ECLI:NL:RBZWB:2022:289

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen inzake huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2022, betreft het een beroep van eiseres tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over haar recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het jaar 2019. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van 28 augustus 2020, waarin haar bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang heeft bij het beroep inzake zorgtoeslag, omdat haar recht op huurtoeslag over 2019 inmiddels definitief is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft bepaald dat eiseres over de maanden januari tot en met maart 2019 geen recht had op kindgebonden budget en huurtoeslag, omdat het gezamenlijke inkomen met haar ex-partner te hoog was. Voor de maanden april en mei 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegezegd dat eiseres alsnog recht op deze toeslagen zal krijgen, waardoor het beroep op deze maanden gegrond wordt verklaard. De rechtbank draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8596 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [Plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres inzake haar recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het jaar 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 december 2021. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr1] en [vertegenwoordiger vwr2] .

Overwegingen

1.
Feiten
De inmiddels ex-partner van eiseres, [naam ex partner] ( [naam ex partner] ), heeft van 1 oktober 2018 tot en met 22 juli 2019 ingeschreven gestaan op het adres van eiseres. [naam ex partner] heeft zich na zijn vertrek uit de woning van eiseres niet zelf uit laten schrijven, reden waarom eiseres de gemeente heeft verzocht om een adresonderzoek in te stellen. Na beëindiging van het adresonderzoek heeft de gemeente Breda [naam ex partner] per 13 mei 2019 uitgeschreven van het adres van eiseres.
Op 26 september 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen van eiseres over 2019 geschat op € 4.993.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres bij brief van 30 oktober 2018 verzocht om de handtekening van [naam ex partner] omdat hij vanaf 1 oktober 2018 bij haar woont. Eiseres heeft aan dit verzoek niet voldaan. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 20 november 2018 de huurtoeslag van eiseres stopgezet.
Bij besluit van 27 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres voor het jaar 2019 een voorschot zorgtoeslag van € 1.189, een voorschot kindgebonden budget van € 4.803 en een voorschot huurtoeslag van € 3.777 toegekend. Daarbij is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een geschat inkomen van € 4.933 en heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangenomen dat eiseres een alleenstaande aanvrager is. Voor de huurtoeslag geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen de zoon van eiseres voor het gehele jaar 2019 heeft aangemerkt als medebewoner.
Bij besluit van 21 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag herzien naar € 0 omdat de huurtoeslag bij besluit van 20 november 2018 is stopgezet. De voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn niet gewijzigd.
Op 26 juli 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bericht ontvangen dat [naam ex partner] per 22 juli 2019 een briefadres in [plaatsnaam2] heeft.
Eiseres heeft op 18 augustus 2019 opnieuw huurtoeslag aangevraagd per 1 augustus 2019.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres bij brief van 20 augustus 2019 nogmaals verzocht om een handtekening van [naam ex partner] . Ook aan dit verzoek is niet voldaan door eiseres.
Naar aanleiding van de aanvraag van 18 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 21 september 2019 het voorschot huurtoeslag voor de maanden augustus tot en met december 2019 herzien naar € 1.574. Daarbij is de zoon van eiseres aangemerkt als medebewoner. De voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn bij dit besluit ongewijzigd gelaten.
Op 28 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een melding ontvangen dat de zoon van eiseres per 20 november 2019 is verhuisd.
Bij besluit van 28 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag gewijzigd naar € 1.597 en het voorschot kindgebonden budget gewijzigd naar € 4.685. Voor de huurtoeslag geldt dat de zoon van eiseres in de maand december 2019 geen medebewoner meer is. Het voorschot zorgtoeslag is ongewijzigd gebleven.
Op 5 maart 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een melding van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen dat eiseres per 19 november 2019 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor haar zoon.
Bij besluit van 10 april 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget gewijzigd naar € 4.291. Het recht op voorschot huurtoeslag en zorgtoeslag is daarbij ongewijzigd.
Bij besluit van 8 mei 2020 (primair besluit I) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag 2019 voor de maanden juni tot en met december 2019 gewijzigd naar € 694 en het voorschot kindgebonden budget voor de maanden juni tot en met november 2019 gewijzigd naar € 2.366. De huurtoeslag is ongewijzigd gebleven. De teveel ontvangen voorschotten dient eiseres terug te betalen.
Eiseres heeft op 12 mei 2020 opnieuw huurtoeslag aangevraagd per 1 augustus 2019.
Tegen primair besluit I heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 27 mei 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de melding gekregen dat het inkomensgegeven van eiseres over 2019 € 12.694 is.
Bij besluit van 5 juni 2020 is het voorschot huurtoeslag voor de maanden juni tot en met december 2019 herzien naar € 2.227. De voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn gelijk gebleven.
Op 10 juli 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvangsdatum van de aanvraag zorgtoeslag gewijzigd naar 1 januari 2019.
Bij besluit van 17 juli 2020 (primair besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van eiseres over 2019 op kindgebonden budget definitief vastgesteld op € 2.366 en het recht op huurtoeslag definitief vastgesteld op € 2.227. Het recht op zorgtoeslag was op dat moment nog niet definitief berekend.
Ook tegen primair besluit II heeft eiseres bezwaar gemaakt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 5 augustus 2020 bericht ontvangen dat het inkomen van [naam ex partner] over 2019 € 36.778 bedroeg.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat aan de bezwaren van eiseres tegemoet wordt gekomen voor zover het betreft het recht op huurtoeslag vanaf 1 juni 2019. Voor het overige is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam ex partner] tot en met mei 2019 de toeslagpartner van eiseres was, wat betekent dat er pas vanaf juni 2019 recht op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget bestond. Voor de maanden januari tot en met mei 2019 geldt dat het gezamenlijke inkomen van eiseres en [naam ex partner] te hoog was om recht op toeslag te hebben. Tot slot geldt voor de maand december 2019 dat eiseres geen recht meer op kindgebonden budget had.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert, kort samengevat, aan dat [naam ex partner] van 1 oktober 2018 tot 22 maart 2019 bij haar heeft gewoond. Hij heeft zich echter niet uit laten schrijven van het adres van eiseres. Op verzoek van eiseres heeft de gemeente Roosendaal een adresonderzoek ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen gaat nu uit van de datum 14 mei 2019, maar mogelijk had zij eerder recht op toeslag gehad als de gemeente het adresonderzoek eerder had afgerond. Doordat [naam ex partner] plotseling is vertrokken, kon eiseres geen gevolg geven aan het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen om een handtekening van [naam ex partner] . Ook kan eiseres geen huurtoeslag aanvragen per 1 april 2019, terwijl zij wel per die datum recht heeft op huurtoeslag. Voorts geldt dat eiseres een inkomenswijziging heeft doorgegeven. Zij begrijpt dan ook niet waarom de Belastingdienst/Toeslagen uitgaat van een geschat toetsingsinkomen van € 4.993. Daarnaast meent eiseres dat zij uit had mogen gaan van de uitkomst van de proefberekeningen op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar bezwaar mondeling toe te lichten, maar eiseres heeft de naam van haar gemachtigde doorgegeven en de Belastingdienst/Toeslagen had dan ook zelf contact met de gemachtigde van eiseres kunnen opnemen. Tot slot acht eiseres het niet rechtvaardig dat alleen zij de teveel ontvangen voorschotten dient terug te betalen. De helft daarvan zou verhaald moeten worden op [naam ex partner] , aangezien hij daarvan geprofiteerd heeft en gelet op de financiële situatie van eiseres.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1
Zorgtoeslag
Eerst moet worden beoordeeld of eiseres procesbelang heeft bij haar beroep voor zover dit ziet op het recht op zorgtoeslag over 2019. Als dit niet het geval is, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit deel van het beroep en dan moet het beroep inzake zorgtoeslag niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft en overweegt hiertoe als volgt.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
In het verweerschrift heeft de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat bij besluit van 3 mei 2021 het recht van eiseres op huurtoeslag over 2019 definitief is vastgesteld op € 1.189. Ter zitting is namens de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat dit het maximale bedrag aan huurtoeslag voor een alleenstaande betreft. Bij dit besluit stelt de Belastingdienst/Toeslagen zich dus niet langer op het standpunt dat eiseres over de maanden januari tot en met mei 2019 een toeslagpartner had. In het verweerschrift en ter zitting is toegezegd dat desondanks het definitieve besluit niet zal worden herzien, omdat de Awir geen grondslag biedt om in het nadeel van eiseres af te wijken. Eiseres blijft dus recht houden op voornoemd bedrag aan zorgtoeslag over 2019.
Nu eiseres volledig recht op huurtoeslag over het jaar 2019 heeft, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van een procesbelang. Een (inhoudelijke) beoordeling van het beroep voor zover dit betrekking heeft op het recht op zorgtoeslag over 2019 heeft voor eiseres immers geen feitelijke betekenis meer.
5.2
Kindgebonden budget en huurtoeslag
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de Belastingdienst/Toeslagen het recht op kindgebonden budget over het jaar 2019 terecht definitief op 2.366 en het recht op huurtoeslag over het jaar 2019 terecht definitief op € 2.227 heeft vastgesteld.
Niet in geschil is dat eiseres een toeslagpartner heeft gehad in 2019. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag over welke maanden in 2019 [naam ex partner] als toeslagpartner dient te worden aangemerkt. Aan eiseres is in ieder geval kindgebonden budget en huurtoeslag toegekend over de maanden juni tot en met december 2019, zodat de rechtbank alleen nog een oordeel dient te vellen over de maanden januari tot en met mei 2019.
5.2.1
Januari tot en met maart 2019
Eiseres heeft in haar beroepschrift verklaard dat [naam ex partner] op 22 maart 2019 uit haar woning is vertrokken. De rechtbank overweegt dat eiseres hiermee in ieder geval erkent dat zij in de maanden januari tot en met maart 2019 een toeslagpartner had. Immers, [naam ex partner] stond in die maanden ingeschreven op hetzelfde adres als eiseres en op het adres van eiseres stond tevens haar minderjarige zoon ingeschreven. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten uit artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Awir. Bovendien wordt ook voldaan aan de vereisten uit artikel 3, tweede lid, onderdeel g, van de Awir nu eiseres en [naam ex partner] in het voorgaande jaar (2018) al toeslagpartners waren. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, [naam ex partner] en zij apart aangifte voor de inkomstenbelasting deden, leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft hier twee verschillende afdelingen van de Belastingdienst met ieder eigen regelgeving.
Nu het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiseres en [naam ex partner] voor de maanden januari tot en met maart 2019 te hoog is voor het recht op kindgebonden budget en huurtoeslag -wat door eiseres ook niet wordt betwist- heeft de Belastingdienst/Toeslagen naar het oordeel van de rechtbank terecht bepaald dat eiseres over die maanden geen recht op kindgebonden budget en huurtoeslag heeft.
5.2.2
April en mei 2019
Voor de maanden april en mei 2019 geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen in haar verweerschrift heeft toegezegd nieuwe beschikkingen af te zullen geven waarbij over deze twee maanden [naam ex partner] niet langer als toeslagpartner wordt beschouwd.
De rechtbank leidt hieruit af dat aan eiseres alsnog voor de maanden april en mei 2019 kindgebonden budget en huurtoeslag zal worden toegekend. Het beroep van eiseres voor zover dit betrekking heeft op deze twee maanden, behoeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen verdere bespreking meer. Er zal immers aan de bezwaren van eiseres met betrekking tot deze maanden tegemoet worden gekomen.
5.3
Terugvordering
In artikel 26 van de Awir, is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene (lees: eiseres) het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen moet artikel 26 van Awir niet langer zo worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat eiseres is verschuldigd terugvordert. De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en de Belastingdienst/Toeslagen kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Die belangenweging op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb komt er in de kern op neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiseres niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft beleidsregels opgesteld in het Verzamelbesluit Toeslagen over (onder meer) de belangenweging bij het terugvorderen. Zo kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als bij de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden gehele terugvordering onevenredig is, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
In het Verzamelbesluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen ook verwoord wanneer van bijzondere omstandigheden geen sprake is. Dat is bijvoorbeeld het geval als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Dat is het geval in de situatie van eiseres. Daarom is er in het geval van eiseres geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van terugvordering kan worden afgezien of het terug te vorderen bedrag kan worden gematigd.
Aanvullende omstandigheden zijn volgens de rechtbank niet gesteld. Het had op de weg van eiseres gelegen om deze omstandigheden, mochten die er zijn, in de procedure te brengen. Nu dat niet is gebeurd, is er voor de Belastingdienst/Toeslagen geen aanleiding geweest om af te zien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering te matigen.
Voor zover eiseres stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen ook bij [naam ex partner] het terug te vorderen bedrag, of een deel daarvan, moet terugvorderen, overweegt de rechtbank dat eiseres degene is die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Dat maakt dat eiseres degene is die als belanghebbende als bedoeld in artikel 26 van de Awir het terug te vorderen bedrag verschuldigd is aan de Belastingdienst/Toeslagen. Dat ingevolge artikel 33 van de Awir de ex-partner van eiseres hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden, wil niet zeggen dat de Belastingdienst/Toeslagen ook gehouden is om [naam ex partner] aansprakelijk te stellen. Uit de memorie van toelichting bij de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29764, 3, pagina 58) alsmede uit een uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7621) volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen als algemeen uitgangspunt kan nemen dat hij pas overgaat tot aansprakelijkstelling van de (ex-)partner, indien de aanvrager de schuld die voortvloeit uit het besluit tot terugvordering onbetaald laat. Dit wil echter niet zeggen, aldus de Afdeling, dat de tekst van artikel 33 van de Awir zich er tegen verzet dat ook in andere gevallen de ex-partner van de belanghebbende aansprakelijk kan worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet worden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig heeft gehandeld jegens eiseres door het teveel betaalde bedrag aan voorschotten van haar terug te vorderen en de ex-partner van eiseres hiervoor niet (meteen) aansprakelijk te stellen.
Het vorenstaande laat onverlet dat, voor zover er nog een vordering openstaat, eiseres de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling, afgestemd op haar betalingscapaciteit.
5.4
Tot slot
Eiseres heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om niet naar de zitting te komen. De rechtbank heeft hier uiteraard begrip voor, maar merkt op dat zij hierdoor niet heeft kunnen navragen bij eiseres of de rechtbank de beroepsgronden die eiseres in de diverse (aanvullende) beroepschriften heeft aangevoerd juist heeft begrepen. Ook heeft de rechtbank daardoor niet kunnen nagaan op welke punten eiseres nog nadere uitleg had willen krijgen. Vooralsnog gaat de rechtbank ervan uit dat zij in deze uitspraak de standpunten en stellingen van eiseres goed heeft verwoord en dat zij hier voldoende op heeft gereageerd. Wat de rechtbank eiseres nog wil meegeven, is dat het de volgende keer dat eiseres te maken krijgt met een beroepsprocedure zinvol kan zijn om toch naar de zitting te gaan.
6.
Conclusie
Voor zover het beroep betrekking heeft op het recht op zorgtoeslag over 2019 zal het niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Voor zover het beroep betrekking heeft op het recht op kindgebonden budget en huurtoeslag over de maanden januari tot en met maart 2019 zal het ongegrond worden verklaard.
Voor zover het beroep betrekking heeft op het recht op kindgebonden budget en huurtoeslag over de maanden april tot en met mei 2019 zal het gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de hiervoor genoemde twee maanden. De Belastingdienst/Toeslagen zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaart, moet de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op het recht op zorgtoeslag over 2019
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op het recht op kindgebonden budget
en huurtoeslag over 2019 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover dit betrekking heeft op het recht op kindgebonden budget
en huurtoeslag over de maanden april tot en met mei 2019 gegrond;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw
besluit te nemen met betrekking tot het recht op kindgebonden budget en huurtoeslag van
eiseres over de maanden april tot en met mei 2019;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiseres te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 21 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
In artikel 1 van de Wet op het kindgebonden budget (Wet kgb) is bepaald dat het kindgebonden budget een financiële bijdrage van het Rijk is in de kosten voor kinderen en dat de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk is van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. Op de Wet kgb is de Awir van toepassing.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Awir is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt partner van de belanghebbende.
Artikel 3, tweede lid, luidt als volgt:
(…)
e. die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander;
f. voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het berekeningsjaar wordt aangemerkt als partner van de belanghebbende, of
g. die in het aan het berekeningsjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belanghebbende was.
Artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt:
1. Als partner wordt aangemerkt:
(…)
b. de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan en met wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.
2. Degene die ingevolge het eerste lid voor een deel van het kalenderjaar als partner wordt aangemerkt, wordt ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het kalenderjaar, voor zover hij in die perioden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen (…).
In artikel 26 van de Awir is (voor zover hier van belang) bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.