugvordering van de teveel verstrekte toeslag overgegaan.
6. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.