ECLI:NL:RBZWB:2022:2920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1576
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en terugbetaling lening inburgeringsplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2022, werd een beroep behandeld van een eiser die een boete van € 150,- had gekregen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens het niet tijdig voldoen aan zijn inburgeringsplicht. De eiser, afkomstig uit Eritrea, had in 2015 in Nederland aangekomen en had sindsdien verschillende pogingen ondernomen om aan zijn inburgeringsverplichtingen te voldoen. De minister had in een primair besluit van 27 november 2019 een boete opgelegd en geëist dat de eiser een lening van € 6.637,- terugbetaalde, die hij had ontvangen voor zijn inburgering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 1 maart 2021.

Tijdens de zitting op 21 april 2022 werd de zaak besproken. Eiser voerde aan dat zijn inburgeringstermijn niet verlengd was, ondanks dat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals een ziekte en een druk gezinsleven, niet in staat was om tijdig aan zijn verplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen, aangezien eiser niet binnen de gestelde termijn was ingeburgerd. De rechtbank vond de opgelegde boete van € 150,- evenredig, gezien de omstandigheden van de eiser, en oordeelde dat de terugbetaling van de lening ook niet onevenredig was. De rechtbank concludeerde dat de minister de inburgeringsplicht van eiser terecht had gehandhaafd en dat er geen reden was om de boete of de terugbetaling van de lening te matigen.

De rechtbank merkte op dat eiser niet tijdig had voldaan aan zijn inburgeringsplicht en dat de minister bij het opleggen van de boete rekening had gehouden met de inspanningen van eiser. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van eiser had geleid. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1576 WIB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2019 (primair besluit) heeft de minister aan eiser een boete opgelegd van € 150,-, omdat hij niet tijdig heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, en aangegeven dat hij het geld dat hij heeft geleend van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) terug moet betalen.
In het besluit van 1 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 april 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam betrokkenen] ( [naam bedrijf] ) en namens de minister mr. F. Hummel. Ter zitting is aan eiser de cautie gegeven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Bij besluit van 7 december 2015 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat hij vanaf
25 november 2015 inburgeringsplichtig is en dat hij voor 24 november 2018 moet voldoen aan de inburgeringsplicht. Eiser kan bij DUO geld lenen voor de inburgeringscursus en de inburgeringsexamens. Als eiser op tijd voldoet aan de inburgeringsplicht hoeft hij het geleende geld niet terug te betalen.
Bij brieven van 9 juni en 15 december 2016 heeft de minister eiser herinnerd aan zijn inburgeringsplicht en gewaarschuwd dat een boete opgelegd kan worden als niet tijdig aan de inburgeringsplicht wordt voldaan.
Bij besluit van 9 januari 2017 heeft de minister aan eiser extra tijd gegeven om in te burgeren. Eiser dient voor 11 mei 2019 te voldoen aan de inburgeringsplicht.
Op 17 januari 2017 heeft eiser bij DUO een lening aangevraagd. DUO heeft die lening op
18 januari 2017 toegekend.
In de brief van 22 juni 2017 heeft de minister meegedeeld dat eiser de lening van DUO kan gebruiken tot 11 mei 2019. Als hij het inburgeringsdiploma uiterlijk 11 mei 2019 haalt, hoeft hij de lening niet terug te betalen. Haalt hij het inburgeringsdiploma niet op die datum, dan moet hij de lening terugbetalen. Dit heeft de minister herhaald in zijn brieven van
28 december 2017 en 5 juli 2018.
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat hij extra tijd krijgt om in te burgeren. Hij krijgt tot en met 28 september 2019 om aan de inburgeringsplicht te voldoen.
In de brief van 10 januari 2019 heeft de minister meegedeeld dat als eiser het inburgeringsdiploma uiterlijk 28 september 2019 haalt, hij de lening niet terug hoeft te betalen. Haalt hij het inburgeringsdiploma niet op die datum, dan moet hij de lening terugbetalen.
Bij brieven van 4 april en 1 augustus 2019 heeft de minister eiser gewaarschuwd dat als hij niet op tijd zijn inburgeringsexamen haalt, hij een boete van maximaal € 1.250,- kan krijgen.
Op 8 juli 2019 heeft eiser bij de minister een aanvraag ingediend voor verlenging van de inburgeringstermijn.
Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de minister deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet twee keer heeft deelgenomen aan het examen.
Met het primaire besluit heeft de minister aan eiser een boete van € 150,- opgelegd en aan hem meegedeeld dat hij het van DUO geleende geld dient terug te betalen, omdat hij niet tijdig (uiterlijk 28 september 2019) heeft voldaan aan de inburgeringsplicht.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de minister eisers bezwaar tegen het primaire besluit (kennelijk) ongegrond verklaard. De minister stelt dat eiser tot en met 28 september 2019 de tijd had om in te burgeren. Op die datum was hij echter nog niet ingeburgerd. Eiser heeft aangegeven dat dat komt omdat inburgeren lastig te combineren is met een fulltime baan en dat voor de verlenging slechts één examenpoging één maand te laat is gedaan. De minister stelt voorop dat het eisers eigen verantwoordelijkheid is om op tijd in te burgeren. De minister acht het voorstelbaar dat eisers baan veel tijd in beslag heeft genomen. Eiser wist echter dat hij binnen de inburgeringstermijn zijn diploma moest behalen om een boete te voorkomen. Het staat vrij om een eigen keuze te maken maar de consequentie hiervan komt voor eigen rekening. De minister stelt verder dat hij geen verlenging kan toekennen omdat dat alleen mogelijk is als er ten minste twee examenpogingen gedaan zijn. Dit heeft eiser niet gedaan. De minister acht het eiser te verwijten dat hij niet tijdig is ingeburgerd. Er zijn geen feiten of omstandigheden waardoor eiser niet verwijtbaar is. Omdat eiser niet tijdig is ingeburgerd en hem dat te verwijten is, heeft de minister hem een boete van € 150,- opgelegd. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete is rekening gehouden met het aantal examenpogingen, de gevolgde cursusuren bij een instelling met een Blik-op-Werkkeurmerk en het aantal examens dat eiser heeft behaald. Omdat eiser meer dan 300 uur aan inburgeringscursus heeft gevolgd, alle niet behaalde examens ten minste éénmaal heeft gedaan en twee examens heeft gehaald, is aan hem een boete van € 150,- opgelegd. Volgens de minister zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die tot verdere matiging van de boete zouden moeten leiden. Omdat eiser niet tijdig is ingeburgerd dient hij ook het van DUO geleende geld terug te betalen.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft gesteld dat hij de Eritrese nationaliteit heeft en een gezin met vijf kinderen. Eiser is in 2015 in Nederland aangekomen. Zijn vrouw is eiser in 2017 met twee kinderen nagereisd en in 2021 zijn twee andere kinderen in Nederland gearriveerd. Dit is een lang slepend proces geweest waarbij eiser uiteindelijk in het gelijk is gesteld en zijn gezin naar Nederland heeft kunnen emigreren.
Eiser is zo snel mogelijk aan het werk gegaan. Al in het asielzoekerscentrum deed hij vrijwilligerswerk. Vanaf 2017 deed eiser een leerwerktraject bij WVS. Ook in 2018 heeft eiser het hele jaar gewerkt, naast zijn inburgeringstraject. Zijn begeleider bij Werkplein raadde aan om fulltime te gaan werken. Eiser werkte in ploegendiensten en is daarnaast altijd naar school gegaan, drie dagen per week van 9 tot 12 uur. Als eiser nachtdienst had ging hij daarna direct door naar inburgeringsles. Eiser heeft zijn uiterste best gedaan om zoveel mogelijk lesuren te volgen, maar er bestonden in zijn omgeving geen taalscholen die de mogelijkheid boden om op een evenwichtige manier zowel de inburgeringslessen als te werken.
Op een gegeven moment is dat eiser ook teveel geworden: werken, inburgeren en voor zijn gezin zorgen. Eiser kon echter niet stoppen met werken en zich op zijn studie richten omdat hij dan zijn recht op uitkering zou verliezen.
Voor eiser is zelfredzaamheid bepalend geweest voor zijn inburgeringstraject. Hij wilde zo graag slagen in Nederland maar achteraf bezien had hij zich beter eerst fulltime op zijn studie kunnen richten en daarna pas gaan werken. De wil was er bij eiser wel degelijk, maar hij begreep de te volgen paden onvoldoende.
De initiële inburgeringstermijn liep tot en met 28 september 2019. Toen had eiser het onderdeel schrijfvaardigheid nog niet gehaald. Hij had zich in 2018 al ingeschreven voor een examen maar mocht niet meedoen omdat hij tien minuten te laat op het examen arriveerde. Op 10 oktober 2019 is eiser alsnog geslaagd voor dit onderdeel. Dit is minder dan één maand te laat. Kennis van de Nederlandse Samenleving heeft eiser op 12 augustus 2021 gehaald, na zeven pogingen.
Ondertussen ging eiser steeds slechter zien. Daar had eiser al last van sinds zijn aankomst in Nederland. In verband met deze klachten heeft hij in mei 2021 moeten stoppen met werken. Enkele maanden geleden is eiser geopereerd aan zijn ogen/netvlies.
Eiser kan zich gelet op voormelde omstandigheden niet verenigen met de boete en terugbetaling van de lening. Hij acht dat in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Eiser stelt dat hij momenteel noodgedwongen van een ziektewetuitkering leeft vanwege zijn oogziekte. Elke cent die binnenkomt heeft eiser hard nodig voor zijn kinderen. Op 19 januari 2022 heeft eiser van de minister een brief ontvangen over terugbetaling van de lening van
€ 6.637.-. Voor eiser is het niet mogelijk om terug te betalen omdat hij daar de financiële ruimte niet voor heeft. Door de verplichting tot het betalen van de boete en terugbetalen van de lening wordt eiser gehinderd in zijn integratie; hij kan daardoor zijn gezin niet goed onderhouden en niet fatsoenlijk deelnemen aan de Nederlandse maatschappij. Eiser verwijst naar artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag en artikel 34 van de Definitierichtlijn waaruit blijkt dat het doel is om voor vluchtelingen ‘assimilatie’/integratie te vergemakkelijken en naar een arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018 (ECLI:EU:C:2018:876). De minister dient gelet daarop eisers individuele omstandigheden te betrekken, zoals zijn ambities qua opleiding en de overmacht door afhankelijkheid van de gemeente, in combinatie met zijn medische problemen.
Verder stelt eiser dat de minister de inburgeringstermijn had moeten verlengen. Niet ter discussie staat dat hij voldoende lesuren heeft gevolgd. Hij had alleen voor schrijfvaardigheid niet twee examenpogingen gedaan, maar dat was alleen maar omdat hij tien minuten te laat was. Deze regel is echter te rigide en kan eiser niet worden tegengeworpen. Mede omdat hij op 10 oktober 2019, minder dan twee weken na afloop van de inburgeringstermijn, het onderdeel schrijfvaardigheid alsnog heeft behaald.
Eiser doet daarnaast een beroep op artikel 2 van de Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt in verband met de aandoening aan zijn ogen. Uit de medische stukken blijkt dat die aandoening al in 2015 een probleem was voor eiser. Hij kon toen al niet lang naar een scherm kijken en goed lezen. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:144).
Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet gehoord is.
3.
Wettelijk kader
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de minister op goede gronden aan eiser een boete van € 150,- heeft opgelegd en hem gehouden acht het van DUO geleende bedrag terug te betalen.
Boete
Niet in geschil is dat eiser inburgeringsplichtig was en niet binnen de door de minister gestelde termijn - uiterlijk 28 september 2019 - is ingeburgerd.
De minister was daarom op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wet inburgering bevoegd tot het opleggen van een boete. De minister moet bij het toepassen van deze bevoegdheid de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet de minister rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dit is geregeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De minister kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het wel of niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan.
De minister heeft dit beleid vastgelegd in de Beleidsregel boetevaststelling inburgering. Op grond van dit beleid wordt bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening gehouden met de gevolgde cursusuren, het aantal examenpogingen en het aantal behaalde examens. De AbRS heeft dit beleid niet onredelijk geacht. [1]
De aan eiser opgelegde (gematigde) boete is conform het beleid. De minister heeft de boete vastgesteld op € 150,-, omdat eiser meer dan 300 uur aan inburgeringscursussen heeft gevolgd, alle examens ten minste één maal heeft gedaan en twee examens heeft behaald.
Ondanks dat de Beleidsregel niet onredelijk is bevonden, moet de minister bij de toepassing daarvan in een individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zo worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst de boete zonder terughoudendheid. [2]
De rechtbank overweegt dat eiser met de door hem aangevoerde omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat de overschrijding van de inburgeringstermijn hem niet te verwijten valt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om tijdig te beginnen aan de inburgering. De maximale boete van € 1.250,- is al gematigd tot € 150,-. De rechtbank ziet geen reden om de boete in dit concrete geval onevenredig te achten.
Terugbetaling lening
De bedragen die DUO aan eiser heeft betaald zijn in beginsel een lening en die lening moet, gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Wet inburgering worden terugbetaald. In artikel 4.13 van het Besluit inburgering is een uitzondering op deze terugbetalingsplicht gegeven als tijdig is ingeburgerd. In dat geval wordt ambtshalve kwijtschelding van de lening verleend.
De AbRS heeft in de uitspraak van 13 april 2022 [3] geoordeeld dat deze artikelen ruimte bieden om nadere regels te stellen over de terugbetaling en kwijtschelding van de lening en bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag. De minister moet dus in elk concreet geval de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en onder bijzondere omstandigheden afzien van het opleggen van de terugbetalingsverplichting of het terug te betalen bedrag van de lening verminderen. Dit volgt uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Dat bepaalt dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [4]
Eiser heeft aangevoerd dat het niet evenredig is dat hij het geleende bedrag (volledig) terug moet betalen. Eiser heeft daarbij gewezen op voormelde uitspraak van de AbRS van 13 april 2022 en de volgende omstandigheden:
  • Eiser heeft alle verplichte onderdelen minimaal twee keer afgelegd, alleen schrijfvaardigheid maar één keer omdat hij tien minuten te laat arriveerde.
  • Eiser had oogklachten, die nog niet adequaat behandeld waren.
  • Er was sprake van een moeilijke gezinssituatie door de slepende procedures bij de IND.
  • Werkplein heeft eiser onder druk gezet om snel fulltime aan het werk te gaan.
  • Er is een gebrek aan taalscholen die rekening kunnen houden met inburgeraars met een onregelmatige baan.
  • Eiser ondervond moeilijkheden op de arbeidsmarkt als Eritrese statushouder met een beperkte kennis van de Engelse taal.
  • Eiser heeft vele pogingen gedaan om zijn examens te halen.
  • Eiser heeft in totaal 373 uur lesuren gevolgd op NT2-niveau.
  • Eiser is beperkt zelfredzaam.
  • Het boetebedrag is al verlaagd vanwege de inspanningen van eiser en de bijzondere omstandigheden,
De rechtbank is van oordeel dat eisers omstandigheden niet vergelijkbaar zijn met de omstandigheden in de door hem aangehaalde uitspraak van de AbRS. Uit die uitspraak blijkt dat de appellant in die zaak veel meer heeft gedaan dan eiser om de inburgering (tijdig) af te ronden. De appellant had in totaal 1047 uren aan cursus gevolgd, heeft het examenonderdeel spreekvaardigheid 5 keer geprobeerd en heeft de overige examenonderdelen gehaald met een vrijstelling voor het examenonderdeel leesvaardigheid. De appellant in die zaak is uiteindelijk tien maanden na het verstrijken van de inburgeringstermijn ontheven van de inburgeringsplicht wegens aangetoonde inspanningen. In deze uitspraak van de AbRS ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de aan eiser opgelegde boete of de terugbetaling van de lening onevenredig is.
Ook anderszins ziet de rechtbank daarvoor geen reden. Zij betrekt hierbij het volgende.
De rechtbank acht eisers gezinssituatie met vijf kinderen niet zo uitzonderlijk dat eiser daardoor niet gehouden zou kunnen worden aan de inburgeringstermijn. Die inburgeringstermijn is overigens, vanwege eisers persoonlijke omstandigheden, een aantal keren verlengd waardoor eiser circa tien maanden extra tijd heeft gehad – in totaal ongeveer drie jaar en tien maanden – om in te burgeren.
Met betrekking tot eisers oogproblematiek overweegt de rechtbank dat, alhoewel in de door eiser overgelegde medische informatie al op 9 december 2015 melding wordt gemaakt van oogproblematiek, hij zich daarmee pas weer op 14 juli 2020 bij zijn huisarts gemeld. Dat is ruim na afloop van zijn inburgeringstermijn. Niet is gebleken dat eisers oogproblemen hem tussentijds, in de inburgeringstermijn, zodanig belemmerden dat dat zou moeten leiden tot verlenging van de inburgeringstermijn.
Verder blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat hij pas met ingang van 2019 fulltime is gaan werken. Eisers stelling dat hij vanwege fulltime onregelmatige werkzaamheden niet in staat is geweest tijdig aan zijn inburgeringplicht te voldoen is dus maar deels te volgen. Niet is gebleken dat eiser gedurende de gehele inburgeringstermijn zoveel werkte dat daardoor van hem niet gevergd kon worden dat hij daarnaast nog studeerde.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij op 17 november 2021 zijn inburgeringsdiploma heeft behaald. Dat is zes jaar nadat eiser inburgeringsplichtig is verklaard en ruim twee jaar na afloop van zijn inburgeringstermijn. Eiser heeft dus niet binnen de inburgeringstermijn alle onderdelen behaald, maar pas ruim daarna.
Volgens eiser had zijn inburgeringstermijn verlengd moeten worden, omdat hij voor alle onderdelen twee keer examen heeft gedaan, alleen het onderdeel schrijfvaardigheid maar één keer. Eiser heeft dat onderdeel maar één keer gedaan omdat hij tien minuten te laat op het examen arriveerde. Niet gesteld noch gebleken is echter dat dat eiser niet te verwijten was. Overigens laat dat onverlet dat eiser maar één keer examen had gedaan voor schrijfvaardigheid zodat hij, gelet op het bepaalde in artikel 2.4c van de Regeling inburgering, niet voor verlenging in aanmerking kwam.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de terugbetaling van de lening onevenredig zijn. Alhoewel een goede start in de Nederlandse samenleving van belang is, vindt de rechtbank in dit geval de verantwoordelijkheid van eiser voor zijn inburgering zwaarder wegen. Eiser heeft geen bijzondere persoonlijke omstandigheden genoemd en aannemelijk gemaakt die moeten leiden tot een ander oordeel.
Hoorplicht
De rechtbank is met eiser van oordeel dat in bezwaar ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Het bezwaar was immers niet ‘kennelijk’ ongegrond. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft in beroep voldoende de gelegenheid gehad om zijn standpunt naar voren te brengen en mondeling op de zitting toe te lichten.
Slotsom
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aan eiser een boete van € 150,- op kunnen leggen. De rechtbank acht die boete evenredig en voor verdere matiging ziet zij geen aanleiding.
Dat heeft naar het oordeel van de rechtbank ook te gelden voor terugbetaling van de lening. Terugbetaling van de lening acht de rechtbank evenmin onevenredig. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat eiser met de minister een terugbetalingsregeling kan treffen waarbij rekening wordt gehouden met zijn draagkracht.
5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet zij aanleiding om te bepalen dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Om diezelfde reden zal de rechtbank de minister veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat de minister aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 2 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet inburgering
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige behaalt:
a. het inburgeringsexamen (…)
2. Het inburgeringsexamen bestaat uit de volgende onderdelen:
a. het participatieverklaringstraject;
b. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, en
c. de examinering van de kennis van de Nederlandse samenleving.
Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
2. De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
Artikel 8
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de verdere verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid, en de toepassing van de artikelen 7a, derde lid, en 7b, derde lid;
Artikel 16
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een lening aan de inburgeringsplichtige indien is voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de lening wordt verstrekt en omtrent het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot het inburgeringsexamen, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
2. Aanspraak op een lening bestaat niet of niet langer als de inburgeringsplichtige:
b. zes jaar na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan.
4. De inburgeringsplichtige of gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.
5. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld omtrent:
a. de hoogte van de lening;
b. de betaling en de terugbetaling van de lening, en
c. kwijtschelding.
Artikel 31
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
Artikel 34
De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
c. € 1.250 voor het niet naleven van artikel 7b, eerste lid;
Regeling inburgering
Artikel 2.4c
1. De Minister verleent verlenging van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn op grond van artikel 7b, derde lid, onderdeel a, van de wet in ieder geval indien de inburgeringsplichtige ten minste 300 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus of een cursus Nederlands als tweede taal bij een cursusinstelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste twee maal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal.
Besluit inburgering
Artikel 4.13
3. Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
a. het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, zijn behaald;
b. een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is op grond van artikel 5 van de wet; of
c. ontheffing is verleend van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de wet.
4. De kwijtschelding, bedoeld in het derde lid, wordt slechts verleend indien de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a, b of c, zich heeft voorgedaan binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid, van de wet respectievelijk de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet respectievelijk artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn.
Beleidsregel boetevaststelling inburgering
(van kracht van 1 juli 2018 tot 1 januari 2020)
Artikel 1
1. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in artikel 34, aanhef en onderdelen c en d, van de Wet inburgering wordt gekeken naar:
a. het aantal uren dat de inburgeringsplichtige heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus of een cursus Nederlands als tweede taal bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk;
b. het aantal keren dat de inburgeringsplichtige de onderdelen van het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal heeft afgelegd.
2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel.
Beleidsregel boetevaststelling inburgering
(van kracht van 1 januari 2020 tot 1 januari 2022)
Artikel 1
1. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in artikel 34, aanhef en onderdelen c en d, van de Wet inburgering wordt gekeken naar:
a. het aantal uren dat de inburgeringsplichtige heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus of een cursus Nederlands als tweede taal bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk;
b. het aantal keren dat de inburgeringsplichtige de onderdelen van het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal heeft afgelegd;
c. het aantal onderdelen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal dat de inburgeringsplichtige heeft behaald.
2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1606)
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 30 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:956)
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285)