ECLI:NL:RBZWB:2022:2836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 820
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders inzake persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg behandeld. Eiser, die gediagnosticeerd is met autisme, had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had in een eerder besluit, gedateerd 20 december 2018, aan eiser een pgb voor vijf uur begeleiding per week toegekend voor de periode van 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019. Echter, in een bestreden besluit van 7 januari 2021, werd dit pgb met uitzondering van een periode van twee maanden, waarin eiser in Frankrijk verbleef, toegekend. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, omdat hij van mening was dat hij ook recht had op begeleiding tijdens zijn verblijf in het buitenland.

Tijdens de zitting op 24 februari 2022 werd het beroep besproken. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat er geen recht op begeleiding bestond tijdens het verblijf in het buitenland. De rechtbank stelde vast dat de Wmo 2015 niet expliciet bepaalt dat geen recht op maatwerkvoorzieningen bestaat bij verblijf buiten Nederland. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op begeleiding, ook voor de periode waarin hij in Frankrijk verbleef, en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de weigering van het pgb voor die periode betrof. De rechtbank droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/820 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 december 2018 (primaire besluit) heeft het college aan eiser over de periode 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de maatwerkvoorziening individuele begeleiding voor
vijf uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend.
In het besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard. Het college kent aan eiser met ingang van 1 januari 2018 een pgb voor individuele begeleiding toe, met uitzondering van een periode van twee maanden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 februari 2022. Hierbij waren aanwezig mr. T. Oosterhuis, kantoorgenoot van eisers gemachtigde, en namens het college [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser, geboren op 1 november 1999, is gediagnosticeerd met autisme en heeft al jaren begeleiding. [naam bedrijf] levert deze begeleiding. Tot 1 januari 2018 ontving eiser begeleiding op grond van de Jeugdwet. Eiser heeft aansluitend verzocht om verlenging van de begeleiding op grond van de Jeugdwet. Het college heeft die aanvraag bij besluit van
9 mei 2018 afgewezen, omdat eiser op 1 november 2017 achttien jaar is geworden. Volgens het college is de Wmo 2015 een voorliggende voorziening.
Eiser heeft vervolgens verzocht om toekenning van begeleiding op grond van de Wmo 2015.
Met het primaire besluit heeft het college aan eiser over de periode 1 november 2018 tot en met 31 maart 2019 op grond van de Wmo 2015 een pgb voor individuele begeleiding voor
vijf uur per week toegekend.
[naam moeder] , eisers moeder, heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 augustus 2019 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Primair omdat eiser, ook na verzoek daartoe, geen machtiging heeft overgelegd waarin hij zijn moeder machtigt om namens hem bezwaar te maken. Subsidiair omdat het bezwaar buiten de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend en niet is gebleken dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Eiser heeft tegen dit besluit op bezwaar van 22 augustus 2019 beroep ingesteld bij deze rechtbank. De rechtbank heeft dat beroep op 30 juni 2020 gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 22 augustus 2019 vernietigd.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van eiser en deze deels gegrond verklaard. Het college kent aan eiser met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2018 een pgb toe voor individuele begeleiding voor vijf uur per week, met uitzondering van een periode van twee maanden. Eiser verbleef in die periode voor een vakantiebaan in het Frankrijk, zo heeft hij blijkens het plan van aanpak op 16 oktober 2018 verklaard. Het college ziet geen reden te twijfelen aan deze verklaring.
Het college stelt dat eiser tijdens dit verblijf in het buitenland geen recht heeft op begeleiding op grond van de Wmo 2015. Volgens het college vallen kosten die buiten Nederland zijn gemaakt niet onder de Wmo 2015. Het college is verantwoordelijk voor het verlenen van ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 blijkt dat met de woorden ‘zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving’ tot uitdrukking wordt gebracht dat de Wmo 2015 mede ten doel heeft ervoor te zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Gelet op het gebruik van het woord thuis stelt het college dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de eigen leefomgeving ook tijdelijk in het buitenland kan liggen. Verder wijst het college op uitspraken van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2010 (ECLI:NL:RBARN:2010:BM2258) en de rechtbank Breda van 10 januari 2011 (ECLI:NL:RBBRE:2011:BP1517). Deze uitspraken hebben betrekking op de Wmo 2007 maar zijn volgens het college ook van toepassing op de Wmo 2015. Het college stelt dan ook dat begeleiding tijdens eisers verblijf in Frankrijk niet kan worden vergoed op grond van de Wmo 2015.
3.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat het college er ten onrechte van uit gaat dat hij twee maanden in Frankrijk heeft verbleven. Eiser heeft slechts twee weken in Frankrijk doorgebracht omdat hij de vakantiebaan daar niet volhield.
Eisers begeleiders en zijn moeder begrijpen niet goed waarom eiser bij het college heeft verklaard dat hij twee maanden in het buitenland heeft gewoond. Het is namelijk niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Zij kunnen zich voorstellen dat eiser, gelet op zijn gebrek aan zelfinzicht, niet aan het college heeft durven toegeven dat de vakantiebaan mislukt was en dat hij eerder naar Nederland is teruggekeerd.
Overigens heeft eiser in de periode dat hij in Frankrijk verbleef veelvuldig contact gezocht met zijn begeleiders, omdat hij het thuisfront erg miste. Aan hem is in die periode dus wel begeleiding geboden.
Eiser stelt dat het opschorten van het pgb voor begeleiding gedurende twee maanden in strijd is met de zorgplicht van het college waaronder de zorg voor de continuïteit van voorzieningen, zoals bepaald in artikel 2.1.1 van de Wmo 2015.
Verder stelt eiser dat het college ten onrechte zijn zorgbehoefte in de periode januari tot en met oktober 2018 niet heeft onderzocht. Eiser heeft in het budgetplan aangegeven dat vanaf november 2018 vijf uur individuele begeleiding afdoende is. Voordien was zijn zorgbehoefte echter meer. Dit blijkt ook uit de teruglopende kosten van [naam bedrijf] vanaf begin 2018.
Tot slot doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.
Wettelijk kader
Het van toepassing zijnde wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden aan eiser met ingang van 1 januari 2018 op grond van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening individuele begeleiding voor vijf uur per week in de vorm van een pgb heeft toegekend, met uitzondering van een periode van twee maanden.
De te beoordelen periode betreft de periode waarover het college aan eiser een pgb voor begeleiding heeft toegekend, van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2019.
Procesbelang
Omdat het gaat om een afgesloten periode in het verleden dient allereerst te worden beoordeeld of eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van die periode.
In beginsel geldt dat geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding, dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
[naam bedrijf] heeft over de periode in geding de kosten van eisers individuele begeleiding gefactureerd. Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangegeven dat deze facturen nog niet betaald zijn. De rechtbank gaat er van uit dat eiser nog steeds verplicht is om deze facturen te betalen en dat hij daardoor schade lijdt. Om die reden heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank een belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Aantal uren begeleiding
Eiser erkent dat in het Budgetplan Wmo van 20 november 2018 is vermeld dat [naam bedrijf] gemiddeld vijf uur per week individuele begeleiding aan hem levert. Volgens eiser was zijn behoefte aan begeleiding over de periode voordien, van 1 januari tot en met 31 oktober 2018, echter hoger dan vijf uur per week. Ter onderbouwing heeft eiser facturen van [naam bedrijf] over deze periode overgelegd. Hieruit blijkt volgens eiser dat aan hem vóór 1 november 2018 door [naam bedrijf] meer dan vijf uur per week begeleiding is geleverd en dat zijn zorgbehoefte dus hoger was.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat over de periode in geding ook aan eisers broer, [naam broer] , begeleiding was toegekend en geleverd door [naam bedrijf] . De facturen van [naam bedrijf] die eiser heeft overgelegd, beschouwt het college als verzamelfacturen voor de aan eiser én [naam broer] verleende zorg. Deze facturen zijn gericht aan de Familie [familienaam] en niet alleen aan eiser. Gelet op het hoge aantal uren dat daarin is vermeld, kunnen die uren volgens het college bovendien niet alleen op eiser betrekking hebben. Het college heeft aangegeven een berekening te hebben gemaakt, waaruit blijkt dat over de gehele periode bezien de uren die in de facturen zijn vermeld nagenoeg overeen komen met het totaal aantal begeleidingsuren dat aan eiser en [naam broer] is toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde facturen niet kan worden afgeleid dat in de periode van 1 januari 2018 tot 1 november 2018 een hogere zorgbehoefte bestond en meer begeleiding is verleend dan de toegekende vijf uur per week, nu de facturen aan de familie zijn gericht en geen specificatie bevatten. De rechtbank acht door het college voldoende toegelicht dat die facturen niet alleen op eiser betrekking (kunnen) hebben. Eisers enkele stelling, zonder verdere onderbouwing, dat de facturen wel alleen op hem betrekking hebben, vindt de rechtbank onvoldoende om van het tegendeel uit te gaan. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat aan eiser door [naam bedrijf] over de periode 1 januari tot 1 november 2018 niet meer zorg is geleverd dan door het college op grond van de Wmo 2015 is toegekend.
Verblijf in het buitenland
Het college heeft gesteld dat tijdens verblijf in het buitenland geen maatwerkvoorziening/ begeleiding op grond van de Wmo 2015 kan worden toegekend. Mede gelet op het gebruik van het woord thuis in de wetsgeschiedenis, stelt het college dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de eigen leefomgeving ook tijdelijk in het buitenland kan liggen. Het college gaat er gelet op de eerdere verklaring van eiser van uit dat hij twee maanden in Frankrijk heeft verbleven. Over deze periode kent het college aan eiser daarom geen (pgb voor) begeleiding toe.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van het college geen stand houdt. In haar uitspraak van 29 mei 2018 [1] heeft de rechtbank onder meer overwogen:
‘De rechtbank stelt vast dat in de Wmo 2015 niet expliciet is bepaald dat geen recht op een maatwerkvoorziening en/of pgb bestaat als een betrokkene gedurende een bepaalde periode verblijf heeft buiten Nederland. De wetgever heeft er klaarblijkelijk niet voor gekozen dat expliciet te regelen, zoals hij bijvoorbeeld in het Besluit langdurige zorg voor wat betreft de Wet langdurige zorg en in de Participatiewet wel heeft gedaan. In dit geval heeft ook de gemeentelijke regelgever er niet voor gekozen zo’n regeling te treffen, waarbij de rechtbank overigens in het midden laat in hoeverre dat mogelijk is zonder de regelgevende bevoegdheid van de gemeentelijke regelgever te overschrijden. Voorts is noch uit de Wmo 2015 noch uit de wetsgeschiedenis van die wet af te leiden dat de wetgever impliciet heeft beoogd een zodanige regeling te treffen. In de wet is wel bepaald dat met (het verstrekken van maatwerkvoorzieningen op grond van) de Wmo 2015 wordt beoogd dat een betrokkene zo lang mogelijk in ‘de eigen leefomgeving’ kan blijven. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wmo 2015 (TK 2013-2014, 33 841, nr 3, pagina’s 118 en 150) is met de woorden ‘zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving’ tot uitdrukking gebracht dat de Wmo 2015 mede tot doel heeft dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De eigen leefomgeving is niet per definitie gelijk aan het eigen (huur)huis, maar in de meeste gevallen zal er wel sprake moeten zijn van het zo lang mogelijk thuis blijven wonen. De eigen leefomgeving kan echter ook breder worden opgevat: de omgeving van de eigen buurt of de omgeving van het eigen sociale netwerk. Naar het oordeel van de rechtbank kan ‘de eigen leefomgeving’ ook (tijdelijk) buiten de eigen gemeente gelegen zijn, ook buiten Nederland. Voormelde uitleg van het begrip ‘eigen leefomgeving’ in de MvT sluit dat niet uit en een andersluidende opvatting zou betekenen dat een betrokkene in geval van bijvoorbeeld een vakantie in het buitenland altijd verstoken zou zijn van zorg op grond van de Wmo 2015. De rechtbank acht dat niet houdbaar. Dat laat overigens onverlet dat een betrokkene wel ingezetene dient te zijn van een gemeente om aanspraak te kunnen maken op maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015. In dit geval is niet in geschil dat eiseres ingezetene is van de gemeente [plaatsnaam 2] , ook over de periode dat zij in Mexico verbleef althans verblijft. Nu er derhalve een bepaling ontbreekt die bepaalt dat een maatwerkvoorziening en/of pgb niet (…) kan worden voortgezet bij verblijf buiten Nederland, mist het besluit van het college een wettelijke grondslag voor de weigering aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te verstrekken omdat zij (…) in Mexico verbleef dan wel als zij in Mexico verblijft. Dat besluit (…) houdt daarom geen stand.’
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. Het college heeft niet betwist dat eiser in de periode dat hij in Frankrijk verbleef ingezetene van de gemeente [plaatsnaam 1] is gebleven en begeleiding van [naam bedrijf] is blijven ontvangen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser ook over de periode van twee maanden, dat hij volgens het college in Frankrijk zou hebben verbleven, recht heeft op (een pgb voor) individuele begeleiding.
Gelet op dit oordeel is in dit geval niet langer relevant of eiser twee maanden of twee weken in Frankrijk heeft verbleven. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de duur van eisers verblijf in Frankrijk.
Vertrouwensbeginsel
Voor zover eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel slaagt dat naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank betrekt hierbij dat aan eiser in het bestreden besluit alsnog met terugwerkende kracht begeleiding op grond van de Wmo 2015 is toegekend, aansluitend aan de beëindiging van de begeleiding op grond van de Jeugdwet, en dat van een concrete toezegging over het aantal uren begeleiding dat op grond van de Wmo 2015 zou worden toegekend niet is gebleken.
6.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit standhoudt voor wat betreft het aantal uren begeleiding van vijf uren per week dat aan eiser over de periode 1 januari tot en met 31 oktober 2018 is toegekend, maar niet voor wat betreft de weigering om aan eiser over een periode van twee maanden daarvoor een pgb toe te kennen wegens verblijf in het buitenland.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een pgb voor begeleiding voor vijf uur per week is geweigerd over een periode van twee maanden.
De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens heeft. Het college zal dienen te berekenen op welk pgb eiser recht heeft over de bedoelde periode van twee maanden. Om die reden zal de rechtbank ook geen bestuurlijke lus toepassen, maar zal het college een nieuw besluit moeten nemen.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd de maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een pgb te verlenen voor de duur van 2 maanden in de periode van 1 januari 2018 tot en met
31 oktober 2018;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 24 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015
Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

maatschappelijke ondersteuning:
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

participatie:deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

zelfredzaamheid:in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 1.2.1
Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit:
a. door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie,
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE [plaatsnaam 1] 2018
Artikel 4.1
2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven,

Voetnoten