ECLI:NL:RBZWB:2022:2913
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bouwvergunning en de rechtsgeldigheid van handhaving door het college van burgemeester en wethouders
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2]. Eiseres, die een vergunning had verkregen voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] 4 te [plaatsnaam 1], heeft tegen de intrekking van deze vergunning beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de vergunning op goede gronden heeft ingetrokken, omdat eiseres niet overeenkomstig de vergunning heeft gehandeld. De vergunning was verleend onder de voorwaarde dat de oude woning op het perceel gesloopt zou worden, wat niet is gebeurd. Eiseres voerde aan dat de intrekking van de vergunning onterecht was, omdat de sloop van de oude woning niet expliciet als voorwaarde in de vergunning was opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat de verplichting tot sloop voldoende kon worden afgeleid uit de bij de vergunning behorende stukken. De rechtbank heeft ook de procedurele bezwaren van eiseres afgewezen, waaronder het argument dat de bezwaarprocedure niet onafhankelijk was. De rechtbank concludeerde dat het college in beginsel verplicht was om handhavend op te treden en dat er geen sprake was van misbruik van recht. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.