In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een coffeeshop, en de burgemeester van de gemeente Waalwijk. De burgemeester had op 17 november 2020 de exploitatievergunning van de eiser ingetrokken op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). De burgemeester stelde dat er ernstige aanwijzingen waren dat de exploitatievergunning zou kunnen worden gebruikt voor strafbare feiten, mede naar aanleiding van overtredingen van de Opiumwet in de woning van de eiser.
Eiser heeft tegen het besluit van de burgemeester bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 8 april 2022 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester ook een vertegenwoordiger had gestuurd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de schending van de onschuldpresumptie en de vraag of er daadwerkelijk procesbelang was, overwogen.
De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende procesbelang had, ondanks het ontbreken van een gedoogbeschikking. De rechtbank onderschreef het oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester voldoende gemotiveerd had waarom de vergunning was ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij zijn besluit en dat er geen sprake was van schending van de onschuldpresumptie. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder dat er een proceskostenveroordeling volgde.