In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 1:262b BW, ingediend door de moeder van vier minderjarigen. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag en is het niet eens met het perspectiefbesluit dat door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, is genomen. Dit besluit betreft de toekomst van de kinderen, die momenteel in verschillende zorginstellingen verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het perspectiefbesluit ingrijpende gevolgen heeft voor zowel de ouders als de kinderen. De rechtbank oordeelt dat het perspectiefbesluit onvolledig en te vroeg tot stand is gekomen, gezien de recente wisseling van jeugdbeschermer en het feit dat de beoordelingsboog slechts voor twee van de vier kinderen is afgenomen. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om het perspectiefbesluit te heroverwegen, waarbij ook de uitkomsten van het lopende GGZ-onderzoek naar de moeder in acht moeten worden genomen. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige communicatie tussen de gecertificeerde instelling en de ouders over dergelijke ingrijpende besluiten. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.