RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/1043
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 maart 2010.
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 januari 2009.
Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming van € 179,28 per jaar.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 21 december 2009. Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar zoon, [zoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van de Langemheen.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 7 januari 2008 is aan eiseres op grond van de Wmo een vervoersvoorziening verstrekt in de vorm van een vervoerspas voor de Regiotaxi KAN. Met deze pas kan eiseres onbeperkt gebruik maken van vervoer met de Regiotaxi KAN binnen een straal van vijf in Nederland gelegen openbaar vervoerzones.
Op 16 juni 2008 heeft eiseres verzocht om een aanvullende vervoersvoorziening ten behoeve van het reizen naar Kleve, Duitsland.
Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft verweerder eiseres een voorziening verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming van € 179,28 per jaar. Bij dit bedrag is verweerder uitgegaan van het eenmaal per maand bezoeken van Kleve met de auto, op basis van de heen- en terugreis, met een vergoeding van € 0,41 per kilometer.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat vervoer naar Kleve niet behoort tot lokaal vervoer, nu dit vervoer in en naar het buitenland betreft. Volgens verweerder is dit bovenregionaal vervoer, waarvoor verweerder op grond van de Wmo geen zorgplicht heeft.
Alleen in uitzonderingssituaties verstrekt verweerder een vergoeding voor bovenregionaal vervoer. Het moet dan gaan om bovenregionaal vervoer voor het bezoeken van primaire contacten, zoals verwanten in de eerste lijn. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat daarbij als voorwaarde geldt dat zonder het persoonlijk bezoeken van deze contacten een sociaal isolement moet dreigen. Volgens het beleid van verweerder kan in een dergelijke situatie een vergoeding worden verleend voor het tweemaal per maand bezoeken van zodanige bovenregionale contacten.
Verweerder meent dat in het geval van eiseres geen sociaal isolement dreigt, omdat zij de beschikking heeft over een vervoerspas voor de Regiotaxi Kan en omdat zij in de nabijheid van haar kinderen woont. In de specifieke persoonlijke omstandigheden van eiseres en het belang dat zij hecht aan het bezoeken van een goede vriendin in Kleve heeft verweerder echter toch aanleiding gezien om haar een financiële tegemoetkoming te verstrekken die haar in staat stelt eenmaal per maand per auto naar Kleve te reizen.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Haar beroep komt er in het kort op neer dat zij de kilometervergoeding die aan haar is verleend niet toereikend vindt. Zij wenst in aanmerking te komen voor een kilometervergoeding voor het vier keer per maand bezoeken van haar sociale contacten in Kleve.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo bepaalt - voorzover hier van belang - dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning treft die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat een voorziening voor vervoer naar Kleve niet kan worden beschouwd als een voorziening voor lokaal vervoer in de zin van artikel 4 van de Wmo. Uit de opzet van de Wmo, het gegeven dat deze wordt uitgevoerd door de gemeente waar een betrokkene woont en het begrip “lokaal” zoals dat is opgenomen in artikel 4 van de Wmo, leidt de rechtbank af dat niet is beoogd dat onder de Wmo voorzieningen worden getroffen voor vervoer buiten Nederland. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Wmo heeft de rechtbank evenmin aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om onder de Wmo voorzieningen buiten de landsgrenzen van Nederland mogelijk te maken.
Dit betekent dat verweerder op grond van de Wmo niet gehouden was eiseres een voorziening te verstrekken voor vervoer naar Kleve.
Verweerder voerde ten tijde van het bestreden besluit het beleid dat in uitzonderingssituaties een aanvullende tegemoetkoming voor de kosten van vervoer in en naar het buitenland kon worden verstrekt. Dit beleid moet worden gekwalificeerd als begunstigend, buitenwettelijk beleid. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat het beleid als een gegeven wordt aanvaard en dat door de bestuursrechter slechts wordt getoetst of het beleid op consistente en niet onredelijke wijze is toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit die toets kan doorstaan. Gezien de voorwaarden die verweerder in het beleid heeft neergelegd, kan eiseres aan het beleid geen aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer naar Kleve ontlenen.
De persoonlijke omstandigheden van eiseres hebben verweerder ertoe gebracht om eiseres in afwijking van het beleid een financiële tegemoetkoming te verlenen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder eiseres verdergaand tegemoet had moeten komen.
Nu de financiële tegemoetkoming die aan eiseres is toegekend geen grondslag vindt in de Wmo, komt eiseres geen beroep toe op de hardheidsclausule die is opgenomen in de ter uitvoering van de Wmo opgestelde Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 9 maart 2010.