ECLI:NL:RVS:2013:BZ7621

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207076/1/A2 en 201207168/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • C.J. Borman
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de partner voor terugvordering huurtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van de partner van een belanghebbende voor terugvordering van huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft een hoger beroep van de Belastingdienst tegen uitspraken van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank de besluiten van de Belastingdienst om huurtoeslag terug te vorderen van de belanghebbende, [wederpartij], heeft vernietigd. De Belastingdienst stelde dat [wederpartij] ten onrechte huurtoeslag had ontvangen, omdat hij sinds 23 juni 2008 op een ander adres was ingeschreven en niet had gemeld dat hij daar woonde. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onzorgvuldig had gehandeld door de terugvordering niet te verrekenen met de aan de partner, [echtgenote], toegekende huurtoeslag. De Belastingdienst betoogde dat de aansprakelijkheid van de partner pas kan worden ingeroepen als de belanghebbende de schuld onbetaald laat. De Raad van State oordeelde dat de tekst van artikel 33 van de Awir niet uitsluit dat de partner ook in andere gevallen aansprakelijk kan worden gesteld. De Belastingdienst had de mogelijkheid om de partner aansprakelijk te stellen en had dit moeten doen om dubbele betalingen te voorkomen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst in dit geval onzorgvuldig had gehandeld.

Uitspraak

201207076/1/A2 en 201207168/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 7 juni 2012 in zaken nrs. 11/2245 en 12/99 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over 2009 toegekende huurtoeslag vastgesteld op nihil en € 2.581 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [wederpartij] over 2008 toegekende huurtoeslag vastgesteld op € 1.255 en € 1.276 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 30 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 7 juni 2012 heeft de rechtbank de door [wederpartij] tegen de besluiten van 27 juni 2011 en 30 november 2011 ingestelde beroepen gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 1 februari 2013, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt, indien partners een gezamenlijke aanspraak op een tegemoetkoming hebben, de tegemoetkoming uitsluitend toegekend aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, wordt, indien de belanghebbende een partner heeft, de aanvraag mede ondertekend door de partner.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, geschiedt uitbetaling van een voorschot of een tegemoetkoming door de Belastingdienst/Toeslagen door middel van een bijschrijving op een ten name van de belanghebbende of diens partner bestaande bankrekening, tenzij daartoe door de belanghebbende een andere rekening is aangewezen.
Ingevolge artikel 26 is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, is de partner van de belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel.
Ingevolge het tweede lid geschiedt aansprakelijkstelling bij beschikking van de Belastingdienst/Toeslagen. Het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, is invorderbaar zes weken na de dagtekening van de beschikking.
2. [wederpartij] was in de periode thans in geding gehuwd met [echtgenote]. Tot 23 juni 2008 woonden zij samen op het adres [locatie 1] te Bovenkarspel. Voor deze woning hadden [wederpartij] en [echtgenote] aanspraak op de aan [wederpartij] toegekende huurtoeslag. Deze werd betaald op rekening van de verhuurder van de woning. Sinds voormelde datum is [wederpartij] wegens psychische problemen gaan wonen op het adres [locatie 2] te [plaats], een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen. Hij is sinds die dag ook op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) ingeschreven. Deze wijziging in zijn omstandigheden heeft hij niet aan de Belastingdienst/Toeslagen gemeld. [echtgenote] is blijven wonen aan de Keizerskroonweg. Op 5 januari 2011 zijn [wederpartij] en [echtgenote] gescheiden. Bij besluit van 11 juni 2011 is met terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 de huurtoeslag aan [echtgenote] toegekend.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten van 27 juni en 30 november 2011 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] sinds 23 juni 2008 ten onrechte op zijn naam huurtoeslag heeft ontvangen voor het huurtoeslagadres [locatie 1] te Bovenkarspel, omdat hij volgens de gba sinds die datum staat ingeschreven op het adres [locatie 2] te [plaats].
4. [wederpartij] heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat hij over de periode in geding geen recht had op huurtoeslag en dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was de huurtoeslag lager vast te stellen en de teveel betaalde voorschotten terug te vorderen. Van de juistheid van dit oordeel moet derhalve worden uitgegaan.
5. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig jegens [wederpartij] heeft gehandeld door tot uitbetaling van de huurtoeslag vanaf juli 2008 aan [echtgenote] over te gaan zonder daarbij de onderhavige terugvordering te betrekken, heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd is de aan [echtgenote] toegekende voorschotten te verrekenen met de terugvordering van ten onrechte aan [wederpartij] toegekende voorschotten. Daartoe voert hij aan dat, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 33 van de Awir, [echtgenote] slechts aansprakelijk kan worden gesteld indien [wederpartij] de terugvordering onbetaald laat.
5.1. De Belastingdienst betoogt terecht dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 33 van de Awir in de wet is opgenomen om de partner van belanghebbende aansprakelijk te kunnen stellen voor een uit de terugvordering voortvloeiende schuld, die de belanghebbende onbetaald laat. Gelet op hetgeen in de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2004/05, 29 764, nr. 3, blz. 58) hierover is vermeld, kon de Belastingdienst als algemeen uitgangspunt nemen dat hij pas overgaat tot aansprakelijkstelling van de partner, indien de aanvrager de schuld die voortvloeit uit het besluit tot terugvordering onbetaald laat. Anders dan de Belastingdienst aanvoert, verzet de tekst van artikel 33 van de Awir er zich echter niet tegen dat ook in andere gevallen de partner van de belanghebbende aansprakelijk kan worden gesteld. Dat de Belastingdienst niet had besloten tot aansprakelijkstelling en derhalve nog geen verrekening kon plaatsvinden met de aan [echtgenote] toegekende toeslag over de jaren 2008 en 2009, betekent niet dat hij niet bevoegd zou zijn tot een aansprakelijkstelling, en op grond daarvan tot verrekening, te besluiten.
5.2. [wederpartij] en [echtgenote] hebben de aanvraag voor huurtoeslag beiden ondertekend. Zij hadden tot de verhuizing van [wederpartij] een gezamenlijke aanspraak op huurtoeslag voor de woning aan de Keizerskroonweg, waar [echtgenote], nadat [wederpartij] was verhuisd naar de Paardenweide, is blijven wonen. [echtgenote] heeft de eerder verstrekte voorschotten huurtoeslag feitelijk genoten doordat deze rechtstreeks aan de verhuurder zijn uitbetaald. Voorts blijkt dat de Belastingdienst voorafgaand aan het besluit tot toekenning van de huurtoeslag aan [echtgenote] over de periode vanaf 1 juli 2008 door middel van het bezwaarschrift van 12 april 2011 tegen het besluit van 1 april 2011 op de hoogte is gesteld van het feit dat [wederpartij] en [echtgenote] op 5 januari 2011 zijn gescheiden. Ook uit het verslag van de hoorzitting van 14 juni 2011 blijkt dat de Belastingdienst op de hoogte was van die echtscheiding. Verder is van belang dat [echtgenote] pas in oktober 2010 huurtoeslag heeft aangevraagd voor het toeslagjaar 2010, maar niet voor de jaren 2008 en 2009. Ter zitting is namens de Belastingdienst gesteld dat de toekenning over de jaren 2008 en 2009 uit coulance is geschied, hoewel daaraan geen aanvraag ten grondslag lag. Gebleken is dat de huurtoeslag die aan [echtgenote] alsnog is toegekend gelijk is aan de gezamenlijke aanspraak van [wederpartij] en [echtgenote], indien [wederpartij] niet zou zijn verhuisd. Indien [wederpartij] de verhuizing wel zou hebben gemeld, dan zou eenzelfde bedrag aan huurtoeslag op naam van [echtgenote] zijn gesteld en de betaling ook, zoals nu is geschied, aan de verhuurder van de woning aan de Keizerskroonweg zijn overgemaakt. Nu de Belastingdienst uit eigen beweging de huurtoeslag op de juiste naam heeft gesteld, had hij moeten constateren dat de aan [echtgenote] toe te kennen huurtoeslag volgens de aanvraag gelijk was aan het bedrag dat al op de rekening van de verhuurder was overgemaakt. De Belastingdienst kon op dat moment artikel 33 van de Awir toepassen om te voorkomen dat een tweede betaling van eenzelfde bedrag voor hetzelfde doel op dezelfde rekening zou plaatsvinden. Tevens zou daarmee zijn voorkomen dat een ambtshalve toegekend bedrag eerst aan [echtgenote] zou worden uitbetaald, een gelijk bedrag vervolgens van [wederpartij] zou worden teruggevorderd en [wederpartij] het aan de Belastingdienst terugbetaalde bedrag weer zou moeten terugvorderen van [echtgenote]. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [wederpartij], door de voorschotten van hem terug te vorderen en het terug te vorderen bedrag, onder gelijktijdige aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 33 van de Awir, niet te verrekenen met de aan [echtgenote] opnieuw toegekende voorschotten huurtoeslag. Dat de Belastingdienst [echtgenote] niet aansprakelijk heeft gesteld en verrekening derhalve niet meer kan plaatsvinden, komt voor diens rekening en kan hieraan derhalve niet afdoen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van Belastingdienst/Toeslagen voor beide zaken in totaal een griffierecht van € 932,00 (zegge: negenhonderdtweeëndertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
17/362.